PERSCOMMUNIQUE nr. 53/05
7 juni 2005
Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-17/03
Vereniging voor Energie, Milieu en Water e.a. / Directeur van de Dienst uitvoering en
toezicht energie
DE BEVOORRECHTE TOEGANG VAN EEN VROEGERE MONOPOLIST TOT
HET NET VOOR GRENSOVERSCHRIJDENDE ELEKTRICITEITSTRANSMISSIE,
WEGENS CONTRACTEN DIE VOOR DE LIBERALISATIE VAN DE MARKT ZIJN
GESLOTEN, VORMT EEN DOOR DE TWEEDE ELEKTRICITEITSRICHTLIJN
VERBODEN DISCRIMINATIE
De richtlijn bood Nederland de mogelijkheid om de Commissie om een ontheffing te vragen,
doch het heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid
Vóór de liberalisatie van de elektriciteitsmarkt was de Samenwerkende
ElektriciteitsProductiebedrijven NV (SEP)1 de enige onderneming in Nederland die
elektriciteit mocht invoeren en belast mocht worden met de taak van algemeen economisch
belang om zorg te dragen voor het betrouwbaar en doelmatig functioneren van de landelijke
openbare elektriciteitsvoorziening tegen zo laag mogelijke kosten en op maatschappelijk
verantwoorde wijze. Om deze taak te vervullen had SEP langlopende contracten voor de
invoer van elektriciteit gesloten met Électricité de France, Preussen Elektra AG en Vereinigte
Elektrizitätswerke Westfalen AG.
Door de liberalisatie van de markt, als gevolg van de omzetting van de tweede Europese
richtlijn betreffende de interne markt voor elektriciteit2, heeft SEP het invoermonopolie
verloren en is deze markt opengesteld voor andere concurrerende marktdeelnemers. De
richtlijn vereist dat de marktdeelnemers met betrekking tot de toegang tot het net voor
elektriciteitstransmissie gelijk worden behandeld.
1 Waarvan het Nederlands Elektriciteit Administratiekantoor BV (NEA) sinds 1 januari 2001
rechtsopvolger is.
2 Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende
gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PB 1997, L 27, blz. 20).
De bevoegde administratieve autoriteit, de Directeur van de Dienst uitvoering en toezicht
energie (DTE), heeft echter een belangrijk deel van de capaciteit van het grensoverschrijdende
net voor de invoer van elektriciteit in Nederland bij voorrang voorbehouden aan SEP, zodat
zij deze langlopende contracten kan uitvoeren.
Drie concurrerende vennootschappen, de Vereniging voor Energie, Milieu en Water,
Amsterdam Power Exchange Spotmarket BV en Eneco NV, hebben bezwaar ingediend tegen
dit besluit van de DTE.
In deze context heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarbij beroep is
ingesteld, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een aantal prejudiciële
vragen gesteld.
Het Hof is van oordeel dat de aan SEP verleende prioritaire toegang tot het net voor
grensoverschrijdende elektriciteitstransmissie een verschillende behandeling vormt, die
niet wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de voormalige Nederlandse
monopolist ter vervulling van haar taak van algemeen economisch belang langlopende
contracten had gesloten.
In dit verband beklemtoont het Hof dat, teneinde bepaalde gevolgen van de liberalisatie te
verzachten, de richtlijn voorziet in de mogelijkheid om een overgangsregeling toe te passen,
op grond waarvan de lidstaten ontheffingen kunnen vragen, wanneer vóór de
inwerkingtreding van de richtlijn gesloten contracten wegens de bepalingen van de richtlijn
niet kunnen worden uitgevoerd.
Deze aanvragen om ontheffing hadden de lidstaten uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding
van de richtlijn moeten indienen. Het is de Commissie die op de aanvraag beslist.
Het Koninkrijk der Nederlanden heeft echter niet tijdig om een ontheffing ten behoeve
van de langlopende contracten van SEP gevraagd. De in de richtlijn voorziene procedure
van ontheffing zou echter haar betekenis verliezen, indien een lidstaat werd toegestaan om
importeurs van elektriciteit met betrekking tot de toegang tot het net eenzijdig verschillend te
behandelen. In dit geval zou, met miskenning van het doel van liberalisatie van de richtlijn, de
toegang tot de markt van nieuwe ondernemers worden verhinderd en zou de positie van de
vroegere Nederlandse monopolist tegen de concurrentie van andere marktdeelnemers kunnen
worden beschermd op een wijze die verder gaat dan de mogelijkheden die de
gemeenschapswetgever heeft voorzien.
Voorts dient het in de richtlijn voorziene stelsel van ontheffing onder meer zeker te stellen dat
vroegere nationale monopolisten gelijk worden behandeld. Een dergelijke gelijke behandeling
zou in gevaar kunnen komen, indien werd toegestaan dat elke lidstaat, los van de in de
richtlijn voorziene procedure en voorwaarden, zijn vroegere monopolist kan bevoordelen
teneinde de uitvoering van langlopende contracten te garanderen die laatstgenoemde vóór de
liberalisatie van de elektriciteitsmarkt heeft gesloten.
Het Hof concludeert daarom dat een prioritaire toegang tot een deel van de
grensoverschrijdende transmissiecapaciteit voor elektriciteit die aan een marktdeelnemer
wordt verleend wegens contracten die hij vóór de inwerkingtreding van de richtlijn heeft
gesloten, maar zonder dat de procedure van ontheffing van de richtlijn in acht is genomen, als
discriminatoir en derhalve als in strijd met de tweede Elektriciteitsrichtlijn moet
worden aangemerkt.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.
Beschikbare talen: DE, FR, EN, NL
De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina
van het Hof
http://curia.eu.int/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=nl
vanaf ongeveer 12.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der Jeught.
Tel: 00 352 4303 2170 Fax: 00 352 4303 3656
European Union