Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Toespraak
Directie:
Voorlichting
Publicatiedatum:
08-06-2005
Status:
Informatie
Speech van staatssecretaris Mark Rutte bij het SER-symposium in
Brussel op donderdag 2 juni 2005.
N.B.: Alleen het gesproken woord geldt
Van het land van ooit naar het land van straks
gaat door het land van nu.
Dames en heren,
Das beste, was wir von der Geschichte haben, ist der Enthusiasmus, den
sie erregt.
Dat schreef Goethe, ruim anderhalve eeuw geleden.
Het beste dat geschiedenis nalaat, is het enthousiasme dat zij
veroorzaakt.
Niet deze woorden, maar wel het gevóel dat ze zo treffend uitdrukken,
vormde mijn voornaamste drijfveer om geschiedenis te gaan studeren.
Het verleden boeide mij niet alleen.
Het verleden inspireerde mij.
Enthousiasmeerde mij.
Waarom?
Vanwege het altijd aanwezige vooruitgangsgeloof.
Van de vroegste geschiedenis,
De klassieke tijd,
De middeleeuwen,
Maar natuurlijk vooral de renaissance, de verlichting, de industriële
revolutie...
En zelfs de inktzwarte oorlogsjaren van de vorige eeuw:
Altijd was er dat geloof in de toekomst.
Dat vertroúwen in de toekomst.
Het verlangen naar de toekomst.
Het beste dat geschiedenis nalaat, is het enthousiasme dat zij
veroorzaakt.
Op dit moment is er in Nederland een ongekende belangstelling voor de
geschiedenis.
Historici, zoals Geert Mak, zijn topseller-auteurs.
Tv-programma's `over toen' trekken een miljoenenpubliek.
De Da Vinci Code breekt alle records.
En de discussie over een historische canon, wordt breeduit gevoerd.
Wat ik echter bij dit terugkijken naar vroeger bemerk, zijn vooral de
sentimentele motieven.
Een gevoel van: vroeger, toen alles beter was.
Daarbij past bijvoorbeeld ook dat een tentoonstelling over de jaren
vijftig, in het Noordbrabants museum, in korte tijd bijna 170.000
bezoekers trok.
De titel van de expositie?
`Knus' - Dat zegt eigenlijk al genoeg.
De huidige belangstelling voor de geschiedenis lijkt dan ook vooral
een vlucht.
Een vlucht uit het heden.
Een vlucht naar vroeger.
Maar naast een gevoel van ergernis, die deze nostalgie oproept, vind
ik het - ik ben tenslotte historicus - ook een interessant fenomeen.
Hoe komt het dat Nederland in korte tijd van een toekomstgerichte
natie is veranderd in een land dat verlangend terugkijkt naar vroeger,
`toen alles beter was'?
Onlangs publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbureau haar
tweejaarlijkse rapport over `de stand van het land'. Nederlanders zijn
somber, welhaast depressief zo was het beeld. Bovendien denkt men dat
het in de toekomst alleen maar slechter wordt: de maatschappij wordt
harder, killer en onveiliger.
Het gekke is echter dat, ondanks deze somberte, meer dan 80 procent
zegt over het eigen leven tevreden of zelfs zeer tevreden te zijn.
Zijn Nederlanders dan schizofreen?
Nee. Het blijkt in andere landen niet veel anders.
Uit de Eurobarometer blijken ook Belgen over hun eigen levenssituatie
veel optimistischer zijn dan over de situatie van het land als geheel.
Kijkend naar België, is wel opvallend dat u hier een decennium op ons
lijkt vóór te lopen.
Toen Nederland eind jaren negentig de economische hausse nog euforisch
vierde, was er hier al sprake van een malaise.
Ik herinner me een lezing van uw oud-premier Mark Eyskens die hij in
1999 in Nederland hield. Daarin probeerde hij onder meer een
verklaring te vinden voor de opmerkelijke ontevredenheid in België.
Hoe kon het toch dat een welvarend land politiek en maatschappelijk zo
verward en zo radeloos was?
Was het 't gebrek aan een externe bedreiging?
Was het de verandering van waardeschalen als gevolg van de
informatierevolutie? Waarbij de samenleving zo complex wordt, dat het
voor kiezers onmogelijk is te oordelen over maatschappijnlijke en
politieke onderwerpen. En dan noodgedwongen op het gevoel afgaat:
irrationeel, sentimenteel, emotioneel impulsgedrag.
Inmiddels zijn we in Nederland dus ook zo ver.
Het vertrouwen in de overheid is de laatste jaren ook in Nederland,
zoals u weet, enorm afgenomen.
Misschien gaat het daarbij tóch om een puur-Nederlands fenomeen.
Wat dat betreft is de visie van de Amerikaanse historicus James
Kennedy interessant. Deze hoogleraar Nieuwste geschiedenis aan de
Amsterdamse Vrije Universiteit legt een verband met het sterke
Nederlandse verlangen naar consensus. Dit verlangen staat volgens hem
het debat in de weg en stimuleert een collectief geheugenverlies.
Zoals in de jaren zestig Nederland in korte tijd transformeerde van
een conservatief land in een modern, open en tolerante natie zo
voltrok zich de af afgelopen jaren het tegenovergestelde.
"Dit opmerkelijke gedrag", zo betoogt Kennedy, "kan grotendeels worden
gezien als een neveneffect van de Nederlandse consensuscultuur, waarin
overeenstemming over de algemene richting van de maatschappij als
uiterst belangrijk geldt. Als een bepaalde consensus tot stand is
gekomen in Nederland, is het erg moeilijk om kritiek te leveren;
mensen zijn niet langer echt geïnteresseerd in filosofische discussies
over de grondslagen en de dieper liggende kwesties die nu door de
consensus beslecht zijn. Deze algehele overeenstemming moedigt de
discussie ook niet aan."
(...)
"En de beschermers van de oude orde, verrast door de felheid van de
tegenreactie, gooien prompt hun oude principes overboord en omarmen de
nieuwe ideeën. Niet zonder eigen inbreng natuurlijk, want Nederlandse
elites matigen alles wat zij aanraken. Maar `door de bocht' gaan ze
toch."
(...)
Tot zover James Kennedy.
Het klopt inderdaad dat bepaalde sentimenten in korte tijd massaal
worden geaccepteerd.
Dat gebeurt op tal van terreinen.
We gaan met z'n allen uit ons dak bij Oranje.
Totdat het fout gaat. Dan vinden we met z'n allen weer dat Dick
Advocaat moet opstappen.
En toen André Hazes plotseling stierf, bleken we allemaal opeens de
grootste fan van deze zanger.
Nederland is nu dus al enkele jaren een land in verwarring.
En dat is volgens mij ook een weerslag op onze `gouden fin du siecle'.
Want in die periode liggen de wortels van deze verwarring.
De economie floreerde; de consumptie nam toe tot in het absurde.
Nederland speelde luilekkerland.
Met lange files naar de woonmalls.
Met aannemers die dag en nacht keukens en badkamers verbouwden.
Met tweede en derde vakanties. (En tussendoor dan nog een
stedentripje.)
Met dagelijks vers ingevlogen Italiaanse lamsham in de
delicatessenwinkels.
Met wekelijks wel ergens de opening van een nieuw, nog trendy-er
restaurantje.
Toen, toen begon er iets te knagen.
Er ontstond een gevoel van: is dit nou alles?
Er ontstond een gevoel van: we zijn wel rijk, maar zijn we eigenlijk
wel gelukkig?
En vooral: worden we wel gelukkiger als we nóg meer consumeren.
Wat er gebeurde, was dat de culturele ontwikkeling niet langer
synchroon liep met de economische ontwikkeling.
Economisch liep het als een trein, maar wat we misten was bezieling en
verbondenheid. En dus worstelen we met de vraag: wat verenigt ons
Nederlanders nu eigenlijk.
Er is een roep om bezieling, om inspiratie.
Er is behoefte aan een brug tussen het individu en de gemeenschap.
Aan nieuwe vormen van collectieve beleving.
Dat is iets Francis Fukuyama ruim tien jaar geleden al voorspelde. Om
de liberale democratie in stand te houden, zijn betrokkenheid en
gezamenlijkheid onontbeerlijk, schreef hij.
En eerder al legde ook de filosoof Karl Popper een verbinding tussen
de individuele en collectieve belangen. Optimism is a moral duty - het
is een morele plicht om optimistisch te zijn, was zijn conclusie.
Optimisme is een plicht, juist omdat een goede afloop niet
vanzelfsprekend is. Er zijn geen wetten van de vooruitgang, ook niet
in wetenschap en techniek. Daarom is er de opdracht de toekomst vorm
te geven.
En ik citeer Popper: 'De toekomst hangt af van wat wij doen. Wij
dragen alle verantwoordelijkheid. Dus het is onze plicht, niet om het
kwaad te voorspellen, maar om te vechten voor een betere wereld.'
(einde citaat)
En misschien hebben politici nog wel een extra plicht: namelijk om de
bezieling, het vuur, als een soort hedendaagse Prometheus weer terug
te geven aan de mensen.
Het onderwijs.
Met deze woorden kom ik nu bij de rol van het onderwijs, zoals ik die
zie. Want juist waar het gaat om het stimuleren van een optimistische
levensvisie, het wegtrekken van die deken van negativisme, het
teruggeven van het vuur aan de mensen, juist daarbij speelt het
onderwijs een cruciale rol.
Wat het onderwijs mensen kan en moet leren, is namelijk samenwerken en
samenleven.
Het onderwijs is de hofleverancier van de sociale cohesie. Het is
tenslotte misschien wel de enige sector waar mensen uit alle lagen en
groepen van de bevolking samenkomen. Het is de plaats bij uitstek waar
mensen kunnen oefenen in rekening houden met elkaar.
Daarnaast leert het onderwijs mensen oog te hebben voor feiten en voor
proporties.
Het leert mensen kritisch na te denken en tijd te nemen voor
reflectie. En primaire reacties te beteugelen.
Het onderwijs heeft dan ook bij uitstek een taak bij het creëren van
bezieling, vertrouwen, optimisme en nieuwe ambitie in Nederland.
Zonder de economische functie van het onderwijs te kort te willen
doen, kan de maatschappelijke rol niet genoeg benadrukt worden.
In het onderwijs worden de burgers van de maatschappij van morgen
gevormd.
Ze worden er voorbereid op zowel de arbeidsmarkt als op de
maatschappij als geheel.
Of het nu gaat om de basis of de top van de kennissamenleving: de
vakkrachten én de kenniselite van morgen zitten vandaag op school.
Jonge mensen die leren te leven en werken in een internationale en
competitieve omgeving. Een omgeving die aanpassingsvermogen vergt,
maar gelijkertijd de kracht je eigen plaats en meerwaarde te kennen.
Dat vraagt om openheid. Om nieuwsgierigheid.
Dat vraagt om respect. Om de flexibiliteit.
En dat vraagt om zelfbewustzijn.
We moeten leren enerzijds effectief om te gaan met talrijke culturele
verschillen.
En anderzijds onze culturele eigenheid te koesteren.
Zulk onderwijs prikkelt mensen het beste uit zichzelf te halen.
Uit persoonlijke verantwoordelijkheid.
En uit maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Kijken we naar het hoger onderwijs, dan kan vanuit dat perspectief
studeren dus geen nevenactiviteit zijn. Niet iets dat je er bij doet
om later dankzij het opgedane netwerk makkelijk een goedbetaalde baan
te krijgen.
Vanuit dat perspectief moet de hele gemeenschap van hoger onderwijs,
de docenten, de studenten, de verenigingen, in het teken staan van die
bezieling en die vorming.
En vanuit dat perspectief, onderwijs dat mensen aanspoort het beste
uit zichzelf te halen, kan de student geen passieve consument zijn.
De student moet juist centraal staan.
Het middelpunt waar de hele universitaire wereld om draait.
Zulk onderwijs is geen eenheidsworst.
Zulk onderwijs erkent de individuele verschillen.
Zulk onderwijs ontdekt verborgen talent - zoals dat van veel
allochtonen.
Zulk onderwijs stimuleert excellentie - waarbij uitblinkers niet als
strebers worden neergezet.
Alleen zo krijgen we een generatie mensen die niet alleen economisch
van waarde is, maar ook in staat is het maatschappelijk debat van
morgen te bepalen.
Van mensen met een hogere opleiding mogen, nee móeten we verwachten
dat zij niet alleen beschikken over een hoog kennisniveau, maar ook
over een kritische, eigenzinnige houding.
Alleen door deze maatschappelijke functie op waarde te schatten kan
het onderwijs zijn economische functie optimaal vervullen. En dat zal
meer dan nodig zijn.
De machtsoverdracht van West naar Oost is in volle gang. De Pacific
wordt het nieuwe centrum en het lijkt erop dat we alle zeilen zullen
moeten bijzetten om zelfs maar een bijbootje van de nieuwe economische
grootmachten daar te worden.
Tekenend in dat kader is wel het boek The World is Flat van New York
Times-journalist Thomas Friedman. In bijna 500 pagina's schetst hij
het beeld van de op economisch en technologisch vlak razendsnel
oprukkende Aziatische wereld. Met honderden miljoenen steeds hoger
opgeleide ambitieuze jonge mensen die staan te trappelen het verder te
schoppen dan hun ouders. Het boek bevat een dringende waarschuwing aan
de Verenigde Staten: politici, economen, ondernemers, onderschat deze
macht niet! Anders worden we binnen een paar jaar weggevaagd! En wat
schrijft deze Friedman over Europa? Niets! Helemaal niets! Kennelijk
telt het oude Europa voor hem in economisch opzicht al niet eens meer
mee...
Overal gaan de alarmbellen.
De kamers staan vol rook.
Het vuur smeult langs de wanden.
En wij?
Wij zitten rustig bij elkaar.
Ervan overtuigd dat er geen brand komt.
En als er wél brand komt, dan verzinnen we vast wel iets om die te
blussen.
Daar zijn we tenslotte snel, slim en handig genoeg voor...
Maar heus: er komt geen brand.
Het hoger onderwijs moet alle zeilen bijzetten.
Maar dat geldt óók heel nadrukkelijk voor het middelbaar
beroepsonderwijs.
Want ook deze vorm van onderwijs heeft zowel maatschappelijk als
economische een cruciale taak. Juist de sociale cohesie, ik noemde die
al eerder, is afhankelijk van de middengroepen, gevormd door het
middelbaar beroepsonderwijs.
Met alle aandacht voor de kennissamenleving moeten we ervoor waken
geen `onderkaste' te creëren van mensen die buiten de boot vallen
omdat ze met hun handen willen werken. Ik zie het dan ook als
voorwaarde voor de vakmatig geschoolden werk te hebben en te houden.
Juist hier geldt dat kwaliteit en toewijding het onderscheidend
vermogen leveren.
Het gaat erom hoe goed het werk wordt uitgevoerd.
Hoe attent de dienstverlening is.
Hoe flexibel de instelling is.
Gevolg is wel dat ook de eisen gesteld aan het middelbaar
beroepsonderwijs hoger en hoger worden.
We verwachten vakmanschap én creativiteit;
sterk zijn met hoofd én handen;
een hamer kunnen vasthouden én goed weten te verkopen.
Het is een uitdaging de komende jaren het evenwicht tussen beide
kwaliteiten te behouden.
Kortom het onderwijs, zowel het hoger als het middelbaar
beroepsonderwijs, speelt een hoofdrol waar het gaat om het inspireren
van de volgende generatie. Bij het wegtrekken van die deken van
negativisme, bij het teruggeven van het vuur aan de mensen.
Dit kan niet zonder een duidelijke en actieve inbreng van mijn
ministerie.
Wij zijn het die leiding moeten geven aan het debat.
Wij zijn het die prioriteit moeten geven aan de kwaliteit van het
onderwijs.
En wij zijn het die erop moeten letten dat de student steeds centraal
blijft staan.
De toekomst.
Ik begon met het breed gedragen verlangen naar het Nederland van ooit.
Via het Nederland van nu kom ik nu met u bij het Nederland van straks.
Hoe ziet ons land eruit in, laten we zeggen zo tussen 2015 en 2020?
Bleek dan de huidige malaise slechts een weeffoutje in onze nationale
geschiedenis?
Zijn we dan die tolerante multiculturele samenleving die we voor kort
nog dachten te zijn?
Hebben dan optimisme en vooruitgangsgeloof weer hun gerechtvaardigde
positie herkregen?
Ja.
Ik denk van wel.
Ik geef toe, het is mijn persoonlijke optimisme, mijn
privé-vooruitgangsgeloof.
Maar dat is tenslotte mijn morele plicht.
Als ik kijk naar het Nederland van straks zie ik een land dat zich
krachtig omhooggewerkt heeft.
Niet ondanks de malaise.
Maar dankzij malaise.
Herboren, als een feniks uit haar eigen as herrezen.
De periode van conflicten en confrontaties heeft louterend gewerkt.
Het onbespreekbare is uitgesproken.
Het verborgene is zichtbaar geworden.
De pijn is gevoeld.
Het vertrouwen is teruggekeerd.
Het vertrouwen in de uniciteit van de Nederlandse samenleving,
Het vertrouwen tussen burgers onderling.
Tussen bevolkingsgroepen.
En het vertrouwen in instituties.
Na het poldermodel, wordt Nederland nu geprezen vanwege het
`foldermodel' - de voorbeeldige, ja zelfs bijna verleidelijke wijze
waarop de integrale aanpak van maatschappelijke en economische
uitdagingen heeft plaatsgevonden.
En uiteraard: onderwijs speelde bij dit alles een sleutelrol.
Het heeft niet alleen gezorgd voor een hoog kennisniveau, maar ook
bijgedragen aan de vorming van geïnspireerde, `bezielde' mensen.
Talenten, en vooral ook de verborgen talenten, zijn aangeboord en
ontwikkeld. Excellentie heeft een kans gekregen.
Tal van allochtonen hebben hun maatschappelijke emancipatie voltooid
door juist vanuit hun krachten te opereren: ze hebben (kleinschalige)
bedrijven gestart en ze profiteren van hun internationale oriëntatie.
Het glooiend landschap van het hoger onderwijs is een berggebied
geworden met naast hoogvlaktes imposante toppen.
Nederland trekt meer buitenlandse studenten en Nederlandse studenten
gaan vaker naar het buitenland.
Het Nederlands hoger onderwijs heeft in het buitenland de
A-merkstatus.
Zeker één van onze instellingen bevindt zich hoog in de internationale
top-50 van universiteiten.
Er is een internationale onderwijs-ranking en de campus is op veel
plaatsen met succes ingevoerd.
Nederlandse kenniswerkers worden wereldwijd gewaardeerd vanwege hun
culturele meerwaarde: ze combineren hun hoge niveau van kennis met een
groot optimisme, zijn creatief en enthousiast. Het zijn informele
netwerkers die als geen ander weten om te gaan met verschillen en ze
beschikken bovendien over een groot kritisch vermogen.
Verder is Nederland, na de rimpelingen tussen 2002 en 2005, al weer
jaren een stabiel en rustig land is, met nauwelijks stakingen en
uitstekende arbeidsverhoudingen.
Een cultureel verschijnsel, maar óók het gevolg van het gemiddeld hoge
niveau van scholing: er is een breed middenkader dat graag investeert
in een betere samenleving.
Dat alles uit zich ook in een weer fors toegenomen vertrouwen in de
overheid. Nederland bekleedt weer een prominente positie in het rijtje
van de high-trust countries.
De overheid stuurt veel meer via bezieling, inspiratie en overtuiging
dan via wet- en regelgeving.
Dat geeft optimaal ruimte aan de professionals. En daardoor een veel
grotere tevredenheid bij de burger. Die krijgt weer het hoge niveau
aan voorzieningen dat past bij een rijk en ontwikkeld land.
Dit Nederland van straks, een utopie?
Misschien.
Waar het mij echter om gaat, is niet een kloppend toekomstbeeld te
schetsen.
Maar een positief toekomstbeeld.
Een toekomst die het waard is voor te vechten.
Een toekomst waardoor mensen weer geïnspireerd worden het beste uit
zichzelf te halen.
En een toekomst - dat is absoluut géén beroepsdeformatie - waarbij
onderwijs een cruciale rol heeft gespeeld en speelt.
Want zo'n toekomst, daar ben ik van overtuigd, hebben we nodig om nu
in te geloven.
En nu met z'n allen aan te gaan werken.
Slot.
Dames en heren,
Ik wil mijn Nederlandse bijdrage hier in België graag eindigen op
dezelfde wijze als uw voormalig premier Mark Eyskens in 1999 zijn
lezing in Nederland eindigde.
Namelijk met een kleine, veelzeggende anekdote.
De anekdote verhaalt over een vraag die werd gesteld aan de Franse
schrijver, toneelschrijver en filmregisseur Jean Cocteau.
De vraag luidde:
"Monsieur, als uw huis in brand zou staan en u hebt uw naasten uit de
brand gered, u die zo'n mooie verzameling heeft van boeken en kunst,
wat zou u uit de brand redden?"
Cocteau antwoordde zonder blikken of blozen en blijkbaar
zonder na te denken: "Het vuur natuurlijk. Ik zou het vuur redden."
En ik ben het hartgrondig met Jean Cocteau en Mark Eyskens eens.
Dat is de essentie, daar gaat het om:
Wij moeten het vuur redden.
"Het vuur van de gedachte,
het vuur van de creativiteit,
het vuur van de solidariteit,
het vuur van de menselijke warmte
en het vuur van de samenwerking."
Dank u wel.
Belangrijkste bronnen:
o SCP-rapport 2004
o Prof. Dr. M. Eyskens, `Is verandering vooruitgang? Fin de siècle en
nieuwe tijden' Raiffeisen Lezing 1999 (RabobankAcademie/Seminars)
o James Kennedy, `De curieuze hang naar nieuwe dogma's' uit:
`Nederland op scherp. Buitenlandse beschouwingen over en stuurloos
land.'
o Yvonne Zonderop, `Optimisme is een opdracht', Volkskrant 8 januari
2005
o Interview met Jean-Luc Deheane in NRC Handelsblad 12 mei 2005
o Ben Knapen, `De Kabel maakt alles plat', recensie van Thomas
Friedman's The World is Flat, NRC Handelsblad 13 mei 2005
o Arnout Brouwers, `Pacific is het nieuwe centrum', Volkskrant 9
april 2005