Contactpersoon
-
Datum
6 juni 2005
Ons kenmerk
RWS/SDG 2005/1798/10417
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
-
Uw kenmerk
-
Onderwerp
Vergunningverlening windturbineparken op Noordzee
Geachte voorzitter,
Met deze brief informeer ik u mede namens de Minister van Economische Zaken
over de stand van zaken met betrekking tot de vergunningverlening voor
windturbineparken op zee en enkele daarmee verband houdende ontwikkelingen
waarbij de minister van
Economische Zaken verantwoordelijk is voor het (duurzame) energiebeleid en
ik verantwoordelijk ben voor de vergunningverlening en het doelmatig
gebruik van de Noordzee in het kader van de Wbr.
Sinds de publicatie van de nieuwe "Beleidsregels inzake toepassing Wet
beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) op installaties in de exclusieve
economische zone"
(29 december 2004), zijn door zes initiatiefnemers in totaal 78 (concept-)
startnotities ingediend voor offshore windturbineparken op 48 unieke
locaties met een totaalvermogen van maximaal 21.000 MW. Volgens de huidige
planning zouden de eerste MER-richtlijnen binnenkort moeten worden
vastgesteld.
Het zeer grote aantal initiatieven voor windturbineparken op zee alsmede
enkele recente ontwikkelingen staat een ordentelijke procedureafhandeling
op dit moment in de weg. Zo heeft de Commissie MER in haar recent
uitgebrachte advies ten behoeve van de op te stellen MER richtlijnen onder
meer geadviseerd om een nadere studie uit te voeren met als doel inzicht te
krijgen op welke wijze maximaal vermogen uit windenergie op de Noordzee
gerealiseerd kan worden met zo min mogelijk negatieve gevolgen voor het
milieu. Hieruit zou een toetsingskader voor vergunningverlening kunnen
volgen.
Verder is van belang dat de Minister van Economische Zaken met zijn brief
van
10 mei 2005 heeft aangekondigd dat hij de ontwikkeling van
de kosten van subsidiering van duurzame energie beter wil beheersen en om
die reden de subsidies voor windturbineparken op zee tijdelijk op nul heeft
gesteld. In die brief is ook melding gemaakt van een studie die op dit
moment door het CPB en ECN wordt verricht naar de maatschappelijke kosten
en baten van duurzame energie met bijzondere aandacht voor windenergie op
zee. De inzichten uit deze studie zullen worden betrokken bij de bepaling
van de gewenste bijdrage van wind op zee aan de transitie naar een duurzame
energiehuishouding en de toekomstige financiële ondersteuning van
windturbineparken op zee. Door deze ontwikkelingen ontstaat voor
initiatiefnemers een nieuwe situatie en staan de in het kader van de Wbr
procedure aangedragen plannen niet in verhouding tot de voor de komende
jaren te voorziene ontwikkeling van windturbineparken op zee. Inmiddels
beraadt ook de sector zich op de realiseerbaarheid van de ingediende
initiatieven.
Ik hecht zeer aan een ordentelijke Wbr-vergunningsprocedure en acht het,
mede gezien de adviezen van de Commissie MER en de in de Nota Ruimte voor
de Noordzee vastgelegde beleidsdoelen, gewenst om bij de vaststelling van
de MER-richtlijnen rekening te houden met de reële perspectieven voor de
oprichting van windturbineparken op zee voor de komende jaren. Daarom vind
ik het niet verantwoord om de (lopende) procedures nu onverstoord door te
zetten. In plaats daarvan zullen de volgende acties uitgevoerd worden:
V&W zal nader uitwerken hoe om te gaan met het advies van de Commissie MER
over cumulatieve effecten;
V&W en EZ zullen overleg voeren met de initiatiefnemers om te trachten het
aantal initiatieven te reduceren tot een realistisch aantal;
EZ zal een realistisch perspectief uitwerken wat betreft het aantal
windturbineparken in 2010;
EZ en V&W stemmen de Wbr-vergunningverleningsprocedure af met het
ambitieniveau voor duurzame energie en de daarbij passende financiële
stimulering.
Voor een goede uitvoering van het bovenstaande is het noodzakelijk om
tijdelijk alle lopende en eventuele nieuwe m.e.r.-procedures te schorsen
voor een periode van maximaal 3 maanden.
Tenslotte bespreekt EZ begin juli 2005 de mogelijkheid voor een
transitiepad voor windoffshore (als onderdeel van de Energietransitie) met
enkele stakeholders. Het gaat dan vooral om het zoeken naar een juiste
balans tussen innovatie en implementatie. Hierin past een meer geleidelijke
ontwikkeling van windoffshore, met de nadruk op kostenreductie en
oplossingen voor een adequate inpassing in het landelijk elektriciteitsnet.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
mw drs M.H. Schultz van Haegen
-----------------------
Staatscourant nr. 252, pagina 19
Ministerie van Verkeer en Waterstaat