Uitspraak vastgesteld d.d. 3 juni 2005
door mr. A. Herstel, voorzitter, drs. G.H.J.M. Bueters, mw. drs.
B.L.W. Tillema en mr. drs. G.J. Wolffensperger, leden, in
tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris.
A.H. Verhage / A. van Wijngaarden (Dagblad van het Noorden)
Uitspraak: gegrond
Volgens klager wordt in het artikel Ruzie onder specialisten over
anti-cholesterolpil voor diabetici in een kader met de kop Macht van
Pfizer ten onrechte gesuggereerd dat hij op verzoek van en betaald
door de firma Pfizer een lovend artikel over een van diens
geneesmiddelen heeft geschreven.
Volgens de Raad bevat het artikel aldus een grievende kwalificatie die
klager, internist, in diens beroepsuitoefening diskwalificeert.
Publicatie van een dergelijke kwalificatie vereist een deugdelijke
grondslag, en die ontbreekt hier.
Klager ontkent ten stelligste dat hij een artikel heeft geschreven op
verzoek van en betaald door Pfizer. Uit het gewraakte artikel noch uit
de door verweerder overgelegde stukken blijkt op grond van welke
bronnen verweerder tot deze suggestie is gekomen. Verweerder is niet
ter zitting verschenen en heeft aldaar derhalve ook niet zijn stelling
nader geadstrueerd. Door aldus zonder deugdelijke onderbouwing de
beschuldiging aan het adres van klager te publiceren, heeft verweerder
grenzen overschreden van hetgeen gelet op de eisen van journalistieke
verantwoordelijkheid maatschappelijk aanvaardbaar is.
Trefwoorden:
- Journalistieke werkwijze: bronnen
- Feitenweergave: grievende, tendentieuze berichtgeving
Publicatie op www.rvdj.nl onder nr. 2005/28.
---
Uitspraken vastgesteld d.d. 3 juni 2005
door mr. A. Herstel, voorzitter, drs. G.H.J.M. Bueters, T.R. Harkema,
mw. drs. B.L.W. Tillema en mr. drs. G.J. Wolffensperger, leden, in
tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris.
M.I. Platschorre / J. Meeus, J. Schoorl en de Volkskrant
Uitspraak: ongegrond c.q. onthouding oordeel
De klacht is gericht tegen de artikelen Man Peijs betrokken bij
bouwfraude en Akkoord van Parijs werd Europees kartel Platschorre
besprak met buitenlandse collegas strategieën om cementmarkt te
beschermen.
De Raad heeft niet kunnen vaststellen dat de publicaties relevante
onjuistheden bevatten. Verweerders hebben zich onder meer gebaseerd op
een uitspraak van het Europese Hof van Justitie. De uitleg die
verweerders aan die uitspraak geven, is naar het oordeel van de Raad
juist. De omstandigheid dat klager een andere interpretatie aan die
uitspraak geeft, maakt niet dat sprake is van feitelijke onjuistheden.
Verder acht de Raad het gebruik van de term bouwfraude niet onjuist.
Dat daardoor mogelijk ten onrechte een link wordt gelegd met de
bouwfraude-affaire die aan het licht kwam met de openbaarmaking van de
schaduwboekhouding van bouwbedrijf Koop Tjuchem in 2001, betekent niet
dat het containerbegrip bouwfraude alleen nog maar mag worden gebruikt
in verband met die specifieke affaire. Niet ter discussie staat dat
een organisatie waarbij klager betrokken was, door het Europese Hof is
veroordeeld voor overtreding van artikel 85 van het EG-verdrag en dat
klager aanwezig is geweest bij vergaderingen die tot die veroordeling
hebben geleid.
Er is voorts geen materiaal voorhanden op grond waarvan de Raad kan
vaststellen of verweerders zich niet hebben gehouden aan afspraken met
betrekking tot de voorgenomen publicatie. Op dit punt onthoudt de Raad
zich van een oordeel.
Ten slotte overweegt de Raad dat verweerders klager tot tweemaal toe
een conceptartikel hebben toegestuurd en hem de mogelijkheid gegeven
hierop te reageren. Verweerders hebben een deel van klagers correcties
doorgevoerd. Zij hebben derhalve in zijn algemeenheid voldoende
toepassing gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor.
Trefwoorden:
- Journalistieke werkwijze: bronnen, hoor en wederhoor
- Feitenweergave: onjuiste, tendentieuze berichtgeving
Publicatie op www.rvdj.nl onder nr. 2005/26.
mr. H.J.J.M. van der Bruggen / M. Koolhoven en De Telegraaf
Uitspraak: gegrond
In De Telegraaf is het artikel Slag om de Sphinx-miljoenen verschenen,
dat gaat over de afwikkeling van een aantal nalatenschappen waarin
klager als executeur-testamentair is betrokken. In het artikel, waarin
een erfgename en haar echtgenoot aan het woord komen, wordt ten
aanzien van klager onder meer gesteld dat hij de erfgenamen zou hebben
uitgelokt tot het plegen van fiscale fraude en valsheid in geschrift.
De Raad overweegt dat het artikel zeer ernstige beschuldigingen bevat,
die klager in diens beroepsuitoefening diskwalificeren. Verweerders
hadden deze beschuldigingen niet zonder voorafgaand nader adequaat
onderzoek naar de gegrondheid ervan mogen publiceren. Door onvermeld
te laten dat het Hof van Discipline van de Orde van Advocaten een ter
zake voor klager positieve uitspraak heeft gedaan, hebben verweerders
op een wezenlijk punt onvolledig en daardoor onjuist over klager
bericht. Koolhoven heeft weliswaar aangevoerd dat de betreffende
uitspraak niet in het aan hem overhandigde dossier aanwezig was, doch
het is aan hem om zich te baseren op voldoende deugdelijke bronnen.
Dat hij dat kennelijk niet heeft gedaan, dient voor zijn rekening te
komen.
Verder is de Raad van oordeel dat Koolhoven onvoldoende pogingen heeft
ondernomen om van klager zijn visie op de kwestie te vernemen. Klager
en Koolhoven hebben slechts één keer telefonisch contact gehad.
Klagers stelling dat Koolhoven in dat gesprek niet heeft meegedeeld
dat in het artikel ook beschuldigingen aan zijn klager zouden worden
geuit, is door Koolhoven niet betwist. Weliswaar heeft Koolhoven het
kantoor van klager tijdens diens afwezigheid bezocht, maar niet is
gebleken dat hij de receptioniste heeft duidelijk gemaakt dat en
waarom hij contact met klager echt nodig had. Verder staat vast dat
Koolhoven klager niet schriftelijk in de gelegenheid heeft gesteld te
reageren. De enkele veronderstelling van Koolhoven dat klager toch
niet had willen reageren, had hem er niet van mogen weerhouden zich
schriftelijk, per fax of per e-mail tot klager te wenden, ten einde
hem de mogelijkheid te bieden schriftelijk op de aan zijn adres geuite
beschuldigingen te reageren.
Een en ander klemt te meer, nu het gaat om beschuldigingen die
voornamelijk afkomstig zijn van personen die ten tijde van de
publicatie van het artikel met klager, in zijn hoedanigheid van
executeur-testamentair, in dispuut waren. Geschillen, en zeker sterk
door emoties bepaalde en vaak diep ingrijpende geschillen als de
onderhavige, laten zich over het algemeen niet op een verantwoorde
wijze beschrijven aan de hand van de feiten zoals deze door een der
partijen gepresenteerd worden. Daarom kunnen vraagtekens worden
geplaatst bij de betrouwbaarheid van een dergelijke bron als brenger
van objectieve feiten, aldus de Raad.
Verweerders hebben derhalve grenzen overschreden van hetgeen, gelet op
de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk
aanvaardbaar is. (vgl. RvdJ 2004/81, 2004/3 en 2003/45)
Trefwoorden:
- Journalistieke werkwijze: bronnen, hoor en wederhoor
- Feitenweergave: onjuiste, tendentieuze berichtgeving
Publicatie op www.rvdj.nl onder nr. 2005/27.
---
Raad voor de Journalistiek