parlementaire stukken - Antwoorden op gestelde vragen bij de
jaarverslagen en/of slotwetten 2004 van de begrotingen van het
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Koninkrijksrelaties, het Gemeentefonds, het Provinciefondsen en
rekenkamer
Antwoorden op gestelde vragen bij de jaarverslagen en/of slotwetten 2004 van
de begrotingen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties
3 juni 2005
Antwoorden op gestelde vragen bij de jaarverslagen en/of slotwetten
2004 van de begrotingen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, Koninkrijksrelaties, het Gemeentefonds, het
Provinciefondsen de vragen gesteld bij het rapport van de Algemene
Rekenkamer bij het jaarverslag van het ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.
---
Jaarverslag 2004 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties:
1. Vraag
Wat is de stand van zaken van de besteding van de structurele gelden
voor het uitbreiden van heroïneverstrekking aan chronisch verslaafden
(29800 VI, 92)? Hoe verloopt de samenwerking met de minister van
Justitie in dezen? Zijn de gelden al naar de gemeenten overgemaakt? Zo
nee, waarom niet? Wanneer ontvangen de gemeenten het geld om met de
uitbreiding aan de slag te gaan?
1. Antwoord
Bij voorjaarsnota 2005 zijn vanuit het begrotingshoofdstuk VII,
driemaal EUR1 mln. overgeboekt naar de begroting van VWS voor de
periode 2005-2007. De besteding van deze middelen valt daarmee onder
de verantwoordelijkheid van de minister van VWS.
2. Vraag
Hoeveel defensiemedewerkers zijn in 2004 werkelijk bij de politie
aangesteld?
2. Antwoord
Per 31 december 2004 hebben de politiekorpsen gezamenlijk 318
medewerkers van Defensie overgenomen.
3. Vraag
Welke afspraken zijn met provincies gemaakt over de actualisering van
planvorming in het kader van de Wet Kwaliteitsbevordering
Rampenbestrijding? Wanneer verwacht u dat alle
rampenbestrijdingsplannen geactualiseerd zullen zijn?
3. Antwoord
In de Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding is een aantal
termijnen vastgesteld voor de toetsing van de plannen voor
rampenbestrijding. Het is, vanzelfsprekend, de bedoeling de termijnen
uit de wet te realiseren. Via reguliere overleggen met de
Commissarissen der Koningin houd ik de vinger aan pols waar het
betreft de realisatie van de termijnen.
4. Vraag
Hoeveel rampenbestrijdingsplannen zullen naar verwachting per 1 juli
2005 wel en hoeveel niet zijn geactualiseerd?
4. Antwoord
Voor iets minder dan 60 % van de VR-inrichtingen, waarvoor conform het
BRI een rampbestrijdingsplan moet zijn vastgesteld, is tijdig een
goedgekeurd plan beschikbaar. Ook de overige rampbestrijdingsplannen
zullen zijn naar verwachting niet allemaal geactualiseerd zijn dan wel
voldoen aan alle eisen in het besluit Kwaliteitscriteria planvorming
rampenbestrijding. Hiervoor worden verschillende argumenten gehoord.
Begin 2006 zal ik van de provincies een beter gedocumenteerde
rapportage ontvangen.
5. Vraag
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van begrote kosten en
werkelijke kosten van de implementatie van C2000 voor het
begrotingsjaar 2004?
5. Antwoord
Voor een gedetailleerd inzicht in de financiën van C2000 verwijs ik u
naar Voortgangsrapportage C2000 die ik in april 2005 naar de Tweede
Kamer heb gestuurd. (Kamerstuk 2004-2005, 25124 nr. 42). De stijging
in de uitgaven over 2004 ten opzichte van wat begroot werd heeft een
boekhoudkundige reden. Zoals toegezegd in het AO van 2 juni, zal ik
hierbij in de volgende voortgangsrapportage uitgebreid bij
stilstaan.
6. Vraag
Welke vooruitgang is geboekt met de implementatie van het beleidsplan
Crisisbeheersing? Hoe is omgegaan met de nadrukkelijke bezwaren en
kantekeningen die ten tijde van het debat over de nota
Crisisbeheersing zijn geuit? In hoeverre heeft dit budgettaire
gevolgen gehad?
6. Antwoord
In het jaarverslag is reeds een overzicht (blz. 47-48) opgenomen van
de meest in het oog springende concrete bereikte resultaten in het
kader van de implementatie van het beleidsplan. Zoals gemeld in het
beleidsplan en bij gelegenheid van het algemeen overleg daarover op 12
oktober 2004 zal het kabinet de Tweede Kamer jaarlijks informeren over
de voortgang. De eerste voortgangsrapportage wordt in december 2005
naar de Kamer gestuurd. In het AO over mijn brief over de
veiligheidsregio van dinsdag 7 juni zal ik de omgang met de
nadrukkelijke bezwaren en kantekeningen die ten tijde van het debat
over de nota Crisisbeheersing zijn geuit uitvoerig met uw kamer
bespreken. De discussie over de positie van de voorzitter van het
regionaal veiligheidsbestuur in relatie tot de positie van de
Commissaris van de Koningin heeft geen budgettaire gevolgen gehad.
7. Vraag
In hoeverre lopen inmiddels de GHOR-regio's en veiligheidsregio's
territoriaal congruent? Welke budgettaire consequenties voor het jaar
2004 hebben de nog altijd voortdurende moeilijkheden met integratie
van de witte en rode kolom geleid?
7. Antwoord
De territoriale congruentie (die overigens betrekking heeft op
politie, brandweer en GHOR) is in Nederland grotendeels gerealiseerd.
Knelpunten doen zich op dit moment alleen nog voor op de volgende
punten:
* De gemeente Haarlemmermeer behoort voor de brandweer en GHOR bij
de regio Amsterdam-Amstelland en voor de politie bij de regio
Kennemerland.
* De GHOR-agglomeratie Amsterdam beslaat nu twee politieregio's, te
weten de regio Amsterdam-Amstelland en Zaanstreek-Waterland, en
dient bestuurlijk gesplitst te worden.
* De gemeente Hattem behoort voor de brandweer en GHOR tot de regio
IJssel-Vecht en voor de politie tot de regio Noord- en
Oost-Gelderland.
Voor deze regio's geldt dat bestuurlijk afspraken zijn gemaakt om de
uitkomsten van de evaluatie van het politiebestel (commissie
Leemhuis-Stout) af te wachten, alvorens te komen tot definitieve
besluitvorming voor de indeling van deze gemeenten/regio's.
Belangrijkste reden daarvoor is dat de vorming van territoriale
congruentie in deze gevallen (met name de gemeente Haarlemmermeer)
grote impact heeft op de reguliere hulpverlening door de betrokken
regio's. Daarnaast is bij Haarlemmermeer sprake van vraagstukken ten
aanzien van de justitiële indeling. Besluiten daarover kunnen alleen
weloverwogen en in groter verband worden genomen. De uitkomsten van de
evaluatie worden eind juni verwacht, in september zal het kabinet
daarover haar standpunt uitbrengen. In totaal is er in 2004 een bedrag
van EUR 1.884.109 uitgekeerd door het ministerie van BZK om de
congruentievorming in het land te ondersteunen.
8. Vraag
Wat is de rol geweest van de politie (NPI) in de verenigde
veiligheidskoepel? Waarom is geen vooruitgang geboekt op het gebied
van afstemming tussen veiligheids- en GHOR-regio's enerzijds en de
politieregio's anderzijds? Welke consequenties heeft dit voor de
effectiviteit en kwaliteit van de rampenbestrijding?
8. Antwoord
Onder de naam de Veiligheidskoepel vormen de KNVBH, de NVBR, de Raad
van RGF'en, het Beraad van GHOR-burgemeesters, GGD Nederland en de VNG
dit samenwerkingsverband. Op diverse terreinen is er samenwerking en
afstemming tussen de Veiligheidskoepel en de Raad van
Hoofdcommissarissen / het Korpsbeheerdersberaad. De NPI heeft vanuit
haar taakstelling alleen een rol in het ondersteunen van de Raad van
Hoofdcommissarissen en het Korpsbeheerdersberaad. Op dat punt deel ik
de conclusie niet dat er geen vooruitgang is geboekt. Deze conclusie
deel ik evenmin op het dossier veiligheidsregio's waarin de contouren
naar de toekomst duidelijk zijn gemaakt in mijn brief van 27 april
2005 (Kamerstuk II, vergaderjaar 2004-2005, 29517, nr. 4). Als laatste
krijg ik uit het land signalen dat met de nodige tempoverschillen de
vorming van veiligheidsregio's is opgepakt. De genoemde instituten
zijn op centraal niveau niet besluitvormend voor wat betreft het
dossier veiligheidsregio's en dus ook voor de crisisbeheersing en de
rampenbestrijding. Ik hecht eraan om een met alle partijen afgestemd
advies te krijgen voordat ik een besluit neemt. Dit dient een
voldoende waarborg te zijn voor de uitbouw van de effectiviteit en de
kwaliteit van de crisisbeheersing en de de rampenbestrijding.
9. Vraag
Met hoeveel is de capaciteit bij de AIVD voor terorismebestrijding en
persoons- en objectbewaking en beveiliging uitgebreid in 2004? Hoeveel
daarvan heeft de AIVD intern vrijgemaakt voor terrrorismebestrijding?
9. Antwoord
Ik doe in het openbaar geen mededelingen over de exacte verdeling van
de capaciteitstoename van de AIVD. In het jaarverslag is aangegeven
dat er naar aanleiding van de aanslagen in Madrid sprake is geweest
van een intensivering van het onderzoek op het gebied van terrorisme
en dat bepaalde onderzoeksterreinen nog nadrukkelijker in het teken
van terrorismebestrijding zijn komen te staan. De commissie IVD heb ik
geïnformeerd over de prioritering.
10. Vraag
Wat betekent het intrekken van het wetsvoorstel Wijziging kiesstelsel
Tweede Kamer voor de planning van de doelstelling om door middel van
invoering van een nieuw kiesstelsel de band tussen kiezer en gekozene
te versterken?
10. Antwoord
Het kabinet beraadt zich momenteel over de wijze waarop het onderwerp
kiesstelsel verder aangepakt moet worden. Nog voor de zomer zal de
minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties de Kamer
berichten over de uitwerking van het Paasakkoord, waaronder het
kiesstelsel.
11. Vraag
Is een beleidsmatige verantwoording ook niet meer nodig voor de andere
ministeries die bij het GSB betrokken zijn?
11. Antwoord
In 2010 moeten de GSB-steden aan het Rijk eenmalig verantwoording
afleggen over de rechtmatige besteding van de BDU-bijdragen en de
realisatie van de prestatieafspraken in het maatwerkconvenant. De
geïntegreerde verantwoording wordt ingediend bij het Ministerie voor
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Na ontvangst zal de verantwoording per BDU worden verspreid over de
BDU-departementen, in afstemming met de betrokken vakbewindslieden,
voor de inhoudelijke beoordeling en vaststelling van de bijdrage. Dit
betekent dus dat steden in 2010 geen afzonderlijke beleidsmatige
verantwoording meer hoeven in te dienen bij GSB betrokken ministeries.
12. Vraag
Zal een eventueel hoger inkomen van een minister tevens als bovengrens
dienen voor openbaar te maken topinkomens in de publieke sector?
12. Antwoord
De grens van de openbaarmaking is gekoppeld aan het gemiddelde
belastbare jaarloon van ministers. Het gaat hierbij om de werkelijk
verdiende salarissen, zoals na afloop van het jaar bepaald moet worden
ten behoeve van opgave aan de belastingdienst. Wanneer het
ministersalaris wordt verhoogd, dan werkt dit uiteraard door in het
belastbaar jaarloon. Echter omdat er wordt geijkt aan feitelijk
verdiende salarissen werkt de verhoging met vertraging door. De
eventuele salarisverhoging voor ministers naar aanleiding van het
advies van de commissie Dijkstal wordt doorgevoerd wanneer het
eerstvolgende kabinet aantreedt. De kabinetswisseling loopt bijna
nooit precies gelijk met het kalenderjaar, maar ergens halverwege het
jaar. Dit heeft effect op de uitkomst van de berekening van het
gemiddelde ministersalaris. Het gemiddelde ministersalaris in het jaar
waarin het nieuwe kabinet aantreedt bestaat immers voor een deel uit
de oude ministersalarissen en voor een deel uit de nieuwe. Dit
gemiddelde bedrag is dat jaar het ijkpunt. Pas in het jaar volgend op
het jaar van de kabinetswisseling zal het gehele verhoogde
ministersalaris het nieuwe ijkpunt zijn.
13. Vraag
Kunt u verslag doen van de praktijkproef, waarmee de gevolgen van
invoering van biometrie worden onderzocht? Kunt u de Kamer een
gedetailleerd tijdschema doen toekomen voor de invoering van biometrie
in reisdocumenten?
13. Antwoord
De praktijkproef Biometrie is van 30 augustus 2004 tot 28 februari
2005 in zes gemeenten uitgevoerd. In de proef zijn twee biometrische
kenmerken opgenomen; de gelaatscan en twee vingerafdrukken. Het doel
van de praktijkproef is tweeledig:
1. Het opdoen van ervaring met het gewijzigde aanvraag- en
uitgifteproces zowel voor de uitgevende instanties als de burger om
vervolgens op basis van de opgedane ervaringen een aanbevolen
procesgang uit te werken voor uitgevende instanties ter opname in de
relevante uitvoeringsregelingen (PUN, PUB, PUNA en PUKMAR).
2. Het onderzoeken van de praktische bruikbaarheid van de biometrische
kenmerken vingerscan en gelaatsherkenning zoals opgeslagen in het
biometrische testdocument binnen een verificatieproef met
(belangrijke) marktpartijen en het verkrijgen van basisinformatie ten
behoeve van functionele specificaties voor implementatie van
dergelijke apparatuur ten behoeve van diverse processen.
Aan de proef hebben 14.707 burgers deelgenomen, voorzien was maximaal
15.000. De belangrijkste resultaten van de proef zijn:
* het opnemen van vingerafdrukken bij kinderen tot 6 jaar geeft
knelpunten. De vingerafdrukken van kinderen zijn te klein om
daaruit het benodigd aantal noodzakelijke meetpunten uit te kunnen
destilleren. Ook bij andere (groepen) van burgers levert het
opnemen van vingerafdrukken knelpunten op. U moet hierbij denken
aan personen die bijvoorbeeld reuma hebben, personen met
brandwonden, etc. Nederland loopt voorop in deze ontwikkeling.
Daarom zijn de uitkomsten van de proef op dit punt inmiddels
gepresenteerd aan de Europese Commissie en zijn besproken in de
Raadwerkgroep Visa. Van Nederlandse zijde is voorgesteld om het
mogelijk te maken, bijvoorbeeld door een uitzonderingsbepaling op
te nemen in de Europese Verordening "betreffende normen voor de
veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de
lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten", bij bepaalde
groepen cq personen geen vingerafdrukken af te nemen. De Europese
Commissie beraadt zich thans, gelet op de gevoerde besprekingen,
op mogelijkheden om de geconstateerde knelpunten op te lossen.
* de gelaatscan komt tot stand door het scannen van de foto die de
burgers indienen bij het aanvragen van een reisdocument. De
uitkomsten van de proef tonen aan dat de kwaliteit van de foto
bepalend is voor de kwaliteit van de gelaatscan. Van cruciaal
belang zijn dus de technische eisen waaraan de foto moet voldoen.
De basis daarvoor vormen de door ICAO gestelde eisen.
* het opnemen van de vingerafdrukken die voldoen aan de
kwaliteitseisen vereist deskundigheid. De ambtenaren van de
instanties die Nederlandse reisdocumenten uitgeven zullen derhalve
een opleiding moeten krijgen.
Over het tijdpad van de door de Europese Unie verplicht gestelde
biometrische kenmerken (gelaatscan en vingerafdrukken) is de
Tweede Kamer op 18 april 2005 geïnformeerd (TK 2004-2005, 25.764
nr 26). Samengevat is het tijdpad als volgt:
* De gelaatscan moet conform de EU-regelgeving worden ingevoerd vóór
28 augustus 2006. De voorbereiding van de invoering van de
gelaatscan is reeds gestart. Nederland gaat die invoeringstermijn
halen. De gelaatscan die in de reisdocumenten zal worden opgenomen
komt tot stand door het scannen van de foto die de burgers (zoals
nu ook al het geval is) bij de aanvraag van een reisdocument
moeten inleveren.
* Het tijdpad voor de invoering van de vingerafdrukken staat niet
vast. De Europese Commissie heeft de technische specificaties voor
de vingerafdrukken nog niet afgerond. De besprekingen daarover in
het zogenaamde Artikel 6 Comité van technische experts van de
lidstaten is nog gaande. Het invoeringstraject wordt gestart,
zodra de technische specificaties zijn vastgesteld. De
voorbereiding van de wetswijziging die nodig is om de
vingerafdrukken in de administratie van de reisdocumenten op te
nemen (zie ook TK 2004-2005, 25.764 nr 26) is gaande.
14. Vraag
Wordt het bedrag van een onderbesteding van 3,5 miljoen euro ten
opzichte van de in 2004 vastgestelde begroting voor het GSB toegevoegd
aan de middelen voor GSB III?
14. Antwoord
Het budget is ten opzichte van de in 2004 vastgestelde begroting is in
de loop van 2004 neerwaarts bijgesteld (zie voor een toelichting op de
mutaties pagina 75/76). Dit betekent dat de onderbesteding op artikel
9 nu geen 3.5 miljoen euro meer bedraagt, maar 1.4 miljoen euro. De
reden voor deze onderbesteding van 1.4 miljoen euro ligt, zoals
toegelicht in het rijksjaarverslag, in de taakstellingen van 3 miljoen
euro die zijn opgelegd bij kaderbrief 2005. Door het vrijspelen van
middelen in 2004 is alvast vooruitgelopen op deze taakstellingen
waarmee het GSB-budget in 2005 wordt geconfronteerd. Van deze
onderbesteding zal 1,2 miljoen euro een bestemming krijgen binnen de
middelen voor het Grotestedenbeleid in 2005.
15. Vraag
Wat wordt bedoeld met een "substantiële verbetering" van de
tevredenheid over het politieoptreden? Welk percentage wordt
nagestreefd?
15. Antwoord
Elk korps moet in 2006 de hoogste waarde hebben bereikt die het korps
eerder heeft behaald in de Politiemonitor Bevolking in de periode
1993-2002. Ook landelijk geldt dit principe. Dat betekent dat in 2006
op landelijk niveau de waarde uit 1993 herhaald zal moeten worden. Dit
houdt in dat dan 68,2% van de burgers die contact hebben gehad met de
politie, tevreden is over dit contact.
16. Vraag
Wat bedoelt u met "concrete en beheersbare plannen"?
17. Vraag
Op welke termijn kan concrete landelijke of interregionale
samenwerking binnen de politie verwacht worden in het project Shared
services? Is het de bedoeling dat op alle beheersprocessen waar
doelmatigheidswinst kan worden behaald, deze inderdaad wordt
gerealiseerd? Zo ja. binnen welke termijn?
16 en 17. Antwoord
De politie heeft voor de shared services een drietal verkennende
business cases opgesteld . Met de politie is afgesproken dat uiterlijk
1 oktober 2005 een nadere verdiepingen van het besturingsmodel van
shared services, de inrichting en het uitvoeringsprogramma volgt.
Hierbij wordt gekeken naar de haalbaarheid en de wensbaarheid in de
werkprocessen. De lopende ontwikkelingen zijn hierin meegenomen. Na 1
oktober a.s. heb ik meer zicht op de toekomstige ontwikkelingen.
18. Vraag
Waarom zijn de uitgaven aan het onderzoek en subsidies bij het
operationeel doel "Prestatievermogen van de politie" substantieel
lager dan geraamd?
22. Vraag
Welke onderzoeken hebben geen doorgang gevonden en waarom niet? Welke
subsidiestromen zijn verminderd dan wel gestopt en waarom?
18 en 22 antwoorden
Er is voor gekozen het subsidiebudget uitsluitend te benutten ter
bevordering van of ter instandhouding van organisaties/instellingen,
systemen of activiteiten met een structureel of in elk geval een
meerjarig karakter. Dit betekent dat subsidies voornamelijk worden
verstrekt voor instandhouding van langlopende organisatievormen,
systemen of activiteiten, zoals de het Politiemuseum, Adviescommissie
BUK, het Voetbal-volgsysteem en tijdschriften op het gebied van
politie. Voor incidentele activiteiten wordt niet langer subsidie
verstrekt.
Een aantal onderzoeken ging niet door omdat de behoefte aan bepaalde
onderzoeken in de loop van het jaar wijzigde omdat:
* de noodzaak niet meer aanwezig was,
* informatie op een andere manier beschikbaar kwam,
* het onderzoek niet meer door BZK werd geïnitieerd maar door een
andere instantie.
19. Vraag
Hoe zijn de hogere uitgaven aan de ziektekostenregeling bij de politie
(+ 21,2 mln euro) te verklaren in het licht van de geconstateerde
daling van het ziekteverzuim bij de politie?
19. Antwoord
De uitgaven voor de ziektekostenregeling hebben geen directe relatie
met de ontwikkeling van het verzuim in de sector.
Op grond van het Besluit Geneeskundige Verzorging Politie is actief
politiepersoneel voor ziektekosten verplicht verzekerd. Voorts biedt
de regeling de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarde kinderen en
partners mee te verzekeren. Daarnaast kan de verzekering worden
voortgezet door in- en post-actief personeel. Ultimo 2004:
politiepersoneel 60.186
partners 8.685
kinderen 40.150
subtotaal 109.021
in- post-actief 24.554
totaal 133.575 verzekerden
De zorgkosten worden in het bijzonder beïnvloed door de ontwikkeling
van de kosten voor de gezondheidszorg in Nederland. Verder is het
aandeel van actief politiepersoneel slechts een deel van het
verzekerdenbestand van de ziektekostenregeling. Het
ziekteverzuimpercentage geeft aan welk deel van de arbeidscapaciteit
wegens ziekteverzuim verloren is gegaan.
Zoals hiervoor reeds is opgemerkt heeft de ontwikkeling van het
ziekteverzuimcijfer geen directe relatie met de ontwikkeling van de
uitgaven voor de ziektekostenregeling. Immers, niet elke ziekmelding
wordt gevolgd door consumptie van gezondheidszorg.
Overigens kent de ziektekostenregeling in de sector Politie wel
zorgmodules die specifiek zijn gericht op het bevorderen van snelle
reïntegratie van actief politiepersoneel. Deze voorzieningen leiden
tot meer kosten bij de regeling. De baten van deze modules, dat is de
verhoogde inzetbaarheid van het beschikbare personeel, komt tot
uitdrukking in een verlaging van het ziekteverzuimpercentage bij de
korpsen.
20. Vraag
Wat is de achtergrond van de bijdragen aan bedoelde regiokorpsen in
het kader van operationeel doel 2.2?
24. Vraag
Welke vijf regiokorpsen hebben een bijzondere financiële bijdrage
ontvangen? Waarom hebben deze korpsen die bijdrage ontvangen? Hoe hoog
was die bijdrage? Waar op de begroting van BZK is de ruimte voor dit
bedrag gevonden?
20 en 24 antwoord
Hollands Midden, Noord Holland Noord, Utrecht, Limburg Zuid, en
Flevoland hebben een aanvullende bijdrage ontvangen van totaal circa
20 mln. (artikel 3) . Een aantal van deze korpsen heeft deze bijdrage
ontvangen vanwege een zwakke vermogenspositie en/of -in relatie met-
het niet actualiseren van het huidige budgetverdeelsysteem. Met een
aantal korpsen zijn afspraken gemaakt om hun vermogenspositie te
verbeteren door middel van bezuinigingen. Limburg Zuid heeft een
bijdrage ontvangen voor de gemaakte en de nog te maken kosten rondom
het woonwagenkamp Vinkenslag. Van het totaal van deze bijdragen was
circa 14 mln reeds hiervoor in de politiebegroting begroot. Het
resterende deel (5,8 mln) is vrijgemaakt door prioritering binnen de
politiebegroting en door vertraging van de besteding van gelden.
21. Vraag
Kunt u de achtergrond van de bijdragen van de regio's aan de Dienst
Logistiek toelichten?
21. Antwoord
De baten en de lasten van de dienst Logistiek van het KLPD dient op
basis van vigerende regelgeving minimaal kostendekkende prijzen aan
haar afnemers in rekening te brengen. Dit is tot op heden niet gebeurd
en jaarlijks wordt door middel van een rijksbijdrage van 4 mln de
exploitatie sluitend gemaakt. Deze bijdrage is ten laste gebracht van
de middelen voor de Nederlandse politie. Momenteel onderzoekt het KLPD
de mogelijkheid tot tarifering zodat in 2006 niet meer voor
inhoudingen hoeft gekozen te worden.
23. Vraag
Waarom zijn de prestatie-indicatoren niet opgenomen in de operationele
doelstellingen?
23. Antwoord
De prestatie-indicatoren bij politie zijn inhoudelijk gekoppeld aan de
algemene doelstelling en niet aan de operationele doelstellingen. Bij
prestatie-indicatoren kan een onderscheid worden gemaakt in
kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. De kwantitatieve
indicatoren zijn in overzichten opgenomen onder de algemene
beleidsdoelstelling. Een aantal prestatie-indicatoren zijn kwalitatief
van aard en zijn beschreven onder de operationele doelstellingen.
25. Vraag
Wat is de strekking van de afspraken over de kwaliteitsmeting van de
dienstverlening?
25. Antwoord
In de resultaatafspraken in het Landelijk Kader en de regionale
convenanten is afgesproken dat de indicator en de streefwaardes voor
de kwaliteit van dienstverlening van het Landelijk Telefoonnummer
Politie nog nader geconcretiseerd dient te worden. Een voorstel over
deze nadere concretisering ligt nu (eind mei 2005) ter besluitvorming
voor bij het Korpsbeheerdersberaad. In het voorstel wordt de indicator
nader geconcretiseerd en een norm/streefwaarde voorgesteld. De nadere
concretisering heeft plaatsgevonden op basis van een meting door een
gespecialiseerd bureau (Telan) in nauw overleg met het NPI en het
veld. De Telan-meting 2004 geldt als nulmeting. De streefwaarde (7,5)
moet behaald zijn in 2006. In de meting naar de kwaliteit van
gespreksvoering staan de volgende onderdelen centraal: de contactfase,
de informatie-uitwisseling, het omgaan met de probleemstelling, het
omgaan met actiepunten en het afsluiten van het gesprek.
26. Vraag
Wanneer wordt de nieuwe geïntegreerde Veiligheidsmonitor naar de Kamer
gezonden?
26. Antwoord
De eerste rapportage gebaseerd op de geïntegreerde Veiligheidsmonitor
zal naar verwachting in het najaar van 2006 beschikbaar zijn.
27. Vraag
Wanneer is voorzien in de voltooiing en invoering van het
capaciteitsmanagementsysteem waarmee de inzet van de politie wordt
verbeterd? Zijn de resultaten en de effectiviteit van dit instrument
meetbaar?
27. Antwoord
Met het nieuwe capaciteitsmanagementsysteem CMS is een aantal maanden
proefgedraaid in een aantal politiekorpsen. Deze praktijktest heeft
uitgewezen dat CMS eerst nog een aantal aanpassingen nodig heeft
alvorens het systeem in alle politiekorpsen in gebruik kan worden
genomen. In de tweede helft van dit jaar zal duidelijk worden wanneer
CMS door alle korpsen in gebruik kan worden genomen. De resultaten en
de effectiviteit van CMS zullen meetbaar zijn. Beter
capaciteitsmanagement leidt immers tot meer rust in de roosters. Het
aantal verschoven diensten wordt daarvoor als indicator gebruikt.
28. Vraag
Hebben het handboek Optimalisatie Capaciteitsmanagement, het
voorlichtingsmateriaal en de brochure die ziet op de toepassing van de
Arbeidstijdenwet binnen de politie, gevolgen gehad voor het aantal
overtredingen van de Arbeidstijdenwet? Zo ja, welke?
28. Antwoord
Het handboek Optimalisatie Capaciteitsmanagement en het
voorlichtingsmateriaal over de Arbeidstijdenwet hebben bijgedragen aan
toegenomen aandacht voor en kennis van de normen van die wet. Als
gevolg daarvan is het aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet
afgenomen. De Arbeidsinspectie heeft deze verbeteringen geconstateerd
maar daarbij wel aangegeven dat verdere verbeteringen nog mogelijk
zijn. Het project Optimalisatie Capaciteitsmanagement monitort de
ontwikkeling van het aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet om
daarmee de korpsen te stimuleren tot verdere verbeteringen.
29. Vraag
Welke bijstellingen kan de Kamer verwachten in het
kwaliteitszorgsysteem nu de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
onlangs concludeerde dat het matig is gesteld met het lerend vermogen
van de brandweerorganisatie en dat geregeld risico's worden onderschat
door onder meer een gebrek aan oefening?
30. Vraag
Zijn in de activiteiten ten behoeve van het kwaliteitssysteem de
aanbevelingen meegenomen van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
in haar 'Onderzoek Veiligheidsbewustzijn Brandweer'? Zijn de
doelstellingen 'het leren van ongevallen' en 'het bewust zijn van
(onnodige) risico's' inmiddels onlosmakelijk onderdeel van de
kwaliteitsprogramma's?
29 en 30 antwoorden
De ontwikkeling van een kwaliteitszorgsysteem voor de brandweer vloeit
voort uit het verbetertraject (actiepunt E25) naar aanleiding van
Enschede/ Volendam. Het kwaliteitszorgsysteem voor de brandweer is
ontwikkeld door de VNG in nauwe samenwerking met de NVBR. Het betreft
een vertaling van het INK-model naar de brandweer, de
INK-positiebepaling, een gids voor zelfevaluatie en een handleiding
voor audits en visitaties bij de brandweer. Al deze instrumenten zijn
opgenomen in het Handboek Kwaliteitszorg Brandweer dat medio 2004
gereed is gekomen. Dit Handboek is een middel voor bestuurders en
management om de brandweerorganisatie te kunnen sturen op basis van de
eisen en verwachtingen van de verschillende belanghebbenden. Gebruik
van het INK-model voor de brandweer is, anders bij de politie, niet
wettelijk vereist.
De implementatie van de aanbevelingen van IOOV zowel ten aanzien van
"het lerend vermogen van de brandweer" en "het leren van ongevallen",
alsmede "het bewust zijn van onnodige risico's" is een
verantwoordelijkheid van de besturen ten opzichte van haar personeel.
Deze verantwoordelijkheid staat op zichzelf en vloeit niet automatisch
voort uit de toepassing van enig managementmodel (zoals INK).
Wellicht ten overvloede verwijs ik u ten aanzien van mijn reactie op
het rapport Veiligheidsbewustzijn bij brandweerpersoneel naar mijn
brief aan u.
31. Vraag
Welke doelstellingen heeft het Netwerk Diversiteit dat onder de
paraplu van de NVBR is ingesteld? Welke garanties zijn er in dezen
voor de continuïteit?
31. Antwoord
Het Netwerk voor Brandweervrouwen is, in februari 1997, op initiatief
en met ondersteuning van het Ministerie van BZK opgericht en omgevormd
tot het netwerk diversiteit. Het Netwerk heeft onder meer tot doel het
inspireren, informeren en ondersteunen van brandweervrouwen; het
uitwisselen van informatie en ervaringen tussen vrouwen die in dienst
zijn bij de brandweer; het versterken van de posities van
brandweervrouwen en het stimuleren van doorstroom naar hogere posities
binnen de brandweer; het stimuleren van instroom van vrouwen in
brandweerfuncties en het informeren van brandweerkorpsen en
brandweerorganisaties over posities van brandweervrouwen . Het netwerk
is bij de NVBR ondergebracht om de continuïteit te waarborgen. Via de
NVBR wordt aansluiting gezocht bij hen die (mede) beslissen over de
selectie van personeel.
32. Vraag
Op welke wijze en in welke mate is nu feitelijk het imago van de
brandweer verbeterd? Is - in tegenstelling tot wat in de beleidsmatige
toelichting staat - in het begrotingsjaar 2004 geen vooruitgang
geboekt waar het het imago betreft van de brandweer?
32. Antwoord
Gesteld wordt nogmaals dat de brandweer al een sterk imago heeft. Aan
een beperkt aantal minder sterke punten dient nog aandacht te worden
besteed om het bestaande imago te verbeteren. Daarover is overleg
gaande met onder meer de branches (Vereniging van Nederlandse
Gemeenten en Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en
Rampenbestrijding). De verbeterpunten hangen deels samen met de
vorming van de veiligheidsregio's. Specifiek ten aanzien van de
voorlichting hierop is nu een concept gereed van een communicatieplan,
totstandgekomen als coproductie tussen BZK en de NVBR. Ook zijn
plannen in ontwikkeling om het handhavingsbeleid te intensiveren, mede
met behulp van het nieuw opgezette Netwerk Brandpreventie van de NVBR.
Overigens mag ook pleiten voor het imago van de brandweer dat er voor
de beroepsfuncties op het opstapniveau brandwacht massa's open
sollicitatiebrieven bij de korpsen arriveren. Aan de relatieve
achterstandspositie van vrouwen, allochtonen en
homoseksuelen/lesbiennes in de brandweerorganisatie wordt aandacht
besteed via de uitvoering in de jaren 2005 t/m 2007 van het met
subsidie van het Europees Sociaal Fonds en BZK te realiseren
Equalproject `Brandweer van binnen naar buiten'.
33. Vraag
Heeft de wervingscampagne voor brandweerpersoneel op middelbare
scholen en beroepsopleidingen tot een grotere instroom geleid van
brandweerpersoneel? Mag derhalve gesproken worden van een doelmatige
inzet van de middelen wat dit betreft?
33. Antwoord
De advertentiecampagne gericht op pas afgestudeerden van middelbare
scholen en beroepsopleidingen betrof geen rechtstreekse
wervingscampagne en heeft derhalve niet rechtstreeks geleid tot een
instroom van brandweerpersoneel. Het was overigens ook niet de
bedoeling dat betrokkenen zich gingen melden voor concrete banen. De
campagne heeft meer als doel gehad te laten zien welk scala aan banen
er bij de brandweer is om daar bij de keuze voor vervolgopleidingen
rekening mee te houden. Bovendien is in de campagne de aandacht erop
gevestigd dat er ook veel vrijwilligers bij de brandweer werken.
Overigens is op te merken dat jongeren onder de 21 jaar en vrouwen
momenteel voor 30% van de totale instroom van vrijwilligers bij de
brandweer zorgen.
34. Vraag
Kunt u een evaluerend overzicht geven van multidisciplinaire
oefeningen en de mate waarin dit heeft geleid tot synenergie? In
hoeverre is men in het begrotingsjaar 2004 gevorderd in het
gezamenlijk handelen en optreden? Is men werkelijk beter voorbereid op
grootschalig optreden ten tijde van grote ongevallen en rampen? Welke
activiteiten moeten nog worden ondernomen?
34. Antwoord
Multidisciplinair oefenen heeft als doel de verschillende disciplines
beter en effectiever met elkaar samen te laten werken. Daarmee levert
elke oefening een stukje verbetering van de
rampenbestrijdingsorganisatie op. Met het gaandeweg professionaliseren
van oefeningen en de voorbereiding ervan, verbetert ook het
leereffect. Opleiden en oefenen moet de aandacht van een organisatie
krijgen die het verdient, het moet goed aansluiten bij de planvorming
en de ervaringen moeten worden vertaald in de organisatie. Deze slag
moeten veel organisaties nog maken, maar de eerste stappen zijn gezet.
Om de kennis over het proces oefenen te verbeteren, zijn vorig jaar 30
procesmanagers oefenen uit de verschillende organisaties opgeleid. Dit
zal ook dit jaar weer gebeuren. De ervaring leert dat deze
procesmanagers naar aanleiding van de opleiding elkaar beter kunnen
vinden en het oefenen met elkaar naar een hoger niveau kunnen brengen.
Op dit moment zijn een aantal trajecten in samenwerking met de
verschillende partners in de crisisbeheersing opgestart die de
oefencoördinatoren in hun werk zullen ondersteunen om meer
uniformiteit in het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van
oefeningen te bereiken. Momenteel wordt een uitgebreide nulmeting
verricht ten aanzien van de kwantiteit en kwaliteit van het
multidisciplinair oefenen in het kader van grootschalig optreden bij
rampen en grote ongevallen. Met deze nulmeting wordt beoogd om
landelijk een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van het
multidisciplinair oefenen bij de regionale hulpverleningsdiensten,
regionale en gemeentelijke besturen en de waterschappen. Hiermee wordt
inzicht verschaft in de professionaliteit van de organisaties om
oefeningen kwalitatief goed voor te bereiden en te evalueren en de
aansluiting ervan in de planvorming. Tevens zal de nulmeting eventuele
tekortkomingen of juist goede voorbeelden in de regio's laten zien.
Naar aanleiding van de nulmeting zal het staande opleidings- en
oefenbeleid daar waar nodig regionaal worden toegespitst of landelijk
worden bijgesteld. Het onderzoeksrapport zal eind juni (2005) tijdens
een landelijk congres multidisciplinair opleiden en oefenen worden
gepresenteerd. Voor de toekomst wordt een dergelijke meting om de twee
jaar nagestreefd.
35. Vraag
Hoe staat het met het advies van de Advies Commissie Informatie
Rampenbestrijding (ACIR) over de informatievoorziening ten behoeve van
rampenbestrijding? Kunt u - mede ook gezien de noodzaak van verbeterde
communicatie in de crisisbeheersing - aangeven op welke termijn dit
advies mag worden verwacht en hoe het implementatietraject er globaal
zal uitzien?
35. Antwoord
In maart 2004 is de ACIR ingesteld, de Adviescommissie Coördinatie ICT
Rampenbestrijding, met als opdracht voor 1 april 2005 een advies te
geven over het verbeteren van de informatievoorziening ten behoeve van
rampenbestrijding. De commissie onder voorzitterschap van de heer
Hermans heeft op 8 maart j.l. haar advies aangeboden. Op dit moment
werkt het ministerie van BZK in nauwe samenwerking met
collega-ministeries en het veld, aan een kabinetsstandpunt, wat nog
voor de zomer aan u - de Tweede Kamer - zal worden aangeboden. In het
kabinetsstandpunt zal worden aangegeven wat wij als kabinet beogen en
binnen welke termijn dit naar onze mening dient te worden bereikt. Ik
heb opdracht gegeven tot het oprichten van een Task Force die op korte
termijn een aantal aanbevelingen zal gaan uitvoeren, waaronder in
eerste instantie het beschikbaar en toegankelijk maken van de "in
ieder geval" benodigde informatie (zoals geografische of
objectinformatie) voor het gezamenlijke optreden. Langere termijn
acties zullen na bespreking van het kabinetsstandpunt meegenomen
worden in het implementatietraject van de ACIR.
36. Vraag
Op welke wijze is samengewerkt met het ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport op het gebied van de kwaliteitsoperatie GHOR? Op
welke wijze is een relatie gelegd met de door het kabinet beoogde
wijziging van de Ambulancewet en reorganisatie van de acute zorg? Hoe
is omgegaan met regionale verschillen en strubbelingen over de
organisatie in verschillende rampencontexten (qua omvang en soort)?
36. Antwoord
Ten aanzien van alle GHOR-dossiers wordt op rijksniveau nauw
samengewerkt tussen het ministerie van BZK en het ministerie van VWS.
Dat varieert van afstemming van standpunten (Wet ambulancezorg) tot
het gezamenlijk opstellen van beleidsnota's (kabinetsstandpunt nav
rapport de GHORdiaanse knoop doorgehakt) en het gezamenlijk ontmoeten
van partners uit het openbaar bestuur en de zorgsector om over
GHOR-zaken te spreken. Verder worden hele concrete trajecten
gezamenlijk opgepakt. (Ambulancebijstandsplan,
gewondenspreidings-plan, slachtoffervolgsyteem, mobiele medische
teams, AED (automatische externe defibrillatoren). In de Beleidsvisie
acute zorg, die de Tweede Kamer in oktober 2003 bereikte, heeft de
minister van VWS aangegeven dat het Kabinet de overgang wil maken naar
gereguleerde marktwerking. Concurrentie immers kan de doelmatigheid en
vraaggerichtheid in de zorg verbeteren. Deze overgang naar
gereguleerde concurrentie zal deelmarktgewijs moeten plaatsvinden.
Acute zorg echter, waaronder ambulancezorg, kenmerkt zich door
marktfalen: deze niet-planbare zorg moet immers altijd 7 x 24 uur, én
snel beschikbaar zijn. Daarom kan er onvoldoende op worden vertrouwd
dat de gewenste beschikbaarheid van acute zorg met de gewenste
kwaliteit en doelmatigheid tot stand komt door onderling concurrerende
aanbieders. Overheidsregulering is dus nodig. In het wetsvoorstel
Ambulancezorg wordt de vorming van maximaal 24 Regionale
Ambulancevoorzieningen (RAV's) mogelijk gemaakt en verleent de
minister van VWS de vergunningen. Uitgangspunt van het kabinet is dat
de burger een minimumniveau van veiligheid en hulpverlening kan
verwachten, ongeacht in welke regio in Nederland hij zich bevindt.
Anderzijds is er sprake van verschillen in risico's en grootte van
regio's. De aanpak van veiligheidsvraagstukken in Rotterdam is op
onderdelen anders dan de aanpak van veiligheidsvraagstukken in
Friesland. Ik hecht aan de mogelijkheden voor regionaal maatwerk.
Regio's en gemeenten kennen hun eigen gebied en hun eigen risico's het
beste en moeten zelf invulling kunnen geven aan het lokale
veiligheidsbeleid. Het ministerie van BZK ondersteunt de regio's
daarbij, iedere regio op die punten waar behoefte aan is. Als
consequentie brengt dat met zich mee dat er verschillen zijn in aanpak
en voortgang in de regio's. Dat vind ik acceptabel, het gaat om het
einddoel: krachtige veiligheidsregio's.
37. Vraag
Hoeveel provincies hebben inmiddels risicokaarten? Zijn burgers
hiervan op de hoogte en in welke mate zijn de effecten van
ingebruikneming van deze risicokaarten zichtbaar? Wat is het resultaat
van de inmiddels al maanden lopende discussie over de weging tussen
informatieverschaffing aan burgers en het risicoverhogend effect van
het openbaar maken van gevoelige informatie?
37. Antwoord
Op dit moment is er één provincie (Overijssel), die een risicokaart
heeft volgens het landelijk afgesproken model. Daarnaast zijn er nog
zeven provincies die een voorloper van een dergelijke risicokaart
hebben. Omdat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de
risicocommunicatie naar burgers, informeren zij de inwoners over het
bestaan van de risicokaart. Indien noodzakelijk zal er een wettelijke
voorziening worden getroffen om bij het openbaar maken van gevoelige
informatie een afweging te kunnen maken ten aanzien van het
risicoverhogend effect.
38. Vraag
Welke concrete effecten hebben de campagne Brandveiligheid Thuis en de
activiteiten voor het bedrijfsleven nu daadwerkelijk gehad? Is de
burger en zijn bedrijven in staat adequater en sneller te handelen in
situaties van brand en gevaar als gevolg van de
voorlichtingsinspanningen?
38. Antwoord
Aan de brandveiligheid thuis is bijzondere aandacht besteed in het
Nationaal Voorlichtingsprogramma Brandveiligheid (NVB). Ook is in dat
verband aandacht besteed aan brandveiligheid en brandveiligheid
bevorderende activiteiten van en door het bedrijfsleven.
De strategie van het NVB wordt gekenmerkt door de combinatie van
massamediale voorlichting en lokale acties voor specifieke doelgroepen
of onderwerpen (bijvoorbeeld studenten of brandgevaar van kleding).
Dit gebeurt in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en
niet-commerciële partners zoals de brandweer. Brandveiligheid thuis De
campagne "brandveiligheid thuis" heeft 87% van de doelgroep bereikt.
Gebleken is dat 91% van de ouders met thuiswonende kinderen zich
bewust is van brandgevaar en de eigen verantwoordelijkheid daarin. Bij
zelfstandig wonende jongeren onder de 23 ligt dit percentage op 89%.
Respectievelijk 97% en 82% zegt kennis te hebben van preventieve
maatregelen en producten. Ruim 95% van beide doelgroepen staat
positief tegenover het nemen van brandpreventieve maatregelen. Effect
van de campagne blijkt uit het gegeven dat 95% van de ouders met
thuiswonende kinderen aangeeft naar aanleiding van de campagne
preventieve maatregelen serieus te overwegen. Bij de zelfstandig
wonende jongeren ligt dit percentage op 76%. Ruim 20% van de ouders
heeft aangegeven naar aanleiding van de campagne concrete maatregelen
te hebben getroffen (meestal betreft het de aanschaf van rookmelders,
maar in een aantal gevallen ook voorzieningen als brandblussers en
blusdekens). Bij jongeren is dit percentage 24%. Het treffen van
maatregelen blijkt ook relevant te zijn voor vergroting van het
veiligheidsgevoel in de eigen woning. Van de doelgroep legt 90% de
verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid van de eigen woning
(mede) bij zichzelf. Brandveilig ondernemen Samen met de
brandweerorganisaties, VNO-NCW, Koninklijk Horeca Nederland, Raad
Nederlandse Detailhandel en het Verbond van Verzekeraars zijn acties
in gang gezet die moeten leiden tot het voorkómen van
interpretatieverschillen bij de toetsing en handhaving van de
regelgeving door de brandweer. Hiervoor is de cd-rom `Brandveilig
Ondernemen' ontwikkeld, die de regelgeving op een begrijpelijke manier
uitlegt. De inhoud van de cd-rom is ook digitaal beschikbaar. Het
bereik van de cd-rom is moeilijk vast te stellen omdat de cd-rom vrij
kopieerbaar is en bovendien niet alle bereikscijfers beschikbaar zijn
(met name de digitale verspreiding is niet altijd meetbaar). Met de
gegevens die voor handen zijn, wordt het bereik in maart 2005
voorzichtig geschat op ongeveer 8% van de ondernemers in Nederland.
39. Vraag
Wat moet onder 'verschillende zaken' worden verstaan die zijn
gerealiseerd ten aanzien van de voorbereiding op aanslagen met
nucleaire, biologische en chemische middelen?
39. Antwoord
Binnenkort kan de Tweede Kamer een uitgebreidere rapportage verwachten
waarin wordt ingegaan op de gerealiseerde en nog te realiseren
verbeteringen. Het gaat daarbij om de verbeteringen in de samenwerking
tussen de verschillende departementen en kennisinstituten, de
verbetering van de voorbereidingen op de rampenbestrijding op
regionaal niveau, onder meer door het inrichten van een zestal
steunpuntregio's voor ondersteuning van de regio's bij eventuele
NBC-aanslagen, de ontwikkeling van les- en leerstof en
oefeningmodules, het verstrekken van specifieke uitrusting en het
maken van operationele samenwerkingsafspraken tussen de regio's en de
landelijke kennisinstituten zoals TNO en RIVM.
40. Vraag
Hoe komt het dat de doelstelling inzicht te verschaffen in de
kwetsbaarheid van vitale producten en diensten en de omvang en
effectiviteit van reeds getroffen beschermingsmaatregelen van
Nederlandse infrastructuur, niet is gerealiseerd?
40. Antwoord
Ondanks de geleverde inspanningen van ministeries en bedrijfsleven
zijn de doelstellingen van het project Vitaal in 2004 later
gerealiseerd door de complexiteit van de materie en de zorgvuldigheid
waarmee een en ander moest worden vormgegeven (vgl. TK 2003-2004,
26643, nr. 46). Inmiddels is de doelstelling om inzicht te krijgen in
de kwetsbaarheid van de vitale infrastructuur nagenoeg gerealiseerd.
De Tweede Kamer zal na het zomerreces een integrale rapportage
ontvangen. Van belang in dit verband is te benadrukken dat deze
(inter)sectorale kwetsbaarheidanalyse géén eenmalige exercitie is,
maar dat de aandacht voor de bescherming van de vitale infrastructuur
structureel is geborgd. Het voornemen is de Tweede Kamer jaarlijks,
als onderdeel van het Beleidsplan Crisisbeheersing, te informeren over
de voortgang in het dossier Vitaal.
41. Vraag
Wat verklaart het niet realiseren van de doelstelling tot wijziging
van het Handboek Crisisbesluitvorming?
41. Antwoord
Conform het werkprogramma, behorende bij het beleidsplan
Crisisbeheersing, is de aanpassing van het Nationaal Handboek
Crisisbesluitvorming voorzien uiterlijk in 2006 (in het jaarverslag is
abusievelijk gemeld dat dit reeds in 2004 zou worden gerealiseerd).
Besloten is dit naar voren te halen. Nog dit jaar zal het Handboek
worden aangepast op basis van de in het beleidsplan vastgestelde
verantwoordelijkheidstoedeling. De aanpassingen betreffen zowel de
structuren op rijksniveau, de rol van de Nationaal Coördinator
Crisisbeheersing (NCCB), de nader gemaakte afspraken op decentraal
niveau (zie brief 27 april 2005), alsook de rol en positie van het
bedrijfsleven. De wettelijke verankering van het Handboek is onderdeel
van het wetgevingsprogramma.
42. Vraag
Mag het halen van geen enkele doelstelling die nationaal is ingezet op
het gebied van verbetering van het prestatievermogen van de partners
in de rampenbestrijding, worden geweten aan onrealistische begroting
vooraf en/of bent u van mening dat u niet in staat bent gebleken
voldoende invloed te doen gelden op de voortgang van de ingezette
processen? Denkt u in 2005 wel alle voor het jaar 2004 gestelde
doelstellingen te halen? Ten koste van welke doelstellingen voor het
jaar 2005 gaat dit mogelijkerwijs?
42. Antwoord
Het in één geval niet, en in een aantal gevallen gedeeltelijk
gerealiseerd hebben van een aantal doelstellingen kan niet worden
geweten aan een onrealistische begroting, dan wel het niet voldoende
invloed kunnen uitoefenen op de processen. In 2004 heeft BZK met
voortvarendheid gewerkt om de doelstellingen te realiseren.
Geconstateerd is echter dat BZK hierin niet alleen staat. Het behalen
van de doelstellingen vraagt een voortdurende afstemming met de bij de
rampenbestrijding betrokken organisaties. Dit verlengt weliswaar de
periode, waarbinnen de doelstellingen worden gerealiseerd, maar
anderzijds wordt hiermee het draagvlak verhoogd. In 2005 zal aan het
behalen van de doelstellingen verder gevolg worden gegeven. Hiermee is
in de begroting van dit jaar rekening gehouden, zonder dat dit ten
koste gaat van andere doelstellingen van 2005.
43. Vraag
Waaruit moet worden opgemaakt of en in hoeverre de doelstelling van
het aantal meldkamers voorzien in het Geïntegreerd Meldkamersysteem is
gehaald en wat de redenen hiervoor zijn? Bent u bereid de Kamer alsnog
hierover te informeren?
43. Antwoord
Uit de voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer over C2000/GMS en uit
de brief over de herstructurering van GMS van 22 april 2005 kan worden
opgemaakt in hoeverre de doelstelling m.b.t. de invoering van GMS is
gehaald. Laatste stand van zaken: GMS is in alle gecolokeerde
meldkamers ingevoerd. Daarnaast is GMS sinds 31 maart 2005
operationeel in de meldkamer van de brandweer in de regio
Amsterdam-Amstelland en wordt de invoering bij de meldkamer van de
politie Amsterdam voorzien in juni 2005. De centrale post
ambulancezorg (CPA) Amsterdam zal overgaan op GMS nadat er meer
inzicht bestaat in de ervaringen met GMS in andere grootstedelijke
regio's. GMS is daarnaast nog niet ingevoerd bij de CPA Utrecht (voert
eerst C2000 in) en de politie Brabant Zuidoost (wacht herstructurering
GMS af). Ik zal de Tweede Kamer in het kader van de herstructurering
van GMS informeren over de stand van zaken m.b.t. de invoering van
GMS.
44. Vraag
Worden ook met de regio Groningen gesprekken gevoerd voor co-lokering
van de meldkamers? Op welke termijn zijn de laatste 'fysieke'
beperkingen in de regio's Amsterdam- Amstelland en Groningen
verholpen? In hoeverre staan deze beperkingen effectieve werkzaamheid
van de meldkamers in de weg?
44. Antwoord
De gecolokeerde meldkamer van de regio Groningen is op 28 april 2005
officieel in gebruik genomen. De regio Amsterdam - Amstelland bezint
zich nog op de colokatie van de meldkamers. Dit proces is nog niet
afgerond maar ik verwacht in de loop van 2005 hierover uitsluitsel van
de regio Amsterdam te mogen ontvangen.
Ik ben van oordeel dat colokatie van meldkamers bijdraagt aan een
doelmatiger beheer van middelen en een betere samenwerking en
informatie-uitwisseling tussen de diensten in de meldkamer. Dit
laatste is niet alleen onder normale omstandigheden maar met name bij
grootschalige incidenten en rampen van groot belang. De collectieve
werkzaamheid van meldkamers in een regio wordt daarmee effectief
bevorderd.
45. Vraag
Hoeveel medewerkers had de AIVD in respectievelijk 2002, 2003 en 2004?
Hoeveel medewerkers werken voor welke werkterreinen? Met hoeveel
medewerkers is in de genoemde jaren de capaciteit voor
terrorismebestrijding toegenomen?
45. Antwoord
Het totaal aantal medewerkers, uitgedrukt in fte's, bedroeg ultimo
2002: 780, ultimo 2003: 865 en ultimo 2004: 945. Ik doe in het
openbaar geen mededelingen over de kwantitatieve verdeling van de
capaciteit van de dienst. Ik ben desgewenst bereid uw vraag te
beantwoorden via de CIVD. Zie ook het antwoord op vraag 9.
46. Vraag
Waarom is de personele bezetting van de AIVD met 880 fte 10 fte
achtergebleven bij de doelstelling?
46. Antwoord
De gegeven bezetting van 880 fte's is een gemiddelde over het gehele
jaar; per ultimo 2004 waren 945 medewerkers in dienst. De
achterblijvende gemiddelde bezetting wordt veroorzaakt door dat een
deel van de nieuwe medewerkers later is binnengekomen dan dat werd
verwacht.
47. Vraag
Waaruit bestaat de steun van BZK aan initiatieven van gemeenten om
binnengemeentelijke centralisatie toe te passen?
47. Antwoord
De afgelopen jaren heeft BZK zich - ook in samenwerking met de VNG -
ingespannen om kennis en ervaring ten aanzien van binnengemeentelijke
decentralisatie uit te wisselen. Wanneer zich vanuit gemeenten
vraagstukken aandienen, die verband houden met binnengemeentelijke
decentralisatie, dan zal BZK die zo goed mogelijk beantwoorden. Dit
laat onverlet, dat het maken van keuzes op het gebied van
binnengemeentelijke decentralisatie primair een gemeentelijke
aangelegenheid is. In die zin wil BZK wel een zekere terughoudendheid
betrachten.
48. Vraag
Kan preciezer worden geformuleerd waarom er substantieel meer is
uitgegeven dan begroot aan "7.2 Publiek dienstverlening
toegankelijkheid overheidsinformatie"? Wat houden de
"beleidsactiviteiten" in?
48. Antwoord
In het Jaarverslag is op pagina 65 te lezen dat er op artikel 7.2 in
2004 meer is uitgegeven dan oorspronkelijk begroot. Deze meeruitgaven
betreffen deels de middelen voor de uitvoering van Nationaal Actieplan
Elektronische Snelwegen (de zogenaamde NAP-subsidies). De
verantwoording over deze middelen geschiedt via de begroting van het
Ministerie van Economische Zaken. Het andere deel van de meeruitgaven
betreft de middelen die zijn toegevoegd aan artikel 7.2 in het kader
van het Programma Andere Overheid.
Bovengenoemde middelen zijn in de loop van 2004 ingezet voor
noodzakelijke extra beleidsactiviteiten op de volgende dossiers:
- Digid (voorheen OverheidsToegangsVoorziening; OTV)
- Transparantie overheidsinformatie
- Stroomlijning BasisGegevens/ Eenmalige GegevensVerstrekking (SBG/
EGV)
- Administratieve Lasten(-reductie) burgers (AL)
- Elektronische Gemeenten (EGEM)
- Open Standaarden en Open Source Software (OSOSS)
- Architectuur
- BurgerServiceNummer (BSN)
Op pagina's 67 t/m 71 van het Jaarverslag worden deze
beleidsactiviteiten verder toegelicht. Voor een meer uitgebreide
toelichting op de activiteiten (en voortgang daarvan) verwijzen wij u
graag naar de volgende kamerstukken:
- Het Actieprogramma Elektronische Overheid (ELO) (Kamerstuknr. 26387
en 29362, nr. 23)
- De Voortgangsrapportages Programma Andere Overheid (PAO) van juli
2004 (29362, nr. 18) en december 2004 (29362, nr. 25)
- De meest recente Voortgangsrapportage ELO, die in week 21 aan de
Kamer is gezonden.
49. Vraag
Waarom is de streefwaarde van het aantal verordeningen van lagere
overheden via internet niet gehaald? Hoe wordt bevorderd dat dit
streefcijfer wel wordt behaald?
49. Antwoord
Het project waarin met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies en
waterchappen een standaard wordt ontworpen voor het publiceren van
geconsolideerde regelgeving op internet heeft vertraging opgelopen.
Daarbij speelden de weerbarstigheid van de materie en
capaciteitsproblemen een rol. De achterstand zal, ondermeer door het
vergroten van het aantal pilotprojecten, in 2005 en 2006 worden
ingehaald.
50. Vraag
Waarom werd de beoogde doelstelling met betrekking tot het
elektronisch beschikbaar stellen van documenten niet behaald? 67
50. Antwoord
De doelstelling dat in 2004 80% van de democratische basisinformatie
(regelgeving, vergaderstukken gekozen organen en jurisprudentie) op
internet toegankelijk is, is niet gehaald door achterblijvende
resultaten m.b.t. de publicatie van decentrale regelgeving en van
raadsinformatie door gemeenten. In het antwoord op vraag 49 is reeds
ingegaan op de vertraging bij de publicatie van regelgeving.
Voorts is van belang dat, in het kader van het streven om het aantal
specifieke uitkeringen te verminderen, de afweging is gemaakt om de
subsidieregeling waarbij gemeenten een bijdrage krijgen voor het
publiceren van raadsinformatie op internet, niet voort te zetten.
Hiermee is een beleidsinstrument voor het bereiken van de genoemde
beleidsdoelstelling komen te vervallen.
51. Vraag
Waarom is de operationele beleidsdoelstelling om de Convenanten voor
de GSB II tussen de G30 en het Rijk in 2004 af te sluiten, niet
gehaald? 78
51. Antwoord
In overleg tussen Rijk en steden is eind 2004 gezamenlijk besloten
voldoende tijd en ruimte te nemen voor de uitwerking van de laatste
openstaande punten m.b.t. GSB III. Deze betroffen, naast het overleg
met gemeenten over de totale beschikbare GSB-gelden voor de periode
2005 - 2009, onder meer de mogelijke gevolgen van de herziening van
het huurbeleid voor de middelen voor Stedelijke Vernieuwing (ISV).
Hierdoor zijn de GSB III-convenanten tussen Rijk en steden niet eind
2004 getekend, maar op 11 maart 2005. De prestatie-afspraken in de
convenanten treden met terugwerkende kracht per 1 januari 2005 in
werking.
52. Vraag
Is inmiddels de feitelijke mate van homogeniteit van de thans nog
individueel aanbestede goederen en diensten in de praktijk inmiddels
vastgesteld? Over welk goederen en diensten gaat het?
52. Antwoord
Door analyse van de inkopen wordt nagegaan welke goederen samen moeten
worden genomen. Vervolgens wordt hiervoor een aanbestedingstraject
ingezet. Als gevolg van het uitvoeren van Europese aanbestedingen is
automatisch de homogeniteit van de goederen en diensten vastgesteld.
Door het systeem van Europees aanbesteden worden de bijbehorende CPV
codes geïdentificeerd en onderkend. Daarmee ook de homogeniteit. Mede
door het feit dat het Klpd raamovereenkomsten sluit welke Korpsbreed
worden uitgenut wordt homogeniteit bevorderd. Voor het Klpd betreft
het de meest uiteenlopende goederen en diensten variërend van Bouw
(levering) van vaartuigen tot en met de meest gebruikelijke
facilitaire zaken zoals kantoorartikelen. Daarnaast is voor de nog
niet aanbestede goederen en diensten het onderzoek naar homogeniteit
nagenoeg afgerond. Dit heeft in ieder geval geleid tot de noodzaak tot
uitvoering van nieuwe Europese aanbestedingen. Onderhoud van
vaartuigen, luchtvaartuigen, en onderhoud van gebouwen zijn hier een
voorbeeld van.
53. Vraag
Wat was de duur van vertraging van de levering van bestelde
helikopters? Wat zijn de kosten die gemoeid zijn met ontbinding van
het contract? Wat zijn de kosten van aanschaf van de helikopters? Zijn
inmiddels andere helikopters aangeschaft?
53. Antwoord
In eerdere brieven aan de Kamer bent u gedetailleerd geïnformeerd over
het helikoptercontract (brief van 1 maart 2005, 29 800 VII nr.32,
brief van 29 april 2004, 29 200 VII nr. 54, Aanhangsel Handelingen
2003-2004 nr. 692 op 22 januari 2004 en brief van 15 oktober 2003,
29200 VII nr. 30). De oorspronkelijke aflevering van de eerste twee
helikopters was voorzien op 1 maart 2002. De tot op heden gemaakte
kosten als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst zijn
juridische kosten welke verbonden zijn aan de inzet Landsadvocaat (EUR
280.000) en de kosten die gemoeid zijn met de aanschaf van 2 gebruikte
helikopters inclusief een reserve-onderdelenpakket van de Duitse
Politie. De kosten die hiermee gemoeid zijn bedragen EUR 700.000,-.
54. Vraag
Zijn sinds de instelling van de taskforce Europese Aanbesteding en de
verbijzonderende maatregelen van interne controle nog knelpunten
opgetreden in de Europese aanbestedingsprocedure? Wordt tijdelijk
periodiek een voortgangsrapportage opgesteld? Zo ja, tot wanneer wordt
periodiek gerapporteerd?
54. Antwoord
Door de inrichting van het verwervingsproces en de daarbij behorende
interne controles worden de door het Korps uit voeren Europese
aanbestedingen inzichtelijk. Het thans ingerichte proces maakt het
verwervingsproces transparant. Door het uitvoeren van audits op de
uitgaven kan steeds beter de homogeniteit worden vastgesteld van de
afgenomen goederen en diensten. Deze aggregatie leidt tot een toename
van het door het korps uit te voeren Europese aanbestedingen. De
rapportage vindt regelmatig plaats, per kwartaal worden de uitgaven
van het Korps bezien om vast te stellen of enerzijds de
aanbestedingsdrempel niet wordt overschreden, zowel op basis van
homogeniteit als op uniciteit, anderzijds of de gecontracteerde
leverancier voorkomt in het contractregister. Er is nog geen einddatum
bepaald voor het niet meer uitvoeren van deze controleslag. Deze
ontwikkeling is los te zien van de instelling van de taskforce. Ter
ondersteuning van de uitvoering van het aantal extra geïdentificeerde
aanbestedingen zal een taskforce ingesteld. De eerste viermaandelijkse
rapportage heeft plaatsgevonden.
55. Vraag
Waarom is het eigen vermogen ten opzichte van de gemaximeerde omvang
in 2003 relatief zoveel hoger dan in 2002 en 2004? 135
55. Antwoord
Tabel 1: Ontwikkeling Eigen Vermogen KLPD
Weerstandsvermogen Realisatie 2002 Realisatie 2003 Realisatie 2004
Eigen vermogen t.o.v.
gemaximeerde omvang (%) 44 % 89 % 43 %
eigen vermogen eind v/h jaar 6.306 15.053 7.850
Toegestane omvang
5% v/d baten 15.861 17.678 21.400
totaal baten
317.236 353.570 428.002
In 2002 is een is een reorganisatievoorziening gevormd van EUR 9,1
miljoen, waardoor het eigen vermogen per ultimo 2002 gedaald is naar
EUR 6,3 miljoen. In 2003 is een resultaat geboekt van EUR 7,892
miljoen, waardoor het eigen vermogen gestegen is naar EUR 15 miljoen.
In 2004 is conform de comptabele oorschriften een voorziening gevormd
voor de Tijdelijke Ouderen Regeling (TOR), waardoor een negatief
resultaat is ontstaan van EUR 7,2 miljoen en dientengevolge het eigen
vermogen is gedaald naar 7,9 miljoen. Verder is in 2004 de Nationale
Recherche toegevoegd aan het KLPD en zijn de baten (en lasten) met
circa 70 miljoen gestegen, waardoor het vermogenspercentage (dus enkel
in relatieve zin) in 2004 nog extra gedaald is.
56. Vraag
Waarom is de voorziening onderhoud vaartuigen opgeheven? Is er, nu de
normale onderhoudskosten zijn voorzien in het jaarlijks budget, nog
wel zicht op de onderhoudskosten voor vaartuigen?
56. Antwoord
Onderhoud vaartuigen en luchtvloot: In 2004 is op aandringen van de
Auditdienst een discussie gevoerd over de noodzakelijkheid van de
egalisatievoorziening onderhoud vaartuigen en vliegtuigen. Dit heeft
geleid tot de vaststelling dat alleen voor groot onderhoud, dat niet
jaarlijks voorkomt, een voorziening mag worden gevormd. Gebleken is
dat de onderhoudskosten vaartuigen via het jaarlijkse budget kunnen
worden gefinancierd. Er zijn geen grote extra onderhoudskosten te
verwachten. Het nog openstaande saldo is ten gunste van het resultaat
gebracht. De onderhoudskosten worden gebudgetteerd en verantwoord op
een aparte kostensoort en kostensoortgroep, waardoor het inzicht in en
de analyse van de onderhoudskosten verbeterd is ten opzichte van de
eerdere jaren.
Rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2004 van het
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII)
1. Vraag
Acht u de genomen maatregelen zoals het actualiseren van het Plan van
Aanpak Europese Aanbesteding, het volgen van de voortgang door middel
van een taskforce en verbijzonderde maatregelen van interne controle
op het proces voldoende ter voorkoming van herhaling?
1. Antwoord
Ja, de genomen maatregelen worden afdoende geacht. Juist door
rapportages per kwartaal kan goed gevolgd worden of de verbeteracties
tot structurele resultaten leiden. Zie ook de antwoorden op vraag 52
en 54
2. Vraag
Waaruit bestaat het bedrag van 0,8 miljoen aan overige fouten en
onzekerheden bij de KLPD?
2. Antwoord
Het bedrag van EUR 0,8 miljoen aan overige fouten en onzekerheden
betreft:
ISC EUR 0,24 miljoen, kosten datatransport 2005 ten laste
gebracht van 2004
Synstar EUR 0,32 miljoen, kosten onderhoud technische apparatuur 2005
ten laste gebracht van 2004
SCC EUR 0,04 miljoen, licentiekosten 2005 ten laste gebracht
van 2004.
DNR EUR 0,04 miljoen, afschrijving Zuid Oost Nederland
DNR EUR 0,04 miljoen, rente Haaglanden
Balans EUR 0,09 miljoen, NS jaarkaarten
Balans EUR 0,03 miljoen, inhouding verlofsparen
3. Vraag
In hoeverre heeft de operationele en financiële integratie van ITO en
ISC de bedrijfsvoering verbeterd en daarmee de zorgen bij de Algemene
Rekenkamer op dit onderdeel verminderd/ weggenomen?
3. Antwoord
In de operationele integratie tussen ITO en ISC is als randvoorwaarde
gesteld dat de financiële administraties van beide organisaties
gescheiden dienen te blijven. Daarmee kan de minister van BZK voldoen
aan zijn verantwoordingsplicht aan het Parlement. Dit impliceert dat
er twee gescheiden bedrijfsvoeringen worden gevoerd. Er is dus geen
sprake van een financiële integratie. De AR heeft zich zorgelijk
uitgelaten over de kwaliteit van de (financiële) bedrijfsvoering en
het langdurige traject om deze te verbeteren. Dit onderschrijf ik. Het
traject om de bedrijfsvoering op orde te brengen dient dit jaar tot
zijn einde te komen. Daartoe worden concrete stappen ondernomen
waarbij de accountants van beide organisaties een belangrijke rol
vervullen. Zij benoemen de noodzakelijke activiteiten die moeten
leiden tot een toereikend financieel beheer en beoordelen de
inhoudelijke resultaten. Uitgangspunt hierbij is dat ITO-ISC moeten
voldoen aan de eisen die worden gesteld in baseline financieel en
materieel beheer, conform de wens van de AR.
Wetsvoorstel Wijziging van de begroting van ontvangsten en uitgaven
van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII)
voor het jaar 2004
1. Vraag
Worden de middelen die voor 2004 voorde heroïne-experimenten waren
gereserveerd in 2005 uitgekeerd aan VWS?
1. Antwoord
Bij voorjaarsnota 2005 zijn vanuit het begrotingshoofdstuk VII,
driemaal 1 mln euro overgeboekt naar de begroting van VWS voor de
periode 2005-2007. De besteding van deze middelen valt daarmee onder
de verantwoordelijkheid van de minister van VWS. Zie ook vraag 1 bij
jaarverslag BZK (30100 VII nr. 1).
2. Vraag
Hoe komt het dat, terwijl nog bij 2e suppletore begroting substantiële
bedragen aan beleidsartikel 11 Kwaliteit Rijksdienst zijn toegevoegd,
die post voor een bijna even groot bedrag niet uitgeput is? Waarom
zijn bijvoorbeeld vacatures niet ingevuld? In welke mate draagt het
niet totstandkomen van een CAO bij aan de ontstane onderuitputting?
2. Antwoord
In de tweede suppletore begroting werd artikel 11 niet verhoogd, doch
verlaagd met een bedrag van ruim EUR 33 mln. (TK 2004-2005, 29 918,
nr. 2, p. 14).
In het Jaarverslag BZK wordt toegelicht dat het
arbeidsvoorwaardenbudget aan het eind van 2004 een onderuitputting
kende van in totaal EUR 45 mln. (p. 89). Hiervan werd EUR 25 mln.
reeds toegelicht in de tweede suppletore begroting (p. 4 en 14). Het
niet besteden van deze EUR 45 mln. wordt volledig veroorzaakt door het
niet kunnen afsluiten van een CAO voor de sector Rijk in 2004. Het
bedrag van EUR 45 mln. is via de eindejaarsmarge overgeheveld naar
2005. Het gehele bedrag is inmiddels besteed ter dekking van de kosten
van de CAO Rijk 2004, die in 2005 tot uitbetaling is gekomen.
Overzicht van schriftelijk te beantwoorden vragen gesteld tijdens het
algemene debat op 19 mei 2005 over de verantwoording 2004.
1. Vraag
(Verburg, CDA)
De beloningsstructuur voor hoge ambtenaren op alle departementen.
Officieel deugt het allemaal wel, maar erg inzichtelijk is het niet.
Heb je geen recht op een dienstauto, dan declareer je bijvoorbeeld
voor EUR50.000 taxikosten per jaar. Dit soort zaken kunnen echt niet
door de beugel en graag horen wij wat daaraan gebeurt!
1. Antwoord
In de zomer van 2004 is op verzoek van het kabinet door de
departementale auditdiensten onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid
van de beloning van en vergoedingen aan topambtenaren. Dit n.a.v. de
commotie rond een klokkenluidersbrief waarin werd gesproken over
"graaicultuur" bij OCW. Uit het door Min BZK en Min Fin gecoördineerde
onderzoek van de auditdiensten bleek dat er geen sprake is van
structurele misstanden bij de departementen maar wel van een flink
aantal formele/administratieve fouten. De onderzoeksrapporten van
departementale auditdiensten en een (door Min Fin gemaakte)
samenvatting daarvan zijn met een begeleidende brief d.d. 13 oktober
2004 aan de Tweede Kamer aangeboden. In het onderzoeksrapport van
Verkeer en Waterstaat en in de samenvatting wordt de volgende casus
genoemd:
"V&W vergoedt vanaf 1 januari voor een ambtenaar de in het kader van
woon- werkverkeer gemaakte taxikosten, waarvoor geen contract is
gesloten. Deze bedragen circa EUR 6000 per maand en voor de
onderzochte periode circa EUR 30000 in totaal. Het contract zal op
korte termijn alsnog worden afgesloten." De formele fout (het
ontbreken van een contract) is dus door de auditdienst van V&W
opgemerkt en de fout is vervolgens door V&W hersteld (het contract is
afgesloten). Als coördinator van het onderzoek beschikt BZK alleen
over deze voor het onderzoek relevante informatie en niet over het
betreffende dossier van betrokken topambtenaar. Indien meer informatie
over deze specifieke casus wordt verlangd moet de minister van V&W
hierop worden aangesproken. Een bedrag van EUR 50.000 in verband met
taxikosten komt niet voor in de onderzoeksrapporten. We gaan er van
uit dat de bovenstaande casus wordt bedoeld.
2. Vraag
(Verburg, CDA)
ICT. Alle departementen hebben wel een plan voor de toekomst maar
hoever het daarmee staat en wanneer die systemen ook met elkaar gaan
communiceren waardoor de dienstverlening aan burgers en organisaties
kan worden verbeterd, daarvan bestaat op dit moment blijkbaar geen
idee. Sterker, veelal weet men niet eens welke systemen men in huis
heeft. Gezien de cruciale rol van ICT bij de uitwerking van het
project Andere overheid kan dat toch niet langer? Neem bijvoorbeeld de
politie. Het is toch niet uit te leggen dat politiekorpsen met
verschillende systemen werken waardoor er niet intern kan worden
gecommuniceerd? Wat betekent dat voor de veiligheid van de burgers?
Kan de minister aangeven wat daaraan wordt gedaan en wanneer de
beleidsmaatregelen worden verantwoord?
2. Antwoord
De politie werkt hard aan de standaardisatie van de systemen. Het doel
is het verbeteren van de informatie-uitwisseling en daardoor het
vergroten van de effectiviteit van de politie en de veiligheid van
burgers. Er zijn ook resultaten behaald, zoals de systemen voor
elektronische aangifte en handhaving vreemdelingenwet. Standaardisatie
is een ingrijpende verandering die een aanzienlijk beslag legt op de
middelen en de capaciteit van de korpsen. Vooral bij de systemen voor
de taakuitvoering van de politie.
De korpsbeheerders en de korpschefs onderzoeken momenteel de keuze
voor één bedrijfsprocessensysteem, in plaats van de bestaande drie
systemen. De verwachting is dat hierover na de zomer een besluit wordt
genomen. De korpsbeheerders, de korpschefs, de minister van Justitie
en ik, vertegenwoordigd in de Regieraad ICT Politie, hebben samen
stevig ingegrepen in het project voor de standaardisatie van de
systemen voor de opsporing. Dit project loopt nu goed.
De vraagorganisatie CIP en de aanbodorganisatie ISC voeren de
standaardisatie uit. De Wet Samenwerkingsvoorzieningen zal fungeren
als basis voor het oprichten van publiekrechtelijke organisaties als
opvolgers van deze privaatrechtelijke organisaties. De verantwoording
over het ICT-beleid vindt plaats via de reguliere voortgangsrapportage
van het Veiligheidsprogramma en de reguliere begrotingsverantwoording.
3. Vraag
(Verburg, CDA)
Binnenlandse Zaken mag er ook nog wel een aantal tandjes bijzetten,
want daar zullen in plaats van minder regels, meer regels gelden. Wat
er aan problemen wordt opgelost, komt er elders op het departement of
op lokaal niveau weer bij, of het nu gemeentepolitiek is of de eigen
organisaties. De regels blijken als een waterbed elders op te duiken
als wij ze in Den Haag wegdrukken.
3. Antwoord
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had
volgens het wettenbestand van wetten.nl in februari jl. rond de 1100
wetten, AMvB's en ministeriële regelingen. In 2004 heeft BZK zo'n 120
regelingen ingetrokken, die uiteindelijk in februari 2005 zijn komen
te vervallen. In de komende jaren moet er echter nog het een en ander
gebeuren aan de vermindering van regeldrukte in het kader van het
programma Andere Overheid. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties is bezig met een brede doorlichting van de wet- en
regelgeving om de regeldrukte te verminderen. Zo zal er op het terrein
van de politie en brandweer de komende jaren een forse vermindering
van circulaires, ministeriële regelingen e.d. plaatsvinden. Bij de
doorlichting van de regelgeving wordt vanzelfsprekend bekeken wat de
effecten zijn van de vermindering van de rijksregels voor andere
overheden. Dit aspect wordt dan ook uitdrukkelijk meegewogen in
verbetervoorstellen. De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en
Koninkrijksrelaties heeft voorts de leiding bij het verminderen van
bureaucratie en terugdringen van regeldruk voor de gehele
rijksoverheid; dat geldt voor regels vooraf, de administratieve lasten
die gemoeid zijn met het uitvoeren van die regels - vooral bij
scholen, ziekenhuizen, politie, ook bij burgers - alsook bij het
toezicht achteraf. Op alle drie de fronten wordt onder leiding van de
Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties fors
actie ondernomen, u heeft hierover al de Prioriteitenbrief van PAO
ontvangen. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties zijn uit
hoofde van hun verantwoordelijkheid voor de Code Interbestuurlijke
Verhoudingen en het Programma Andere Overheid ook gestart met het in
kaart brengen van de lasten die gemeenten en provincies veroorzaken
voor bedrijven en burgers. Bij de provincies is ook gekeken naar
lasten voor instellingen. Alle partijen hebben tijdens het
Overhedenoverleg van 18 mei jl. uitgesproken eenzelfde ambitie en
urgentie te hebben om de lasten te verminderen. Uiterlijk dit najaar
maken kabinet, IPO en VNG hierover concrete afspraken. Daarnaast zijn
kabinet, IPO en VNG ook van plan dit jaar nog de lasten tussen de
overheden te verminderen. Op een aantal terreinen zijn daartoe al
stappen ondernomen. Gestart is naar aanleiding van het rapport
Brinkman met de sanering specifieke uitkeringen. Ook wordt bekeken of
het aantal planverplichtingen verminderd kan worden.
4. Vraag
Verburg (CDA)
Verder is de Rekenkamer van oordeel dat er ernstige onvolkomenheden
voorkomen in de uitvoering van het controlebeleid van de huursubsidie.
Dit oordeel wordt vooral ingegeven door aanhoudende knelpunten in de
uitvoering van de gegevensuitwisseling tussen de huursubsidie en de
gemeentelijke basisadministratie en de afhandeling van signalen over
ontbrekende of foutieve bewoningsgegevens. Ik zeg dit tegen minister
Pechtold, die verantwoordelijk is voor de andere overheid en vooral
voor het veel beter communiceren tussen overheidsinstellingen en
uitvoerende diensten.
4. Antwoord
Het genoemde percentage van 40% geeft een verkeerd beeld over de
gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Gebleken is
dat 40% van de gegevens die burgers in het kader van huursubsidie
aanleveren, niet overeenkomen met andere registraties. Maar bij 5%
gaat het daarbij om afwijkingen met de GBA. Het grootste deel van de
afwijkingen wordt veroorzaak door schrijffouten of verkeerde opgaven
van de burger zelf. Met de gegevens in de GBA is in zulke gevallen
niets mis. Overigens ben ik bezig met een stelsel van
basisregistraties. Daardoor wordt het op korte termijn beter mogelijk
om op systematische wijze betrouwbare gegevens aan elkaar te koppelen
(waaronder GBA-gegevens en adresgegevens).
5. Vraag
(Van As, LPF)
Minister Remkes roept in een brief de gemeenten op,
belastingvrijstaten aan te pakken. Kan hij man en paard noemen? Welke
gemeenten treden te laks op? Zitten er ook grote steden bij? Wat heeft
hij in petto tegen de gemeenten die onwillig blijven? Gaat de minister
zelf aan de slag? Wacht vooral niet op de gemeenten, maar neem zelf
het voortouw. De minister deelde vorig jaar mijn mening dat de
veroorzakers van overlast en schade, zoals de bewoners van het
woonwagenkamp de Vinkenslag bij Maastricht, zelf voor de schade moeten
opdraaien. Hoe hoog was die schade, en hoeveel is daarvan uiteindelijk
teruggevorderd bij de bewoners?
5. Antwoord
Ten aanzien van de handhaving op vrijplaatsen moeten gemeenten de
regie voeren. Het is niet voor niets dat het beleid ten aanzien van
woonwagencentra enige jaren geleden is gedecentraliseerd. Het rijk
moet deze rol niet overnemen door nationale lijsten van vrijplaatsen
bij te gaan houden.
Het kabinet heeft zelf ook een handhavende rol ten aanzien van
vrijplaatsen, met name de Belastingdienst springt hier in het oog. De
Belastingdienst sluit momenteel samenwerkings-convenanten af met
gemeenten. Tot nu toe verloopt het afsluiten van de convenanten naar
wens. Mochten mij echter tóch signalen bereiken van `onwillige'
gemeenten dan zal ik de betreffende gemeente daarop aanspreken en mijn
invloed aanwenden om alsnog te komen tot het aanpakken van de
betreffende problemen.
Met betrekking tot de situatie rond Vinkenslag in Maastricht kan ik u
melden dat ten aanzien van de maatschappelijke schade van de bezetting
van de A2 en de nasleep berekeningen uitkomen op ongeveer EUR
400.000,-. Er is gezamenlijke claim geformuleerd van gedupeerde
bedrijven, particulieren en de overheid van in totaal EUR 250.000,-.
Tijdens de rechtszaak zijn vier zaken toegekend met een gezamenlijke
waarde van EUR 10.000,-. Momenteel loopt het hoger beroep van de
overige zaken.
6. Vraag
(Van As, LPF)
In het Sociaal Jaarverslag van het Rijk over 2004 staat onder het
overzichtje "extern personeel" dat maar liefst EUR 517 mln werd er
uitgegeven aan extern personeel in 2004. Slechts 1% minder dan in
2003. Dat vind ik ver onder de maat. Graag een reactie.
7. Vraag
(Van As, LPF)
Bij Binnenlandse Zaken en OCW klopt een aantal zaken niet als het gaat
om de posten beleidsonderzoek, die zijn behoorlijk geëxplodeerd. Graag
een reactie.
6 en 7. Antwoord
De kabinetten Balkenende hebben besloten een taakstelling op te leggen
op de inhuur van externen van in totaal EUR 310 mln. Deze taakstelling
moet in 2005 bereikt zijn. Vooral de stijging van de uitgaven in de
jaren tot 2002 hebben aanleiding gegeven tot deze taakstelling.
In 2002 bedroegen de uitgaven voor externe inhuur EUR 760 mln. In 2003
daalden de uitgaven naar EUR 523 mln., een daling van een derde. In
2004 zette deze daling zich licht door tot 517 mln. De ministeries
hebben nog tot en met 2005 de tijd de taakstelling volledig te halen.
De totaal uitgaven bevonden zich in 2004 weer op het niveau van het
jaar 2000. De taakstellingen zijn niet specifiek opgelegd op bepaalde
vormen van inhuur, doch op de totale uitgaven. Ik constateer dat
daarin in twee jaar tijd een daling van 30 % is opgetreden, voorwaar
een goed resultaat. Dat daarbij binnen de ministeries
prioriteitstelling plaats vindt tussen verschillende vormen van inhuur
is aan de ministers zelf. Voor de door mijn voorganger getroffen
maatregelen ten aanzien van de inhuur van extern personeel verwijs ik
naar het antwoord op vraag 11 van de heer Bakker.
8. Vraag
(De Vries, VVD)
In een rapport uit 2004 van het Sociaal en Cultureel Planbureau staat
dat mensen zich zorgen maken over hun toekomst en over hun veiligheid.
Hoe valt dat te rijmen? Het aantal aangiften is gedaald. Dat is een
goede zaak. Waar heeft dat echter mee te maken? Dat is niet terug te
zien in de stukken. Is er minder criminaliteit of haken mensen eerder
af bij het doen van aangiften? Dat moeten wij natuurlijk niet hebben.
8. Antwoord
Uit het Sociaal Cultureel Rapport 2004 blijkt dat sprake is van een
gedaalde waardering van de burger voor de samenleving als geheel. Voor
de toekomst, zowel over vijf als over vijftien jaar, wordt er geen
grote verbetering in het beeld verwacht. Nederlanders maken zich voor
de toekomst het meest zorgen over criminaliteit en veiligheid.
Nemen we evenwel de huidige situatie in ogenschouw dan kan worden
gesteld dat sinds de start van het Veiligheidsprogramma in 2002 de
veiligheidssituatie zowel in objectieve zin als in subjectieve zin
duidelijk verbetert. De vijfde voortgangsrapportage over het
Veiligheidsprogramma geeft de meest recente cijfers over het gevoel
van onveiligheid. Dit is ten opzichte van de nulmeting over 2002 met
bijna 7 procentpunt gedaald. Kennelijk voelt de burger zich in het
hier-en-nu en binnen de dagelijkse omgeving wel degelijk veiliger. Om
meer zicht en grip te krijgen op de factoren die direct en indirect
van invloed zijn op het veiligheidsgevoel van de burger is in de
Midterm review van het Veiligheidsprogramma reeds aangegeven dat
hiernaar onderzoek zal worden gedaan. Het kabinet beoogt hiermee beter
aan te sluiten bij wat de burger daadwerkelijk beweegt. Dit onderzoek
is inmiddels opgestart. Voor wat betreft de daling van het vertrouwen
in de overheid kan op basis van de meest recente inzichten uit de
AZ-belevingsmonitor overigens worden gesteld dat ook hier een
verbetering zichtbaar is: het vertrouwen in de regering is in
vergelijking met eerdere metingen toegenomen. Burgers beoordelen het
overheidsfunctioneren immers op concrete effecten van overheidsbeleid.
Op het terrein van veiligheid en criminaliteitsbestrijding worden de
concrete effecten van het beleid nu zichtbaar (extra politie, cellen,
strenger straffen etc). Voor de toekomst zal de lijn van een
nadrukkelijker aanwezige overheid met kracht worden doorgezet. Dit is
ook de strekking van de reactie van het kabinet op het RMO-advies
'Sociale Veiligheid organiseren', dat onlangs naar de Kamer is
gezonden.
9. Vraag
(De Vries, VVD)
Dit kabinet is er in 2004 in geslaagd 300 mensen van het ministerie
van Defensie over te hevelen naar de politie. Dat is een mooi begin,
maar daar mag het niet bij blijven. Ik heb begrepen dat wij van de
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een extra
bedrag is van EUR10,5 mln. kunnen verwachten. Wordt dat bedrag omgezet
in extra politieagenten?
9. Antwoord
In 2004 zijn er 318 personen overgegaan van Defensie naar de
politiekorpsen. Voor het jaar 2005 en volgende jaren zijn afspraken
gemaakt over gezamenlijke werving, selectie en opleiding. Thans worden
de mogelijkheden hiervoor nader uitgewerkt. Hiernaast zijn afspraken
gemaakt over het overnemen van overtollig Defensiepersoneel voor
vacatureplaatsen bij de korpsen. Er zijn voor 2005 geen aantallen
afgesproken. Omdat het kabinet met een uiterste inspanning aan de wens
van de Kamer tegemoet wil komen zijn vanuit de politiebegroting
extra middelen ingezet bovenop de 10,5 mln die de Kamer beschikbaar
heeft gesteld. In de afgelopen periode hebben met de korpsen
gesprekken plaatsgevonden over de invulling van de maatregelen die
verband houden met de uitvoering van de motie Verhagen. De maatregelen
die getroffen worden zijn deels specifiek van aard (gericht op slechts
enkele korpsen) en deels generiek (gericht op alle korpsen). Met zes
korpsen zijn specifieke maatregelen afgesproken die leiden tot een
versnelling van 165 fte's in 2005, 185 fte's in 2006 en 220 fte's in
2007 bovenop de sterkteramingen voor dat jaar die eind 2004 door de
korpsen zijn ingezonden. Het resultaat van de generieke maatregelen
kan ik u nog niet aangeven omdat ik momenteel bezig ben om de
aanvragen van de korpsen te inventariseren. Op een later tijdstip kom
ik hier op terug.
10. Vraag
(Bakker, D66)
In de verantwoording van veel departementen ontbreekt een overzicht
van ICT-systemen, ook vitale, en van de beveiliging daarvan. Er staat
ook weinig over de plannen voor de toekomst. Dat is weinig
geruststellend in een tijd waarin veel wordt gesproken over veiligheid
en terrorismebestrijding. Wanneer kunnen wij op dit punt verbetering
verwachten
10. Antwoord
Wat betreft de bescherming van vitale systemen heb ik op 21 maart 2005
in de beantwoording van de Kamervragen (TK, vergaderjaar 2004-2005,
1202) melding gedaan van het project Bescherming Vitale
Infrastructuur. Dit project beoogt een samenhangend pakket van
maatregelen te ontwikkelen ter bescherming van de vitale
infrastructuur waaronder ICT. De resultaten van het project zullen
leiden tot verdere afspraken over de naleving van noodzakelijke
maatregelen inclusief de rapportages. Het project is enigszins
vertraagd. De Tweede Kamer wordt na het zomerreces over de resultaten
van het project geïnformeerd.
Voor de Rijksoverheid geldt het Voorschrift Informatiebeveiliging
Rijksdienst (VIR) dat onder meer een calamiteitenparagraaf voor
informatiebeveiligingsplannen voorschrijft. De departementen zijn
individueel verantwoordelijk voor de uitvoering van het VIR inclusief
de verantwoording ervan. De minister van BVK coördineert het beleid op
het gebied van informatiebeveiliging en evalueert momenteel het VIR
met het oogmerk de implementatie ervan bij de departementen te
verbeteren.
11. Vraag
(Bakker, D66)
Er is nog steeds geen rijksbreed overzicht van wat er aan externe
adviseurs wordt ingehuurd. Het is ook niet bekend wat zij verdienen.
Ik heb begrepen dat de ministeries elkaar op dat punt nogal eens in de
haren zitten en dat de richtlijnen van het ene ministerie door het
andere worden verdubbeld of verdrievoudigd. Dat kan natuurlijk niet.
Wanneer kan verbetering worden verwacht op deze punten?
11. Antwoord
In hoofdstuk 1 van het Sociaal Jaarverslag 2004 is een overzicht
gegeven van rijksbreed beleid dat in gang is gezet en dat vanaf 2005
moet leiden tot een nog verdere daling van de externe inhuur. Als
voorbeelden noem ik ABD-Interim, onder meer in te zetten voor
interim-opdrachten. Verder wil ik noemen het oprichten van het
Ontwikkel- en expertisecentrum, waar gebruik wordt gemaakt van kennis,
expertise en capaciteit van de ministeries onderling, hetgeen moet
leiden tot een verminderde inzet van externe inhuur voor met name
organisatie- en formatieadvies. Tot slot noem ik het plan van aanpak
Meer focus op externe inhuur dat op 25 oktober 2004 aan de Tweede
Kamer is aangeboden. Onderdeel hiervan is een interdepartementale
gedragscode voor de inhuur van externen. Daarnaast is de
beslissingsbevoegdheid tot inhuur binnen de kerndepartementen
neergelegd op het niveau van de directeuren-generaal.
1) Almere, Apeldoorn, Eindhoven, Groningen, Utrecht en Rotterdam
2) Tweede kamer, vergaderjaar 2004-2005,26 956, nr. 30
3) Bron. Externe link www.nvbr.nl
4) TK 2004-2005, 28 684, nr. 51
5) De bron voor deze gegevens is de PolitieMonitor Bevolking (PMB),
meting 2005. Het jaarverslag meldt op basis van de PMB, meting 2004
nog een daling van het onveiligheidsgevoel met 4 procentpunt
6) TK 2004-2005, 28 684, nr. 44
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties