Ministerie van Buitenlandse Zaken
Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal
Binnenhof4
Den Haag Directie Verenigde Naties en Internationale Financiële Instellingen
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum 9 juni 2005 Behandeld Thijs Debeij
Kenmerk DVF/PJ-105/05 Telefoon +31 (0) 70 348 6287
Blad 1/1 Fax +31 (0) 70 348 5329
Bijlage(n) Overzicht belangrijkste voorstellen
samenstelling Veiligheidsraad
Thijs.Debeij@minbuza.nl
Betreft Verzoek om nadere informatie inzake hervorming van de VN Veiligheidsraad
Graag bied ik u, ten vervolge op mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg met de Commissie Buitenlandse Zaken over de hervorming van de Verenigde Naties op 26 mei jl., hierbij een nadere toelichting aan over de discussie inzake de hervormingsvoorstellen voor de VN Veiligheidsraad en de Nederlandse positie terzake. De modellen waarnaar in de brief wordt verwezen zijn opgenomen in de bijlage.
De discussie over Veiligheidsraadhervorming tot 2004
De discussie over de samenstelling van de Veiligheidsraad is bepaald geen nieuw onderwerp op de agenda van de Verenigde Naties. Zo wordt in het kader van een werkgroep van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ("Open Ended Working Group on the Question of Equitable Representation on and Increase in the Membership of the Security Council and Other Matters related to the Security Council") al sinds 1993 gesproken over deze netelige kwestie. In 1995 leek een doorbraak even nabij toen het zogeheten Razali-plan op veel steun leek te kunnen rekenen. Dit voorstel voorzag in uitbreiding van de Veiligheidsraad met negen nieuwe leden, vijf permanente (twee geïndustrialiseerde staten en drie ontwikkelingslanden uit resp. Azië, Afrika en Latijns-Amerika) en vier non-permanente leden. De meest voor de hand liggende kandidaten waren in de ogen van velen Japan, Duitsland, India, Brazilië en Nigeria. Deze invulling stuitte echter op heftig verzet van onder meer Pakistan, Mexico, Argentinië, Egypte, Zuid-Afrika en Italië, die weinig ingenomen waren met de voorgestelde bijzondere positie van de (iets) grotere landen. Deze landen toonden zich voorstander van uitbreiding van de Veiligheidsraad met uitsluitend non-permanente leden. De groep landen die zich tegen een uitbreiding met permanente leden keerde is bekend komen te staan als de "koffieclub". Uit de bespreking van de recentere hervormingsvoorstellen later in deze brief zal blijken dat deze oude tegenstelling ook nu nog het debat domineert.
Sinds 1995 werd lange tijd geen voortgang geboekt op het dossier. De roep om een aanpassing van de samenstelling van de Veiligheidsraad aan hedendaagse internationale politieke realiteiten verstomde echter niet. Ook Nederland heeft zich steeds achter het uitgangspunt geschaard dat de legitimiteit en representativiteit van de Veiligheidsraad dienden te worden versterkt door een aan de tijd aangepaste samenstelling. De Veiligheidsraad anno 2005 is immers nog altijd gebaseerd op de situatie onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog. De landen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika hebben recht op een grotere vertegenwoordiging in de Veiligheidsraad, als ook belangrijke contribuanten aan het VN-systeem als Japan en Duitsland. Nederland heeft daarbij steeds aangetekend dat een aanpassing niet ten koste zou mogen gaan van de effectiviteit van dit orgaan. Het belang van een versterkte legitimiteit wordt vergroot door de belangrijke rol die de internationale gemeenschap, en zeker ook Nederland, aan de Veiligheidsraad toekent. Een handhaving van de status quo zou daar afbreuk aan doen en dus het draagvlak voor een slagvaardig optreden van de Raad doen afnemen.
De voorstellen van het High Level Panel on Threats, Challenges and Change (HLP)
Zoals aan de Kamer werd gemeld in de regeringsreactie op de voorstellen van het High Level Panel (d.d. 25 februari 2005, TK 26150, nr. 17), is in het vooruitzicht van de Top een nieuw momentum ontstaan. Er is duidelijk sprake van een algemeen gedeeld besef dat er nu eindelijk iets moet gebeuren. Ook werd in die brief aangegeven dat de regering geen voorstander is van de aanbevelingen van het HLP inzake uitbreiding. Belangrijkste redenen die ten grondslag lagen aan de Nederlandse afwijzing van de HLP-modellen A en B betroffen de afname van de Nederlandse kansen op deelname in de Veiligheidsraad en de ongunstige uitwerking voor kleine en middelgrote Europese landen in algemene zin. Met name de voorgestelde herindeling van de regionale groepen werkte nadelig uit (de WEOG en de Oost-Europese groep zouden fuseren tot één Europese groep). De concrete hervormingsvoorstellen werkten hiermee voor Nederland negatief uit terwijl het HLP juist had aanbevolen dat criteria
als financiële bijdragen aan de VN en ODA-inspanning belangrijker zouden moeten worden bij de samenstelling van de Veiligheidsraad. Model B had daarbij als bijkomend nadeel dat er een extra categorie van non-permanente zetels werd geïntroduceerd met een langere zittingsduur (4 jaar, herverkiesbaar), die, gezien de Europese verhoudingen, normaliter niet aan Nederland zouden toekomen (het zou in de lijn der verwachting liggen dat de grotere Europese landen als Duitsland, Italië, Spanje, Oekraïne en Polen deze zetels zouden gaan bezetten).
Het gegeven dat het HLP zich genoodzaakt zag niet één maar twee modellen te presenteren toont overigens eens te meer aan dat de oude tegenstelling tussen de landen die voor uitbreiding met permanente leden zijn en de landen die zich daar juist tegen keren nog niet aan hevigheid heeft ingeboet. Model A vormde daarbij een interessant uitgangspunt voor de eerste groep, terwijl model B veel bijval kreeg vanuit de koffieclub-landen. Na de bekendmaking van de HLP voorstellen ontvouwde het debat zich dan ook langs deze bekende lijnen. De beide kampen gaan nu grosso modo door onder de labels "G4" en "Uniting for Consensus." De G4 is de noemer waaronder de gezamenlijke campagne van Brazilië, Duitsland, India en Japan om een permanente zetel te bemachtigen bekend staat, terwijl de Uniting for Consensus-groep goeddeels overeenkomt met de genoemde "koffieclub." De referentie naar 'consensus' door de laatstgenoemde groep beoogt de wind uit de zeilen te halen van de G4-landen, die er geen geheim van maken dat zij zich richten op het behalen van de benodigde tweederde meerderheid via een stemming in de Algemene Vergadering.
De procedure voor het hervormen van de Veiligheidsraad mag overigens met recht loodzwaar worden genoemd. Een besluit vergt namelijk niet alleen een tweederde meerderheid van de VN-lidstaten (d.w.z. 128 voor-stemmen, onthoudingen zijn bij dit vereiste in feite tegenstemmen), maar ook ratificatie door tweederde van de lidstaten, waaronder de huidige permanente leden China, Frankrijk, de Russische Federatie, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten (artikel 108 van het VN-Handvest). Een besluit tot wijziging van het Handvest kan dus wel zonder de huidige permanente leden worden genomen, maar inwerkingtreding daarvan vergt hun medewerking.
Het rapport van de SGVN : "In Larger Freedom"
Na het HLP-rapport in februari, presenteerde Kofi Annan op 30 maart zijn eigen aanbevelingen voor VN-hervorming. De SGVN heeft zich - zoals te verwachten viel - tamelijk neutraal uitgesproken over het Veiligheidsraadhervormingsvraagstuk. Hij onderschrijft de door het HLP gedane voorstellen voor uitbreiding om de legitimiteit en representativiteit van dit orgaan te vergroten, maar laat ruimte voor "any other viable proposal in terms of size and balance that have emerged on the basis of either model". Opvallender was de voorkeur die Kofi Annan in zijn rapport uitsprak voor besluitvorming voorafgaand aan de Top 2005, desnoods via een stemming: "It would be very preferable for Member States to take this vital decision by consensus, but if they are unable to reach consensus this must not become an excuse for postponing action." Dit werd door de G4-landen als een steun in de rug gezien, omdat zij, uit vrees voor uitstel en uiteindelijk afstel, juist hopen het huidige momentum snel in besluitvorming om te kunnen zetten. De Uniting for Consensus beweging wees deze stellingname van de SGVN resoluut van de hand. Zij bepleiten uitgebreide consultaties en besluitvorming met consensus, ongetwijfeld om zo hun uiteindelijke doel, te weten géén uitbreiding van de Veiligheidsraad met nieuwe permanente leden, te verwezenlijken, desnoods door het laten voortbestaan van de impasse en dus het handhaven van de status quo.
Handhaving van de "status quo": géén aantrekkelijke optie
De regering kan zich vinden in de stellingname van de SGVN. Besluitvorming met consensus over dit belangrijke vraagstuk zou mooi zijn, maar als het niet anders kan is een besluit via een stemming te prefereren boven geen besluit. Het uitblijven van een besluit over de hervorming van de Veiligheidsraad zou immers een beeld van besluiteloosheid en onmacht naar buiten geven, ook richting de publieke opinie. Ook zou de Top in september erdoor in gevaar komen, niet alleen vanwege een te verwachten malaise-stemming door het andermaal vastlopen van besluitvorming over Veiligheidsraadhervorming, maar ook omdat dit vraagstuk de Top geheel zou kunnen gaan overschaduwen. Andere onderwerpen zouden "in gijzeling" genomen kunnen worden door landen die hun instemming daarmee afhankelijk maken van de uitkomst van de discussie over de hervorming van de Veiligheidsraad. De bereidheid van de lidstaten tot aanvaarding van "Responsibility to Protect" en van actie van de Veiligheidsraad in de toepassing van deze norm zullen bijvoorbeeld moeilijker worden als geen helderheid bestaat over de samenstelling van de Veiligheidsraad. Nederland heeft steeds voor dit risico gewaarschuwd, de Top 2005 gaat over veel meer dan de Veiligheidsraad alleen en is te belangrijk om door dat ene onderwerp, hoe belangrijk ook, gegijzeld te worden.
De Italiaanse Groene en Blauwe modellen
De discussie in New York en hoofdsteden richtte zich in de maanden februari, maart 2005 vooral op de plannen van de G4. Er werd druk gespeculeerd over een mogelijk al in april in te dienen ontwerpresolutie door deze groep. In een poging het initiatief te herwinnen zagen in april diverse modellen volgens de voorkeuren van de Uniting for Consensus-groep het licht. Pakistan kwam met een aantal eigen varianten en later schoof ook Italië twee eigen modellen naar voren (het groene en het blauwe model). Al deze modellen hebben met elkaar gemeen dat er géén plaats is voor nieuwe permanente leden, ze gaan uit van 25 leden en een handhaving van de huidige indeling van de regionale groepen. Het groene en het blauwe model onderscheiden zich van elkaar doordat in het groene model simpelweg gekozen wordt voor 10 extra non-permanente zetels voor de duur van twee of drie jaar (herverkiesbaar) terwijl het blauwe model een categorie van langere termijn non-permanente zetels introduceert, in lijn met HLP-model B (duur drie of vier jaar, kwestie van herverkiesbaarheid wordt hier opengelaten). In de Italiaanse modellen krijgen voorts de vijf regionale groepen de ruimte om eigen criteria te stellen voor de verkiezingen. Voordat de lobby voor deze modellen goed en wel op gang was gekomen verlegde de aandacht van de VN-lidstaten zich echter al naar het langverwachte G4-voorstel, dat op 17 mei werd gepresenteerd.
Het voorstel van de G4
In hun ontwerpresolutie over hervorming van de Veiligheidsraad stellen de G4-landen voor de Raad uit te breiden met 6 permanente (2x Afrika, 2x Azië, 1x Latijns-Amerika, 1x WEOG) en 4 non-permanente leden (1x Afrika, 1x Azië, 1x Oost-Europa, 1x Latijns-Amerika). De herindeling van de regionale groepen zoals voorgesteld door het HLP is ook in dit model van de baan. Nieuwe permanente leden zouden de 'same responsibilities and obligations' als de huidige permanente leden moeten hebben (lees: het vetorecht). In de ontwerpresolutie is voorts een paragraaf opgenomen over een herziening ('review conference in 2020') en verbetering van de werkmethoden. De G4 wil het voorstel al in de tweede helft juni aan een stemming onderwerpen en is momenteel dan ook druk doende om steun te vergaren. Vervolgstappen (stemming over specifieke landen, handvestwijziging) zouden reeds in juli hun beslag moeten krijgen.
Het is niet met zekerheid in te schatten hoe de kansen voor het G4-voorstel precies liggen. Het idee om ook aan nieuwe permanente leden een veto toe te kennen lijkt in ieder geval geen kans van slagen te hebben, maar lijkt ook door de G4 zelf vanaf het begin te zijn beschouwd als wisselgeld in de onderhandelingen. Getalsmatig zou de G4 na het loslaten van de eis een vetorecht te verkrijgen wel eens dichtbij de benodigde tweederde meerderheid van de VN-leden kunnen komen. Veel zal ook afhangen van de positie van de Afrikaanse landen, die nog altijd niet hebben kunnen uitmaken welke twee landen uit hun gelederen de nieuwe permanente zetels zouden gaan vervullen. Daarover zouden knopen moeten worden doorgehakt op een top van de Afrikaanse Unie begin juli in Libië, maar gezien het aantal kandidaten (in ieder geval Nigeria, Egypte, Zuid-Afrika en Senegal) is het zeer de vraag of dat daadwerkelijk zal lukken.
Er hangen ook nog andere donkere wolken boven de aspiraties van Brazilië, Duitsland, India en Japan: de lobby van China tegen de Japanse kandidatuur neemt steeds hardere vorm aan; er is nog veel onduidelijkheid over de bereidheid van de Verenigde Staten om andere landen dan Japan als permanent lid te accepteren; de Braziliaanse kandidatuur stuit nog altijd op serieuze bezwaren in eigen - Latijns-Amerikaanse - kring en India weet zich verzekerd van felle Pakistaanse tegenstand. Met name de Chinese en Amerikaanse bedenkingen kunnen doorslaggevend zijn. Tenslotte kan, zoals eerder in deze brief uiteengezet, zonder ratificatie door de huidige permanente leden de hervorming geen doorgang vinden.
De Nederlandse positie
Een aantal uitgangspunten die aan de Nederlandse positie ten grondslag liggen is hierboven al aan de orde gesteld. Nederland onderschrijft de noodzaak tot hervorming, mits behoud van de effectiviteit van de Veiligheidsraad -dus geen nieuwe vetorechten- gewaarborgd is. In verband met de effectiviteit heeft Nederland ook altijd gepleit tegen een al te grote uitbreiding. Na de presentatie van de HLP-modellen heeft Nederland zich uitgesproken voor een uitbreiding tot maximaal 24 leden. Dit blijft het Nederlandse standpunt, al zal het niet eenvoudig zijn dit te verwezenlijken aangezien inmiddels zowel de G4 als Uniting for Consensus uitgaan van een uitbreiding tot 25 leden.
Een reeds lang uitgedragen beleidsuitgangspunt betreft voorts de (uiteindelijke) doelstelling te komen tot een gezamenlijke zetel voor de Europese Unie. In het verlengde van deze positie werd in de regeringsreactie op het rapport van de Secretaris-Generaal (d.d. 26 april jl.) aangegeven dat Nederland slechts bereid is steun te verlenen aan een Duitse permanente zetel indien deze expliciet is gekoppeld aan een tijdlimiet voor de thans te ondernemen hervorming, en aan een verbetering van het EU-profiel in de Veiligheidsraad. Wat betreft de versterking van het EU-profiel wordt onder meer gedacht aan meer afstemming in EU-verband over onderwerpen die op de agenda van de Veiligheidsraad staan. Duitsland zou hierbij een voortrekkersrol op zich moeten nemen.
Door het introduceren van een tijdslimiet kan over 10 à 15 jaar worden beoordeeld of alsdan een gezamenlijke EU-zetel in de rede ligt. Deze tijdslimiet zou daarnaast als voordeel hebben dat het de pijn kan verzachten voor landen die nu net misgrijpen: tenslotte komt er een herkansing. Een ander belangrijk argument voor het besluiten tot een hervorming voor bepaalde tijd is dat het de mogelijkheid biedt om te zijner tijd opnieuw te bezien of de Veiligheidsraad de politieke verhoudingen op het wereldtoneel weerspiegelt. Ook creëert het de mogelijkheid eventueel 'slecht' presterende landen onder de nieuwe permanente leden ter verantwoording te roepen. De door het HLP voorgestelde herziening in 2020 biedt hiervoor een aanknopingspunt. Het is echter wel zaak de herzieningsclausule voldoende hard te maken. Een onverbindende review conference zal waarschijnlijk tot niets leiden. Ook in het huidige Handvest is een dergelijke bepaling opgenomen (artikel 109), deze heeft echter nooit tot enigerlei actie geleid. In Nederlandse ogen biedt alleen een heldere tijdslimiet, opgenomen in het VN-Handvest, uitkomst. De herzieningsclausule zou niet van toepassing zijn op de huidige permanente leden. Elk hervormingsvoorstel dat hun status zou kunnen aantasten is namelijk bij voorbaat tot mislukken gedoemd.
Daarnaast heeft Nederland er bij Duitsland en de andere aspirant permanente leden op gewezen dat de status van permanent lid ook verantwoordelijkheden met zich meebrengt, bijvoorbeeld in termen van ODA-inspanning en bijdragen aan vredesoperaties.
Met de beginselsteun voor Duitsland, die ook al in de jaren negentig is uitgesproken, heeft Nederland, zij het onder bepaalde voorwaarden, in zekere zin ook kleur bekend in het debat tussen de voor- en tegenstanders van een uitbreiding met permanente leden. Nederland heeft begrip voor de aspiraties van Duitsland, Japan, India en Brazilië om een permanente zetel te bekleden alsook voor de roep vanuit het Afrikaanse continent om beter vertegenwoordigd te zijn, ook met permanente leden. Nederland neemt hiermee afstand van modellen die uit de koker van de koffieclub, c.q. Uniting for Consensus komen. De samenstelling van de Veiligheidsraad op basis van deze modellen zou de kansen voor Nederland verkozen te worden kunnen doen afnemen. Ook roepen de groene en blauwe modellen vanwege de alsmaar terugkerende verkiezingen, met name voor herverkiesbare en langere termijn non-permanente zetels, onprettige gedachten op over een voortdurende toestand van slopende verkiezingscampagnes, waarin niet alleen veel energie gaat zitten die beter besteed zou kunnen worden, maar die ook negatieve effecten zal hebben op de EU-eenheid: EU-lidstaten onderling zouden immers ook voortdurend in een gevecht om de zetels gewikkeld zijn. Daarbij komt dat de voorstellen van de Uniting for Consensus-groep bij een eventuele stemming slechts op geringe steun zullen kunnen rekenen. Deze groep lijkt dan ook meer gericht op het voorkomen van een hervorming met nieuwe permanente leden dan het bieden van een kansrijk alternatief of compromisvoorstel.
Uniting for Consensus presenteerde zeer onlangs een 'nieuw' model voor een hervormde Veiligheidsraad. Dit alternatief, dat werd gepresenteerd in de vorm van elementen voor een besluit over Veiligheidsraadhervorming, aan te nemen tijdens de Top 2005 in september, volgt de uitgangspunten van het (Italiaanse) groene model. De hervormde Veiligheidsraad zou moeten bestaan uit de huidige 5 permanente zetels en 20 gelijksoortige non-permanente zetels voor de duur van twee of drie jaar (6 voor Afrika, 5 voor Azië, 4 voor Latijns-Amerika/Caribische landen, 3 voor WEOG en 2 voor Oost-Europa). Alle non-permanente zetels zouden herverkiesbaar moeten zijn en de regionale groepen worden verantwoordelijk voor de (her)verkiezing. Hoewel de gedachtevorming over deze recent naar buiten gebrachte elementen nog niet is afgerond, lijkt op het eerste oog geen aanleiding de Nederlandse beleidslijn te wijzigen.
De afwijzing van de Uniting for Consensus modellen en beginselsteun voor uitbreiding met zowel permanente als non-permanente leden betekenen echter niet ook automatisch Nederlandse steun voor de voorstellen van de G4. Behalve het gegeven dat de ontwerpresolutie van de G4 een veto voor nieuwe permanente leden instelt, hetgeen voor Nederland niet aanvaardbaar is, voorziet het G4-voorstel ook niet in de door Nederland voorgestane tijdslimiet. Overigens wijst zoals eerder aangegeven veel erop dat de G4 de discussie over het vetorecht niet tot een struikelblok voor hun ambities zal laten verworden. In tegenstelling tot het opgeven van het vetorecht, zal de introductie van een harde tijdslimiet voor de G4 veel moeilijker te accepteren zijn. De G4 zou bezwaren hebben tegen het tijdelijke karakter van hun nieuw verworven status. Exemplarisch voor het gepolariseerde karakter van de discussie is dat de tegenstanders van nieuwe permanente zetels de periode tot 2020 juist weer als te 'permanent' beoordelen.
Een volgend element in de G4-voorstellen dat aanscherping behoeft betreft de weinig inventieve wijze waarop de discussie over de verbeteringen in de werkmethoden van de Veiligheidsraad is opgepakt. Nederland ziet het verbeteren van die werkmethoden juist als een belangrijk onderdeel van de huidige hervormingsexercitie. Er zou in de toekomst meer transparantie moeten zijn, de Veiligheidsraad zou belangrijke niet-leden (bijvoorbeeld troepenleveranciers) nadrukkelijker bij zijn beraadslagingen moeten betrekken, gebruik van het vetorecht zo mogelijk moeten worden ingeperkt en de permanente leden zouden ook een duidelijkere regionale verantwoordelijkheid op zich moeten nemen.
Een ander aandachtspunt dat in eerdere brieven aan de Kamer is genoemd betrof de Nederlandse zittingsfrequentie. Op dat punt scoren de modellen van Uniting for Consensus en de G4, dankzij de handhaving van de huidige groepsindeling, aanzienlijk beter dan de aanvankelijke HLP-modellen A en B. De huidige groepsindeling zal namelijk beter uitwerken dan de door het HLP voorgestelde fusie van de Oost-Europese groep en de WEOG. Het Nederlandse streven naar gelijkblijvende kansen op een zittingsperiode in de Veiligheidsraad lijkt daarmee gehonoreerd. Als Duitsland inderdaad een permanente zetel krijgt dan is zelfs sprake van een lichte verbetering van de positie, aangezien hiermee een 'concurrent' voor de non-permanente stoelen verdwijnt. Nu beide tegenover elkaar staande kampen uitgaan van een handhaving van de bestaande regionale groepen mag worden verondersteld dat een herindeling daarvan definitief van de baan is.
Over de Nederlandse ideeën is contact gezocht met partners binnen de Europese Unie, met in het achterhoofd de mogelijkheid van een gezamenlijk optrekken in het hervormingsdebat. Hoewel veel EU-partners interesse toonden voor de Nederlandse ideeën bleek de belangstelling gezamenlijk draagvlak ervoor te creëren gering. Veel EU-partners hebben reeds in een eerder stadium onvoorwaardelijk steun uitgesproken voor de Duitse kandidatuur of willen zich in dit stadium niet aan de discussie branden (achten zich mogelijk ook een te kleine speler in het grote geheel).
Ook buiten de EU zijn er weinig landen die zich expliciet uitspreken. Er is nog altijd sprake van een zeer grote middengroep van landen die zich niet specifiek uitlaten. Tijdens de laatste plenaire bespreking van de institutionele aspecten van de hervorming in de AVVN in april sprak ruim éénderde van de sprekers zich uit voor uitbreiding met zowel permanente als non-permanente zetels. Rond de twintig landen steunden uitbreiding met alleen non-permanente zetels, of benadrukten de noodzaak van consensus. Overige lidstaten (ruim 100) lieten het onderwerp onberoerd of uitten onvrede met beide door het HLP voorgestelde modellen.
Het verdere verloop van de discussie
Het verdere verloop van de discussie laat zich niet eenvoudig voorspellen. De stemming over de G4-resolutie, die door de G4 voor de tweede helft van juni wordt voorzien, wordt normaal gesproken het eerstvolgende ijkpunt. Tot die tijd zal de G4 er alles aan doen om zich te verzekeren van een zo groot mogelijke groep co-sponsors en uiteraard de benodigde tweederde meerderheid. Mocht de G4 in deze opzet slagen, dan zal snel daarna gestemd worden over de kandidaat-landen voor de nieuwe permanente zetels. Als ook dat met succes verloopt dan zal vervolgens de handvestwijziging moeten worden goedgekeurd, gevolgd door een - langdurig - ratificatieproces.
Het is evenwel geenszins uit te sluiten dat de opzet van de G4-landen niet slaagt. Hieraan zouden verscheidene oorzaken ten grondslag kunnen liggen. Zo kan de G4 bij onvoldoende steun besluiten de ontwerpresolutie geheel niet in stemming te brengen. Daarnaast zou het voorstel tijdens een stemming verworpen kunnen worden. Ook kan de G4-opzet door procedurele moties (bijv. tot uitstel van de stemming) worden gefrustreerd. Het staat VN-lidstaten voorts vrij inhoudelijke amendementen in te dienen. Deze zouden het voorstel van de G4 dusdanig van karakter kunnen veranderen, dat alsnog besloten wordt de ontwerpresolutie in te trekken. Diverse Uniting for Consensus-leden hebben er in ieder geval geen twijfel over laten bestaan dat zij alles zullen doen om de G4-plannen te doorkruisen. Aangezien ook het alternatief van de Uniting for Consensus-groep niet op een tweederde meerderheid lijkt te kunnen rekenen, komt het scenario van hernieuwde impasse dan dichtbij.
Nederland zal ernaar streven dat de veelbesproken hervorming van de Veiligheidsraad niet opnieuw tot stilstand komt. Om de uitdagingen waarvoor de internationale gemeenschap zich gesteld ziet met kracht het hoofd te kunnen bieden heeft de VN behoefte aan een sterke, representatieve en legitieme Veiligheidsraad. Het uitblijven van de hervorming van de Raad zou dat perspectief in gevaar brengen en bovendien een indruk van onmacht achterlaten die het imago van de VN als geheel zou schaden. Daarom zal Nederland zich ervoor blijven inzetten een patstelling te voorkomen. De in deze brief uiteengezette optie (uitbreiding met permanente leden, gekoppeld aan een tijdslimiet, oftewel een harde 'review clause') is daartoe in de discussie ingebracht. Vanzelfsprekend moet realistisch worden geopereerd, Nederland is tenslotte slechts één van de vele spelers in de discussie.
In de aankomende periode is een belangrijke rol weggelegd voor de Voorzitter van de Algemene Vergadering, Jean Ping, die, samen met zijn facilatoren (waaronder de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de VN), de weg moet plaveien naar een succesvolle Top 2005. De voorzitter bevindt zich in een goede positie om nieuwe elementen in de discussie in te brengen en toe te werken naar een compromisoplossing. Mogelijkerwijs zal hij bij gebrek aan steun voor één nieuw model een alternatief voorstel in de vorm van een tijdelijk arrangement presenteren. Uiteraard worden ook hem de Nederlandse ideeën als mogelijke inspiratiebron ter hand gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot