Ministerie van Buitenlandse Zaken

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijf fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1. Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat betreft bepaalde maatregelen ter vereenvoudiging van de BTW-heffing en ter bestrijding van belastingfraude en -ontwijking, en tot intrekking van bepaalde derogatiebeschikkingen
2. Communication from the Commission to the Council, the European Parliament and the European Economic and Social Committee - The rules of origin in preferential trade arrangements - Orientations for the future (niet in het Nederlands beschikbaar)
3. Communication from the Commission to the Council and the European Parliament A European Programme for Action to Confront HIV/AIDS, Malaria and Tuberculosis through External Action (2007-2011) (niet in het Nederlands beschikbaar)


4. - Mededeling van de Commissie Bouwen aan de Europese onderzoeksruimte (EOR) van kennis voor groei
- Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en van de Raad voor het Zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratieactiviteiten (2007-2013)
5. Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013)

De Staatssecretaris voor Europese Zaken

Atzo Nicolaï
Fiche 1: Richtlijn ter vereenvoudiging van de BTW-heffing en ter bestrijding van belastingfraude Titel:
Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat betreft bepaalde maatregelen ter vereenvoudiging van de BTW-heffing en ter bestrijding van belastingfraude en -ontwijking, en tot intrekking van bepaalde derogatiebeschikkingen


Datum Raadsdocument: 18 maart 2005
Nr. Raadsdocument: 7426/05

Nr. Commissiedocument: COM(2005) 89 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Financiën i.o.m. EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Belasting Vraagstukken, Ecofin Raad.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel Uit hoofde van artikel 27 van de Zesde BTW-richtlijn (77/388/EG) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende, tijdelijke maatregelen te treffen teneinde de belastingheffing te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen (derogaties). De Commissie stelde zich in haar BTW strategie in 2000 en 2003 onder andere tot doel het grote aantal derogaties dat van kracht is te rationaliseren. De opzet was dat bij een dergelijke rationalisering bepaalde individuele derogaties door middel van een wijziging van de Zesde BTW-richtlijn voortaan door alle lidstaten zouden kunnen worden toegepast, en dan met name de derogaties die hun effectiviteit al hadden bewezen en problemen aanpakten waarmee meer dan een lidstaat werd geconfronteerd. Het aantal derogaties en de vergelijkbare problemen die zij aanpakken, zijn een aanwijzing voor het feit dat de BTW-fraude en ontwijking de afgelopen jaren een onmiskenbaar punt van zorg zijn geworden. Dit leidt niet alleen tot inkomstenderving voor de overheid maar stelt malafide handelaren ook in staat goederen en diensten aan te bieden tegen lagere prijzen dan hun concurrenten die de regels wel naleven. In de huidige Zesde BTW-richtlijn is nauwelijks rekening gehouden met gevallen waarin belastingplichtigen de beginselen van het gemeenschappelijke BTW-stelsel proberen te omzeilen. De Commissie is daarom van oordeel dat bepaalde bekende gevallen effectiever kunnen worden aangepakt door de richtlijn te wijzigen en naast de normale BTW-behandeling in een duurzaam en werkbaar alternatief te voorzien wanneer aantoonbare ontduikings- of ontwijkingpraktijken dit rechtvaardigen.

Het voorstel strekt tot aanpassing van de Zesde BTW-richtlijn door deze uit te breiden met een aantal zogenoemde ''kan''-bepalingen ter bestrijding van belastingfraude en ontwijking. Dat wil zeggen dat lidstaten niet verplicht zijn de betreffende maatregelen in te voeren als zij daar geen behoefte aan hebben.
1. Wanneer lidstaten de overdracht van een onderneming vrijstellen van BTW mogen zij maatregelen nemen om erop toe te zien dat de betrokkenen niet onterecht bevoordeeld of benadeeld worden (artikel 1, lid 1);
2. Bij misbruik van de regeling voor onbelast beleggingsgoud kunnen lidstaten voorzien in BTW-heffing over het beleggingsgoud (artikel 1, lid 3);
3. Na raadpleging van het BTW-comité mogen lidstaten maatregelen invoeren waarbij een herwaardering plaatsvindt van de vergoeding voor transacties tussen gelieerde partijen. Er mag een opwaardering plaatsvinden naar de normale waarde voor een dergelijke transactie (bijvoorbeeld een leasetransactie) als de waarde van die transactie ondergewaardeerd is (namelijk ingeval er een beduidend verschil bestaat tussen de normale waarde van die transactie en het in rekening gebrachte bedrag). Een afwaardering mag plaatsvinden als de transactie overgewaardeerd is (artikel 1, lid 3);
4. Expliciet wordt vastgelegd dat lidstaten bepaalde diensten kunnen aanmerken als investeringsgoederen (artikel 1 lid 6) waarvoor een herzieningstermijn voor het recht op aftrek geldt;
5. De facultatieve verleggingsregeling wordt uitgebreid voor een aantal situaties, namelijk:

diensten in de bouwsector (bouw-, herstel-, schoonmaak-, onderhouds-, aanpassings- en sloopwerkzaamheden), de uitlening van personeel voor diensten in de bouwsector, leveringen van grond en gebouwen waarbij gekozen is voor belastingheffing, leveringen van afval en materiaal voor hergebruik, de verkoop van onroerend goed tijdens een gerechtelijke liquidatie, de levering van goederen waarop een zekerheidsrecht of een eigendomsvoorbehoud rust ingeval dat recht wordt uitgeoefend.

De rationalisering doet geen afbreuk aan de mogelijkheid die de lidstaten hebben om ook in de toekomst in gerechtvaardigde gevallen om een derogatie te verzoeken op grond van artikel 27 van de Zesde BTW-richtlijn. Door de Raad verleende derogaties worden niet ingetrokken wanneer deze niet onder de reikwijdte van het voorstel vallen.

Het voorstel beoogt lidstaten de mogelijkheid te bieden snel wettelijk sluitende maatregelen te treffen om de ontduiking en ontwijking van de BTW op bepaalde specifieke en welomschreven gebieden te bestrijden. Ook bevat het voorstel enkele maatregelen ter vereenvoudiging van de toepassing van de BTW in bepaalde omstandigheden waarin de BTW-plichtige in financiële moeilijkheden verkeert. Aangezien een van de doelstellingen van het voorstel erin bestaat het aantal derogaties te verminderen, met name wanneer er sprake is van duplicatie tussen lidstaten, voorziet de richtlijn ook in officiële intrekking van een aantal beschikkingen van de Raad. Tenslotte dient de rationalisering ook de transparantie te verbeteren.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 93 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met unanimiteit, raadpleging EP.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit
Subsidiariteit: positief. Het voorstel strekt tot een verdere harmonisering en vereenvoudiging van een aantal elementen van het huidige Europese BTW-stelsel die nodig zijn om de werking van de interne markt te verbeteren en belastingfraude en ontwijking te voorkomen. De voorgestelde maatregelen bevorderen dat lidstaten de nodige maatregelen kunnen nemen om zorg te dragen voor een concurrentieneutraler BTW-stelsel doordat BTW-fraude en ontwijking wordt voorkomen. De BTW mag in beginsel de concurrentieverhoudingen tussen ondernemers niet verstoren en gelijke economische activiteiten moeten gelijk worden behandeld. De voorgestelde maatregelen dragen bij aan een gelijker speelveld tussen ondernemers die wel en ondernemers die geen belastingconstructies toepassen. Proportionaliteit: positief. Het voorstel is nodig om de huidige richtlijnen op het gebied van de BTW aan te passen en bepaalde vormen van belastingfraude, ontwijking of misbruik te voorkomen. Het voorstel gaat niet verder dan het gestelde doel - goede werking interne markt - verlangt.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger Het voorstel bevat een aantal mogelijkheden voor lidstaten om specifieke gevallen van misbruik, ontduiking of ontwijking door middel van nationale wetgeving te bestrijden. Voor de rijksoverheid en decentrale overheden heeft het voorstel geen personele of administratieve consequenties. De financiële gevolgen voor de rijksoverheid, decentrale overheden en het bedrijfsleven hangen af van de keuze of gebruik gemaakt wordt van alle mogelijkheden die de richtlijn na aanvaarding van dit voorstel zal bieden. Omdat Nederland nu al gebruik maakt van een meerderheid van de geboden mogelijkheden en nu nog niet is aan te geven of de nog niet benutte mogelijkheden zullen worden gebruikt, valt niet aan te geven of en in hoeverre het voorstel financiële gevolgen met zich zal meebrengen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering) De ontwerprichtlijn leidt alleen tot een aanpassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 en lagere regelgeving indien Nederland zou besluiten tot gebruikmaking van de facultatieve anti-fraude en anti-misbruikmaatregelen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijn) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling Nederland onderschrijft het belang van de goede werking van het gemeenschappelijke BTW-stelsel. Binnen dit stelsel dient BTW-fraude en ontwijking zoveel mogelijk te worden voorkomen dan wel te worden bestreden. Nederland staat op hoofdlijnen dan ook zeer positief tegenover het rationaliseringsvoorstel dat een bijdrage kan leveren aan het voorkomen of bestrijden van bepaalde vormen van BTW-fraude of ontwijking. Daarbij moet onder de terminologie BTW-fraude en ontwijking iedere vorm van misbruik, ontduiking, ontwijking of oneigenlijk gebruik van de BTW-heffing worden verstaan waarbij met schending van rechtsnormen of met onwettig gebruik van deze normen geheel of volledig aan de correcte nakoming van de fiscale verplichtingen wordt ontkomen. Nederland ondersteunt de analyse van de Commissie dat voor een aantal situaties in het economische verkeer specifieke anti-fraude en anti-misbruikmaatregelen doeltreffend kunnen bijdragen aan een goed werkend BTW-stelsel. Het punt dat deze maatregelen een permanent in plaats van tijdelijk karakter hebben en worden opgenomen in de Zesde BTW-richtlijn draagt bij aan een duidelijker en rechtszekerder BTW-stelsel. Dat daarbij afgeweken wordt van de algemene BTW-regels is noodzakelijk en geboden om de desbetreffende gevallen van fraude en ontwijking effectief te kunnen aanpakken. In het bijzonder onderschrijft Nederland de noodzaak om maatregelen in te voeren in gevallen waarin de vergoeding voor transacties tussen gelieerde partijen kunstmatig laag wordt gehouden. Op dit punt past naast een constructieve opstelling echter ook een kanttekening. Gelet op het bij de Tweede Kamer ingediende omzetbelastingwetsvoorstel in verband met de aanpak van constructies met betrekking tot (on)roerende zaken dient de door de Raad vast te stellen tekst van de richtlijn op dit punt bij voorkeur te omvatten dat de vergoeding aangepast kan worden ingeval betrokken partijen niet als zelfstandige partijen handelen. Wanneer de Raad de door Nederland gevraagde afwijkingsmaatregel onverhoopt niet mocht vaststellen dan moet deze ontwerprichtlijn deze situatie dekken. Positief is dat de Commissie expliciet wil vastleggen dat lidstaten diensten in aanmerking mogen nemen als investeringsgoederen waarvoor een herzieningstermijn voor het recht op aftrek geldt. Nederland is eveneens voorstander van een uitbreiding van het toepassingsgebied van de facultatieve verleggingsregeling, waarbij de afnemer in plaats van de leverancier de BTW moet verantwoorden voor de aan hem verrichte transacties. Nederland past een dergelijke regeling al toe in de bouw- en confectiesector en heeft daar goede ervaringen mee. Nederland is ook ingenomen met de mogelijkheid van toepassing van de verleggingsregeling voor leveringen van goederen tengevolge van het inroepen van zekerheidsrecht of een eigendomsvoorbehoud. Door middel van de toepassing van de verleggingsregeling kan in voorkomende gevallen worden gewaarborgd dat dergelijke transacties slechts in het nadeel van de schatkist strekken. Nederland is akkoord met intrekking van de beschikking 88/498/EG van de Raad van 19 juli 1988 waarbij Nederland is gemachtigd tot toepassing van de verleggingsregeling voor de levering van oude onroerende zaken, waarbij gekozen wordt voor belastingheffing. Deze mogelijkheid is namelijk opgenomen in de ontwerprichtlijn.

Fiche 2: Mededeling over de oorsprongsregels in preferentiële handelsakkoorden Titel:
Communication from the Commission to the Council, the European Parliament and the European Economic and Social Committee - The rules of origin in preferential trade arrangements - Orientations for the future


Datum Raadsdocument: 22 maart 2005
Nr Raadsdocument: 7456/05
Nr. Commissiedocument: COM (2005) 100
Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ i.o.m. BZ, LNV en FIN

Behandelingstraject in Brussel: RWG Douane Unie, Comité 133, RAZEB

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De oorsprongsregels in preferentiële handelsakkoorden en enkele autonome regimes zijn van essentieel belang om te zorgen dat handelspreferenties ook daadwerkelijk terecht komen bij degene voor wie ze zijn bedoeld. De regels zijn van groot belang voor het versterken van economische integratie, met name waar het gaat om het integreren van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie. De huidige preferentiële oorsprongsregels houden echter te weinig rekening met veranderende productieprocessen en de steeds verder globaliserende wereldhandel. In december 2003 presenteerde de Commissie een Groenboek over de herziening van de preferentiële oorsprongsregels. Dit Groenboek vormde de start van een consultatie met het bedrijfsleven, overheden en ontwikkelingslanden. De uitkomsten van deze consultatie dienden als basis voor de op 16 maart jl. gepresenteerde mededeling van de Commissie aan de Raad, het EP en het Economisch en Sociaal Comité. Deze mededeling geeft richtlijnen voor de aanstaande herziening van de preferentiële oorsprongsregels.

De mededeling gaat in op drie aspecten: de oorsprongsverlenende criteria, de douaneprocedures en tot slot het ontwikkelen van instrumenten om de naleving door begunstigde landen te garanderen.

Herziening van de oorsprongsverlenende criteria
De Commissie wil de criteria "geheel en al verkregen" en "toereikende be- en verwerking" (op basis waarvan de oorsprong kan worden verkregen) sterk vereenvoudigen en daarbij rekening houden met het ontwikkelingsniveau van het betrokken land. De oorsprongsregels dienen gebaseerd te zijn op de productiecapaciteit van en de fabricageprocessen die plaats vinden in bepaalde landen. Daarnaast gelden in een aantal gevallen cumulatiebepalingen. Dat wil zeggen dat een land behorend tot een erkende groep landen producten uit deze landen mag beschouwen als eigen producten zodat makkelijker oorsprong kan worden verkregen. (bijv. in het APS waar de ASEAN en SAARC -landen met elkaar kunnen cumuleren. Dankzij deze cumulatie kan bijv. Bangladesh doek gebruiken uit de ASEAN of SAARC-landen en toch oorsprong verkrijgen voor de eigen kleding. Gebruikt Bangladesh doek uit China -geen ASEAN of SAARC-lid- dan verkrijgt het kledingstuk geen oorsprong).

Voor wat betreft volledig verkregen producten (m.n. landbouwproducten) stelt de Commissie alleen voor de regels voor visserijproducten aan te passen door in ieder geval de extra voorwaarden die gelden voor de bemanning van het schip te laten vervallen.

De regels voor toereikende bewerking zijn productafhankelijk en vaak gecompliceerd. De Commissie stelt daarom voor alle productspecifieke regels te vervangen door generieke regels op basis van toegevoegde waarde criteria. De rekenmethode voor de toegevoegde waarde en het vereiste percentage toegevoegde waarde (eventueel per sector verschillend) moeten nog nader worden bepaald. In ieder geval wordt overwogen om voor de Minst Ontwikkelde Landen in het APS een lager percentage vast te stellen. Voor een aantal sectoren, o.a. landbouw, visserij en textiel, zullen de wijzigingen groot zijn en mogelijk ook nadelig kunnen uitwerken. Daarom geeft de Commissie nu reeds aan dat voor die sectoren mogelijk andere of aanvullende criteria zullen gelden.

De voorstellen rond cumulatie zijn zeer beperkt. Ook hier zullen de criteria van toegevoegde waarde gaan gelden en ook hier wordt de deur opengehouden voor eventueel aanvullende eisen. Bekend is dat veel ontwikkelingslanden problemen hebben om aan de cumulatievoorwaarden te voldoen. Hoewel de Commissie bereid is om aanvragen voor cumulatie van andere regio's en tussen regio's te overwegen, worden er nu geen voorstellen gedaan om de mogelijkheden voor cumulatie uit te breiden.

Douaneprocedures
De Commissie wil komen tot een nieuwe verdeling van rechten, plichten en verantwoordelijkheden van de importeurs/aangevers en douaneautoriteiten. De importeur blijft verantwoordelijk voor de aangifte bij de douane en eventuele fouten daarbij zijn voor het risico van de importeur. In het huidige systeem wordt de oorsprong van producten aangetoond aan de hand van een door de exporteur ondertekend en door de bevoegde autoriteiten van het land van uitvoer gestempeld certificaat. De Commissie stelt voor dit te vervangen door een oorsprongsverklaring van geregistreerde exporteurs, zonder tussenkomst van de bevoegde autoriteiten. Uiteraard dienen deze autoriteiten de geregistreerde exporteurs periodiek te controleren.

Naleving regels door begunstigde landen De Commissie wil instrumenten ontwikkelen om te garanderen dat de autoriteiten van de begunstigde landen hun verplichtingen nakomen. Het betreft o.a. instrumenten voor evaluatie, het verzorgen van opleidingen en het geven van technische bijstand en de mogelijkheid te versterken landen uit te sluiten.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een mededeling.

Consequenties voor de EU-begroting: n.v.t.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: n.v.t.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
De versimpeling en versoepeling van de oorsprongsregels kan zeer positieve gevolgen hebben voor ontwikkelingslanden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden die hieronder (Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling) genoemd worden. Ook geldt dat het nieuwe systeem van geregistreerde exporteurs geen barrières mag opwerpen voor ontwikkelingslanden om gebruik te kunnen maken van de preferenties.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland verwelkomt de mededeling van de Commissie en de daarin uitgesproken wens de gecompliceerde en handelsverstorende preferentiële oorsprongsregels aan te pakken. De daarbij gehanteerde uitgangspunten van versimpeling en versoepeling worden van harte ondersteund. Met name de focus op ontwikkeling en het verbeteren van markttoegang zijn voor Nederland van belang. De concrete voorstellen van de Commissie zijn echter weinig ambitieus.
- Het vereenvoudigen van de visserijregels is hard nodig. Deze regels zijn nu zeer complex en fraudegevoelig. Het voorstel van de Commissie is echter nog zeer beperkt. Nederland is voorstander van een regel die parallel loopt met die van de niet preferentiële oorsprongsregels, waar het land van registratie en de vlag van het schip oorsprongsbepalend zijn. In elk geval zou een regeling moeten worden getroffen voor schepen die geleasd worden.
- Het vervangen van alle productspecifieke regels door generieke regels op basis van toegevoegde waarde kan een sterke vereenvoudiging betekenen. Veel zal echter afhangen af van de uitwerking van de berekeningsmethode en de te hanteren percentages.
- Een groot nadeel van toegevoegde waarde criteria is dat de loonkosten daar zwaar in mee tellen. Voor lage lonenlanden zal het daarom per definitie moeilijker zijn om aan de criteria te voldoen dan voor een land als Nederland. Van essentieel belang is daarom dat de percentages laag genoeg komen te liggen om recht te doen aan de situatie in ontwikkelingslanden.
- De voorstellen voor cumulatie zijn ronduit teleurstellend. Nederland is voorstander van een zo uitgebreid mogelijk systeem van cumulatie.
- Het voorstel om te werken met geregistreerde exporteurs is een goede stap, maar gezien de verantwoordelijkheid van de importeur voor het aantonen van de oorsprong dient goed gekeken te worden naar de huidige regeling van de goede trouw.
- Ondersteuning van en controle door de begunstigde landen is essentieel om goede naleving van de regels zeker te stellen. Daarnaast wordt in de richtlijnen gesproken over een evaluatie. De vraag is hoe deze wordt ingevuld, wie voert de evaluatie uitvoert en wat de consequenties zijn bij negatieve conclusies.
- Nederland is voor het aannemen van Raadsconclusies over dit onderwerp.

Fiche 3: Mededeling over Europees actieplan voor externe actie ter bestrijding van HIV/Aids, tuberculose en malaria Titel:
Communication from the Commission to the Council and the European Parliament A European Programme for Action to Confront HIV/AIDS, Malaria and Tuberculosis through External Action (2007-2011)


Datum Raadsdocument: 4 mei 2005
Nr Raadsdocument: 8689/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 179 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: Buitenlandse Zaken i.o.m. VWS, EZ, FIN en VNG

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Ontwikkelingssamenwerking, RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: In oktober 2004 presenteerde de Commissie een mededeling over een nieuw Europees beleidskader voor externe actie ter bestrijding van aids, tuberculose en malaria. De Raad verwelkomde de mededeling en riep de Commissie op, in een Raadsconclusie van 23 november 2004 (doc. 15158/04), om op korte termijn het beleidskader uit te werken in een Actieplan.

Het beleidskader en actieplan zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op de ervaringen met de uitvoering van het "Actieplan voor versnelde actie ter bestrijding van de belangrijkste infectieziekten in het kader van armoedebestrijding" (2001-2006) en aangescherpt op basis van recente internationale ontwikkelingen, waaronder de afspraken die zijn gemaakt ten aanzien van harmonisatie. Het actieplan is een gezamenlijk product van de Directoraten Generaal voor Ontwikkeling, Onderzoek en Handel.

Het beleidskader handhaaft de drie prioritaire werkterreinen die in het Actieplan 2001-2006 waren geïdentificeerd, te weten:
- Streven naar een optimale impact van de bestaande interventies, met name gericht op het bereiken van de arme bevolkingsgroepen;
- Vergroten van de toegankelijkheid van farmaceutica (vaccins en geneesmiddelen) door middel van een samenhangende aanpak;
- Vergroten van de investeringen in onderzoek en ontwikkeling van globale publieke goederen (medicijnen en vaccins) die gericht zijn op de drie belangrijkste infectieziekten.

Het beleidskader omvat tevens een aantal nieuwe elementen voor externe actie in de periode 2007-2011:
- Meer aandacht voor mensenrechtenaspecten, stigmatisering en discriminatie;
- Meer aandacht voor de veiligheidsaspecten van de aids-epidemie (variërend van individuele veiligheid en veiligheid op gemeenschapsniveau, tot internationale veiligheid en stabiliteit);
- Aandacht voor HIV/aids buiten de traditionele focus op ontwikkelingslanden, met name voor de snel toenemende epidemieën van aids en tuberculose in Europa en nabuurlanden.

Het Actieplan 2007-2011 is uitgewerkt conform bovenstaand beleidskader en richt zich op ontwikkelingslanden en middeninkomenslanden. Later in 2005 zal de Commissie een mededeling presenteren over de bestrijding van HIV/aids en tuberculose binnen de Europese Unie en de nabuurlanden. Het Actieplan omschrijft acties op landenniveau en op globaal niveau. Waar mogelijk wordt gezocht naar samenwerking en complementariteit met lidstaten.

Acties op landenniveau zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten: nationaal leiderschap is cruciaal voor effectieve bestrijding van de drie ziekten. Participatie van maatschappelijke organisaties - waaronder mensen die getroffen zijn door de ziektes - en samenwerking met publieke en private actoren en internationale organisaties zijn daarbij essentieel. De Commissie heeft activiteiten geformuleerd waarmee men de volgende resultaten beoogt te bereiken:
1. Een politieke en beleidsdialoog die de ontwikkeling van nationale strategieën ter bestrijding van de drie ziekten ondersteunt;
2. Capaciteitsopbouw binnen de voor de bestrijding van aids, tuberculose en malaria belangrijke sectoren, waaronder de gezondheidssector;
3. Beschikbaarstelling van meer financiële middelen.

Acties op globaal niveau zijn complementair aan de acties op landenniveau. De in het actieplan geformuleerde activiteiten dragen bij aan de volgende resultaten:
1. Betere toegang tot betaalbare en veilige farmaceutische producten;
2. Versterking van de regulerende capaciteit in ontwikkelingslanden en van de WHO kwaliteitscontrole van generieke medicijnen (het zgn. pre-qualification project);
3. Meer aandacht voor de personeelscrisis in de gezondheidssector;
4. Meer investeringen in de ontwikkeling van nieuwe preventieve technologieën;
5. Sterkere partnerschappen tussen Commissie en andere relevante organisaties en actoren;
6. Een sterkere Europese stem in internationale fora.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een mededeling.

Consequenties voor de EU-begroting:
Geen in dit stadium. Besluitvorming over de financiële consequenties vindt in een later stadium plaats nadat overeenstemming is bereikt over de financiële perspectieven voor de periode 2007 - 2013.

In de introductie wordt een globaal beeld geschetst van de globale financieringsbehoeften. Duidelijk is dat de huidige financiële middelen die beschikbaar zijn onvoldoende zijn om de drie ziekten effectief te bestrijden. Volgens gegevens van UNAIDS zullen de extra middelen vooral vanuit externe financiering moeten komen, aangezien binnen de nationale budgetten van ontwikkelingslanden maar een beperkte groei mogelijk is. Berekeningen van UNAIDS en WHO geven aan dat het gat tussen beschikbare middelen en de totale financieringsbehoefte zal stijgen tot USD 14,9 miljard in 2007, waarvan USD 11,5 miljard voor HIV/aids, USD 2,6 miljard voor malaria en USD 0,8 miljard voor tuberculose.

De Commissie stelt dat de EU er naar zouden moeten streven een financiële bijdrage te leveren die helpt het 'financieringsgat' te dichten en in overeenstemming is met het gewicht en belang van Europa als een partner in de internationale ontwikkelingsinspanningen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen omdat de besluitvorming over de financiën pas kan plaatsvinden nadat er overeenstemming is over de financiële perspectieven voor 2007-2013. Wel wordt een algemene oproep gedaan aan de lidstaten om een financiële bijdrage te leveren die helpt het 'financieringsgat' te dichten en in overeenstemming is met het gewicht en belang van Europa als een partner in de internationale ontwikkelingsinspanningen. De directe Nederlandse bijdrage aan internationale HIV/aids bestrijding - zoals berekend volgens de methodes die UNAIDS daarvoor hanteert, bedroeg ongeveer EUR 96 miljoen in 2004, en zal naar verwachting toenemen tot ongeveer EUR 125 miljoen in 2007. De Nederlandse inspanning als percentage van de totale internationale inspanning bedraagt daarmee respectievelijk 3,2% en 1,9 %. Nederland draagt uiteraard naast directe uitgaven ook nog aanzienlijk bij aan de bestrijding van HIV/aids via indirecte uitgaven. Dit zijn uitgaven o.a. aan basisgezondheidszorg in 12 partnerlanden, (thematische) Medefinancieringsorganisaties, de Internationale Financiële Instellingen, VN-organisaties, het Europees Ontwikkelingsfonds. Zie voor details de HGIS-nota 2005 alsmede het HGIS-Jaarverslag 2004.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Het actieplan betreft de periode 2007-2011.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Armoede gerelateerde infectieziekten als aids, tuberculose en malaria leggen een zwaar beslag op ontwikkelingslanden. Met name in grote delen van Sub Sahara Afrika dreigt aids de ontwikkelingsinspanningen van decennia te ondermijnen en dreigt de tuberculose epidemie in het kielzog van aids een onbeheersbaar probleem voor de volksgezondheid te worden. Malaria behoort, met name in Sub Sahara Afrika, tot de belangrijkste oorzaken voor kindersterfte. Het terugdringen van aids, malaria en andere ernstige ziekten is dan ook tijdens de Millennium Top aanvaard als één van de Millennium Development Goals. Aids, en daaraan gerelateerd tuberculose, maken echter ook hun opmars buiten Afrika. De sterkste groei van de aids-epidemie vindt op dit moment plaats in Oost Europa en Centraal Azië. Het actieplan stelt een samenhangend en coherent pakket aan maatregelen voor ter bestrijding van aids, tuberculose en malaria. De consequenties voor ontwikkelingslanden zullen positief zijn op diverse niveaus.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Het actieplan is van mondiaal belang. Met duidelijke steun voor dit actieplan geeft Nederland een aantal belangrijke signalen af. Niet alleen een erkenning van de ernst en omvang van armoedeziekten als aids, tuberculose en malaria en hun impact op ontwikkeling, maar ook het belang van een coherentie aanpak en de erkenning van de bredere dimensies van de strijd tegen HIV/aids, malaria en tuberculose. Dit is in lijn met de aidsnotitie die de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking in juni 2004 naar de Tweede Kamer zonden, en waarin de bestrijding van HIV/aids nadrukkelijk wordt gepresenteerd als een integraal onderdeel van het Buitenland Beleid, met interdepartementale dimensies.

De belangen zijn in eerste instantie zwaarwegend voor ontwikkelingslanden, maar reiken verder dan dat. Met een toenemende globalisering beperken infectieziekten zich immers niet meer tot ontwikkelingslanden, maar worden steeds meer globale en grensoverstijgende fenomenen. In het kielzog van HIV/aids neemt bijvoorbeeld ook het aantal gevallen van tuberculose toe, waaronder multidrug resistente tuberculose. In Nederland zijn hiervan al importgevallen gesignaleerd. Met de uitbreiding van de Unie zijn aids en tuberculose ook in toenemende mate Europese problemen geworden. De sterkste groei van de aids-epidemie vindt immers op dit moment plaats in Oost Europa, zowel in enkele van de landen die recent zijn toegetreden als in nabuurlanden. Later in 2005 zal de Commissie een mededeling presenteren voor HIV/aids en tuberculose bestrijding in de Europese regio, inclusief de nabuurlanden.

Met name in Afrika behoort aids tot de belangrijkste bedreigingen voor het bedrijfsleven, en verschillende Nederlandse bedrijven met activiteiten in Afrika hebben inmiddels een aids-beleid voor hun lokaal personeel ingevoerd - waaronder Heineken, Shell en Unilever. Het Actieplan legt ook een duidelijke relatie tussen HIV/aids en veiligheid, en wil onder meer aandacht voor HIV/aids geven binnen vredesmissies.

In dit kader verwelkomt Nederland het actieplan. Met de mededeling van oktober 2004, en het voorgaande actieplan 2001-2006, heeft de Commissie een belangrijke stap gezet om tot een meer coherent beleid te komen; deze lijn wordt in het huidige actieplan voortgezet. De nieuwe accenten - te weten meer aandacht voor mensenrechtenaspecten, stigmatisering en discriminatie; en meer aandacht voor de veiligheidsaspecten van de Aids epidemie sluiten goed aan bij de eerder genoemde aidsnotitie van juni 2004.

Nederland erkent dat er aanvullende financiële middelen nodig zijn om het financieringsgat te dichten. Internationaal gezien is Nederland voorstander van burden sharing. Niet alleen de EC en de EU lidstaten, maar ook de andere ontwikkelde landen, zouden hun verantwoordelijkheid moeten nemen.

Fiche 4: Mededeling en Besluit voor het Zevende kaderprogramma Titel:

- Mededeling van de Commissie Bouwen aan de Europese onderzoeksruimte (EOR) van kennis voor groei
- Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en van de Raad voor het Zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratieactiviteiten (2007-2013)


Datum Raadsdocument: 15 april en 18 april 2005 Nr Raadsdocument: 8156/05 en 8087/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 118 en 119 final Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ in nauwe samenwerking met OCW en i.o.m. LNV, BZ, VWS, VROM, DEF, V&W, FIN, JUST, BZK en SZW, alsmede IPO en VNG

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Onderzoek, Raad voor Concurrentievermogen. De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (Kamerstuk 2003-2004, 21501-20, nr. 259 TK).

Het huidige Zesde Kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie-activiteiten (2002-2006) loopt eind 2006 af. Op 6 april jl. heeft de Commissie een voorstel voor het Zevende Kaderprogramma (KP7), getiteld 'Building the Europe of Knowledge for Growth', vastgesteld. Het geheel van dit omvangrijke programma KP7 is neergelegd in de meerdere documenten. Dit fiche behandelt zowel het voorstel voor een besluit over KP7, als de mededeling over de EOR, aangezien deze mededeling de beleidsonderbouwing geeft bij KP7. Het document met het voorstel voor een besluit over KP7 bevat tevens een voorstel voor het Zevende Kaderprogramma (2007-2011) van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM). Hierover wordt, gezien de specifieke materie, een afzonderlijk fiche opgesteld.

De Commissie stelt voor de looptijd van KP7 te verlengen naar zeven jaar (looptijd KP6 was vier jaar) om deze gelijk te schakelen met de nieuwe Financiële Perspectieven (2007-2013). KP7 zal vijf hoofdlijnen bevatten, die elk later dit jaar worden uitgewerkt in een Specifiek Programma:
1. 'Samenwerking'

2. 'Ideeën'

3. 'Mensen'

4. 'Capaciteit'

5. Niet-nucleaire onderzoeksactiviteiten van het Gezamenlijk Centrum voor Onderzoek (GCO/JRC).

Ad 1. Samenwerking: Dit betreft het grootste deel van KP7 en zal gericht zijn op het stimuleren van transnationale R&D projecten, gezamenlijke technologische initiatieven op een beperkt aantal sleutelgebieden, op onderzoek ten behoeve van Europees beleid en op de coördinatie van nationaal en Europees onderzoeksbeleid in het algemeen. De Commissie zet hier de verschillende thematische onderzoeksprioriteiten centraal terwijl de (verbeterde) instrumenten uit KP6 worden gecontinueerd. Ad 2. Ideeën: Dit onderdeel zal zich richten op het stimuleren van meer concurrentie tussen individuele onderzoeksteams die grensverleggend onderzoek verrichten. Er is geen thematische beperking van het onderzoeksterrein voorzien en excellentie zal het enige selectiecriterium zijn. Een 'European Research Council' zal hierbij een belangrijke uitvoerende rol moeten krijgen. Ad 3. Mensen: dit onderdeel richt zich op betere training, opleiding, mobiliteit en carrièreperspectieven voor onderzoekers uit de private en publieke sector in alle stadia van hun carrière en vormt onder meer de basis voor de voortzetting van het Marie Curie-beurzenprogramma. Ad 4. Capaciteiten: Deze beleidslijn richt zich op het verbeteren van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit van Europa, door het verbeteren van de Europese onderzoeksinfrastructuur, de innovatiecapaciteit van het MKB, de onderzoekssamenwerking met derde landen, het integreren van wetenschap en technologie in de maatschappij en op het stimuleren van het onderzoekspotentieel van convergentieregio's ('economisch zwakkere regio's') en regionale kennisclusters. Ad 5. Niet-nucleair onderzoek GCO: richt zich op wetenschappelijke en technologische ondersteuning van het EU beleidsproces, zowel ten behoeve van voorbereiding, als uitvoering en monitoring.

Externalisatie
Het KP7 voorstel gaat uit van een grotere mate van externalisatie van de uitvoering, als onderdeel van een algemene strategie van de Commissie t.a.v. (voorziene) managementproblemen door de uitbreiding van EU activiteiten en nieuwe lidstaten. Zo gaat de Commissie uit van de uitvoering van het Marie Curie beurzen programma en de MKB-activiteiten door Uitvoerende Agentschappen en zullen ook de nieuwe activiteiten gericht op stimulering van wetenschappelijke excellentie worden uitgevoerd door een Uitvoerend Agentschap (als basis voor de European Research Council).

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 166, lid 1 EG (KP7). N.v.t. voor de mededeling over EOR.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: co-decisie. N.v.t. voor de mededeling over EOR. Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. (volgt in de voorstellen voor Specifieke Programma's op basis van artikel 166, lid 3 EG).

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief, zoals ook bij voorgaande Kaderprogramma's wordt uitgegaan van een gezamenlijke actie van de Europese instellingen, (kandidaat-)lidstaten en deelnemers aan het Kaderprogramma voor het bereiken van doelstellingen die onvoldoende zelf door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd (conform artikelen 163-167 EG). Het bevorderen van transnationale onderzoekssamenwerking en mobiliteit van onderzoekers en de bijdrage aan het vervullen van de verplichtingen die de EU is aangegaan in mondiale kaders vormen hiervan goede voorbeelden. Proportionaliteit: positief, het voorgestelde optreden van de Unie is in overeenstemming met hetgeen nodig is om de Verdragsdoelstelling op het gebied van onderzoek te bereiken. Een besluit is het geëigende middel om het Zevende Kaderprogramma te realiseren.

Consequenties voor de EU-begroting:
De Commissie gaat uit van een verdubbeling van het onderzoeksbudget teneinde de vastgestelde beleidsdoelstellingen te realiseren. Voor de looptijd van 7 jaar (2007-2013) is een budget van E 73.307 miljoen euro begroot (ca. E 10,5 miljard per jaar). Het betreft hier een substantiële verhoging die gerelateerd is aan een belangrijke uitbreiding van de activiteiten van het Kaderprogramma. Deze middelen zijn als volgt verdeeld (in miljoenen euro's): Samenwerking 44.735 (61,1 %)
Ideeën 11.942 (16,3 %)
Mensen 7.178 (9,8 %)
Capaciteiten 7.536 (10,3 %)
Niet-nucleaire activiteiten JRC 1.824 (2,5 %)
Administratieve uitgaven 92 (0,1%)
Voor het Zevende Kaderprogramma voor de op het EURATOM-Verdrag gebaseerde programma's nucleair onderzoek en het nucleaire onderzoek door het Gezamenlijk Centrum voor Onderzoek (GCO/JRC) wordt een onderzoeksbudget ter grootte van E 4.790 miljoen gereserveerd (zie separaat fiche).

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: De activiteiten van KP7 zullen worden gefinancierd op basis van verschillende financieringsmechanismen. Het grootste deel van KP7, de onderzoeksconsortia, gaan uit van het principe van een bijdrage (subsidie) aan de kosten (budget) van een onderzoeksproject. Aanvragers (onderzoekinstellingen, universiteiten, bedrijven en particuliere organisaties) zijn zelf verantwoordelijk voor de financiering van het resterende deel. Deelname van overheden hierin is niet vereist, en er zijn daarom geen directe financiële consequenties voor de (rijks)overheid, tenzij een betrokken overheid daar zelf toe zou besluiten. (Vrijwillige) deelname van overheden ligt wel in de rede binnen het onderdeel 'Samenwerking', binnen 'Capaciteiten' bij de ontwikkeling van nieuwe onderzoeksinfrastructuren van Europees belang en bij de vorming van kennisregio's. Voor 'Mensen' geldt in KP6 een standaardvergoeding voor Marie Curie onderzoekers. Deze zou de volledige kosten moeten dekken, maar blijkt in de Nederlandse situatie voor instellingen nu ontoereikend. De beoogde verruiming van het Marie Curie programma in KP7 kan, bij voortzetting van dit vergoedingenregime, tot extra kosten voor instellingen leiden. Nederland zal dan ook aandringen op verduidelijking van de financiële modaliteiten van dit KP7-onderdeel, en op vergoeding van de integrale kosten van Marie Curie Fellows.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Het KP7 voorstel bevat t.a.v. het onderdeel 'Mensen' de intentie om regionale en nationale programma's nadrukkelijker bij de verlening van individuele beurzen te betrekken, en voorziet net als in KP6 in de mogelijkheid van gezamenlijke uitvoering van nationale en regionale onderzoeksprogramma's (ERA-net, ERA-net PLUS en artikel 169 EG). In Nederland zijn de betrokken ministeries ten aanzien van de besluitvorming over het openstellen van nationale onderzoeksprogramma's eerst verantwoordelijk. Organisaties als NWO en SenterNovem zijn belast met de uitvoering van dergelijke programma's. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Uiterlijk 1 januari 2007 start het Zevende Kaderprogramma.

Consequenties voor ontwikkelingslanden
KP7 zal, net als KP6, openstaan voor deelname van onderzoekers uit alle niet EU-landen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen geïndustrialiseerde derde landen die voor deelname een bijdrage zullen betalen en andere derde landen. De Commissie beoogt deelname van derde landen in KP7 via drie wegen te stimuleren in overeenstemming met de S&T overeenkomsten die met de verschillende landen zijn gesloten. Internationale samenwerking zal, beter dan in KP6, tot zijn recht moeten komen in de activiteit "Samenwerking", binnen de thematische prioriteiten. Deze samenwerking in thematisch kader kan bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke en technische problemen, de realisering van verplichtingen die de lidstaten zijn aangegaan in mondiaal kader (bijv. World Summit on Sustainable Development) en aan de kennisontwikkeling van derde landen. De internationale component binnen het onderdeel 'Capaciteiten' richt zich op het verhogen van het Europees Concurrentievermogen door strategische partnerships aan te gaan met derde landen en richt zich tevens op het oplossen van specifieke problemen in derde landen die een globale karakter hebben en van wederzijds belang zijn. Het onderdeel 'Mensen' bevat tevens een internationale component voor derde landen, zoals bijvoorbeeld inkomende en uitgaande internationale mobiliteit met reïntegratiegarantie. Het streven naar een evenwichtige 'brain circulation', waartoe maatregelen zijn voorzien om braindrain uit ontwikkelingslanden en opkomende economieën tegen te gaan staat hierbij voorop. Tenslotte wordt in het programma voor de niet-nucleaire onderzoeksactiviteiten van het GCO ook prioriteit gegeven aan het versterken van het EU-beleid op het gebied van o.a. ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulpverlening.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Het EU-Kaderprogramma wordt, sinds het Zesde Kaderprogramma, nadrukkelijk gezien als instrument voor de realisering van de Europese Onderzoeksruimte, waarin kennis en menselijk kapitaal vrijelijk kunnen circuleren. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de Europese kenniseconomie. Mede op basis van de mid-term evaluatie van het Lissabonproces heeft de Europese Raad (maart 2005) besloten topprioriteit te geven aan de ontwikkeling van de kenniseconomie door maatregelen gericht op versterking van onderzoek, onderwijs en innovatie. Dit streven ligt ook ten grondslag aan het voorstel voor KP7. Concreet draagt KP7 bij aan de Lissabonstrategie door
- het stimuleren van transnationale samenwerking (waaronder ook met derde landen) op het gebied van onderzoek en technologische innovatie;
- het versterken van de industriële basis en de wetenschappelijke kennisbasis;
- het creëren van een excellent en aantrekkelijk onderzoeksklimaat in de Europese Unie. Deze toegevoegde waarde van de Europese onderzoekprogramma's wordt in Nederland algemeen onderschreven en strookt met de inzet van het kabinet, dat gericht is op versterking van de kenniseconomie. Het Kaderprogramma geeft Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen toegang tot nieuwe kennis van andere Europese partijen. Deelname aan het Kaderprogramma draagt bij aan het vermogen van deze partijen om nieuwe kennisontwikkelingen te doorgronden en tot innovatie te komen.

In toenemende mate bestaat het besef dat innovatie een complex, niet lineair proces is. De architectuur van het Kaderprogramma dient daarop aan te sluiten. Dit vereist een aanpak die zich richt op de gehele kennisketen, van fundamenteel tot meer toepassingsgericht onderzoek. Nederland zal aandringen op voldoende mogelijkheden voor de verspreiding van onderzoeksresultaten met het oog op benutting van opgedane kennis. De onderzoeksresultaten uit het Kaderprogramma dienen immers een bijdrage te leveren aan duurzame economische groei (nieuwe producten, processen en diensten) en aan het oplossen van maatschappelijke en beleidsvraagstukken in Europa, met evenwichtige aandacht voor de sociale, economische en milieu aspecten daarvan. Nederland zal in dit verband ook pleiten voor voldoende aandacht voor eco-efficiënte innovatie en voor nadere concretisering van de aangekondigde synergie, complementariteit en coördinatie met andere EU-programma's (zoals de structuurfondsen, de onderwijsprogramma's en het nieuwe programma voor concurrentievermogen en innovatie, CIP). Voorwaarde is dat synergie en complementariteit met het CIP worden gewaarborgd.

De nu voorgestelde structuur en thematische focus bieden een goede basis voor behoud, dan wel verbetering van de deelnameresultaten in de vorige Kaderprogramma's, die tot tevredenheid stemden. Het KP7 voorstel is bij Nederlandse R&D-actoren en kennisinstellingen goed ontvangen.

Het kabinetsstandpunt ten aanzien van de nieuwe Financiële Perspectieven (2007 - 2013) is bij de in te nemen standpunten leidend. Op basis van het subsidiariteitsbeginsel en de verwachte toegevoegde waarde op EU-niveau is het kabinet van mening dat indien binnen een reëel constant totaalkader middelen door besparingen elders vrijkomen, de nadruk van mogelijke intensiveringen binnen categorie 1a op onderzoek en TEN's moet liggen, en in mindere mate onderwijs. Fiche 5: Besluit tot vaststelling van kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) Titel:
Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013)


Datum Raadsdocument: 15 april 2005
Nr. Raadsdocument: 8081/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005)121
Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ i.o.m. FIN, OCW, VROM, V&W, BZK, DEF, VWS, SZW en IPO en UvW

Behandelingstraject in Brussel:
Raadswerkgroep Concurrentievermogen en Groei, Raad voor Concurrentievermogen. De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (Kamerstuk 2003-2004, 21501-20, nr. 259 TK).

De Commissie doet een voorstel om te komen tot een Programma voor Concurrentievermogen en Innovatie (CIP). Het CIP kent een vierledige doelstelling:

1. Bevorderen van concurrentievermogen van ondernemingen, in het bijzonder het MKB;
2. Bevorderen van innovatie en eco-efficiënte innovaties;
3. Bevorderen van ontwikkeling van een concurrerende, innovatieve en inclusieve Informatiegemeenschap;
4. Bevorderen van energie-efficiency en nieuwe hernieuwbare energiebronnen in alle sectoren, inclusief transport.

Binnen het raamwerk van het CIP wordt een aantal communautaire programma's op het gebied van productiviteitsgroei, innovatie en duurzame ontwikkeling gebundeld. Het gaat dan met name om het meerjarenplan Ondernemerschap, de ICT-programma's Modinis, e-Content en e-TEN, een deel van het milieutechnologieprogramma LIFE en het Intelligent Energy Europe programma. Het CIP zal met name gericht zijn op acties specifiek gericht op het MKB. Deze programma's worden binnen het CIP geplaatst in drie subprogramma's:


1. Het Ondernemerschap en Innovatieprogramma
. Bestuderen van het concurrentie- en innovatievermogen van de industrie; . Het stimuleren van de beschikbaarheid van risicokapitaal en kredieten langs drie lijnen:
- investeren in fondsen voor risicodragend kapitaal voor (innovatieve) starters en voor groeiende bedrijven;
- bijdragen aan (nationale) garantieregelingen;
- verbeteren van de toegang tot kredieten voor het MKB. . Bevorderen van Ondernemerschap (Implementatie Entrepreneurship Action Plan en MKB Handvest); . Bevorderen van eco-efficiënte innovaties;
. Bevorderen van innovatie via sectorale actieplannen, publiek-private samenwerking, uitwisselen van kennis en technologieoverdracht.


2. Het ICT beleidsondersteunende programma
Dit programma heeft als doel een breder en beter gebruik van ICT en zal een opvolger zijn van de huidige programma's eTEN (inzet van trans-Europese ICT diensten), eContent (begeleiden van de ontwikkeling van innovatieve digitale capaciteiten) en Modinis (o.a. implementatie van eEurope). Het ICT fonds zal een bredere scope hebben en zich richten op: . Stimuleren van convergerende markten voor elektronische netwerken, media en digitale technologieën (w.o. regulering); . Het testen van oplossingen die de Europese uitrol van elektronische diensten hinderen; . Het ondersteunen van het moderniseren van publieke ICT diensten met het oog op een efficiëntere overheid en het verbeteren van de kwaliteit van publieke ICT diensten. Het is de bedoeling dat dit programma een van de belangrijkste instrumenten zal worden van het nog te verschijnen "i2010: European Information Society" initiatief. Op deze wijze verwacht de Commissie een significante bijdrage van ICT aan innovatie te realiseren.


3. Het Intelligent Energy Europe programma
. Bevorderen van energie-efficiency en rationeel gebruik van energie (SAVE-programma); . Bevorderen van nieuwe en hernieuwbare energiebronnen (Altener-programma); . Bevorderen van energie-efficiency en nieuwe en hernieuwbare brandstoffen in transport (STEER-programma).

Deze drie programma's maken al onderdeel uit van het huidige Intelligent Energy for Europe programma. Naast subsidies voor activiteiten per onderdeel zoals hierboven genoemd, zal het programma fondsen beschikbaar stellen voor horizontale activiteiten die gericht zijn op de integratie van activiteiten op het gebied van energie-efficiency en hernieuwbare energiebronnen.

De belangrijkste instrumenten binnen het CIP zullen zijn:
1) Gemeenschappelijke financiële instrumenten voor de ondersteuning van het MKB, ICT, innovatie en milieutechnologie;
2) Ondersteunende dienstverlening voor het MKB via "business and innovation support services". Het gaat hier met name om informatievoorziening en uitwisseling, met de nadruk op commercialisering van onderzoeksresultaten; Opzetten van netwerken tussen stakeholders, verbeteren van kennisuitwisseling en ideeënuitwisseling met het oog op innovatie.

Vanuit het CIP zullen de randvoorwaarden voor innovatie in brede zin worden gestimuleerd. Hierbij ligt de nadruk op het verbeteren van de toegang tot risicokapitaal en garanties voor het innovatieve MKB. Onderzoeksresultaten uit vooral MKB gedreven projecten uit het Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologieontwikkeling (KP) zullen verdere follow-up moeten krijgen middels de instrumenten die het CIP in dit verband biedt. De Commissie geeft aan dat het CIP complementair zal zijn aan het KP en dat deze programma's elkaar zullen versterken. Het CIP zal zich met name richten op niet-technologische aspecten van innovatie. Verder zal het CIP zich richten op het ondersteunen van technologieoverdracht en -gebruik en de commercialisering van technologieën in het bijzonder op het gebied van ICT, energie en milieu. Verder zal vanuit het CIP aandacht worden besteed aan de ontwikkeling en coördinatie van innovatiebeleid door studies. Voor wat betreft de directe link met het KP zal het CIP gericht zijn op de bevordering van de inschakeling van het MKB in het KP. Dat zal met name gebeuren door kennis verspreiden over het KP ten behoeve van het MKB, het onderling koppelen van technologiebehoeften van het MKB, en ondersteuning van het MKB in voorbereidingen op deelname aan het KP ("awareness raising").

De regionale dimensie wordt van groot belang geacht om het concurrentie- en innovatievermogen van Europa te versterken. In aanvulling op de structuurfondsen zal het CIP de mogelijkheid bieden voor de lidstaten en regio's om deel te nemen in de netwerken en de uitwisselingsprogramma's die binnen het raamwerk van het CIP zullen worden opgezet ter bevordering van kennisuitwisseling en partnerships.

Rechtsbasis van het voorstel: Art. 157, lid 3, Art. 175, lid 1, Art 156 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie. Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité:
De aansturing van de drie subprogramma's zal in handen liggen van de Commissie die ondersteund wordt door drie Comités: . voor het Ondernemerschap en Innovatieprogramma: het EIP Management Comité . voor het ICT beleidsondersteunende programma: het ICT Management Comité . voor het Intelligent Energy Europe Programma: het IEE Management Comité.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: in beginsel positief. Het CIP zal bijdragen aan de bevordering van het concurrentievermogen, toegang tot risicokapitaal, verbeteringen in energie-efficiency and bevordering van het gebruik van milieutechnologie waardoor er beter gebruik gemaakt kan worden van energiebronnen. Het programma zal bijdragen aan de interoperabiliteit van het gebruik van ICT en aan de ontwikkeling van een inclusieve informatiegemeenschap. Investeringen in innovatie, starters, groeiers en het MKB worden door de markt gezien als investeringen met een hoog risico, waardoor de investeringsbereidheid laag is. De lidstaten en de Gemeenschap hebben een aanvullende rol om dit marktfalen op te heffen. De toegevoegde waarde van het CIP hangt mede af van de vraag of de Commissie in staat zal zijn de aansluiting met het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologieontwikkeling te realiseren. Proportionaliteit: positief, een besluit is het geëigende middel om het programma te realiseren.

Consequenties voor de EU-begroting:
Het voorstel kost in totaal E 4,235 miljard voor de periode 2007-2013. E 2,631 miljard zal gaan naar het Ondernemerschap en Innovatie Programma, waarvan ongeveer E 520 miljoen wordt gereserveerd voor de bevordering van eco-efficiënte innovaties. Verder gaat E 801,6 miljoen naar het ICT programma en E 780 miljoen. Naar het Intelligent Energy-Europe programma. De verwachte administratieve kosten zijn E 22,68 miljoen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Het CIP zal geen noemenswaardige financiële, personele of administratieve effecten hebben voor departementen. Het samengaan van verschillende comités verlicht de logistieke druk om vergaderingen voor te bereiden en hieraan deel te nemen. Wel zullen het Ondernemerschap en Innovatieprogramma en i2010 - en daarmee het ICT fonds - een bredere scope hebben, hetgeen een betere voorbereiding vraagt.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: 1 januari 2007 start van het CIP 2007-2013.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland vindt het positief dat een aantal communautaire programma's gericht op concurrentievermogen en innovatie onder één noemer wordt gebracht. Met deze ontwikkeling wordt een stap gezet in de richting van de door Nederland gewenste integrale aanpak ter bevordering van het concurrentievermogen en innovatie in de EU. Dit spoort met de oproep van de Raad om een meer geïntegreerde benadering van de bevordering van het concurrentie- en innovatievermogen van de Europese economie. In het verleden is er vaak sprake geweest van versnipperd of zelfs overlappend beleid. De vraag rest dan ook in hoeverre er in dit voorstel sprake is van een daadwerkelijke integrale benadering. Er is behoefte aan een gebruiksvriendelijk, duidelijk, effectief en in de Lissabon-doelstellingen verankerd CIP.

Nederland is nog niet volledig overtuigd dat de plannen in de praktijk goed zullen uitpakken. Het CIP toont in de huidige vorm nog steeds tekenen van versnippering. Het heeft er veel weg van dat een aantal bestaande programma's wordt samengeraapt en innovatie als doorsnijdend thema wordt genoemd, zonder dat er sprake is van een daadwerkelijk geïntegreerde aanpak. Het is van belang dat de Commissie duidelijk aangeeft hoe de afzonderlijke programmaonderdelen zich tot elkaar verhouden en op welke wijze wordt aangesloten bij de Lissabon-doelstellingen. Verder dient aandacht uit te gaan naar een effectieve en zoveel mogelijk geharmoniseerde aansturing van de verschillende programmaonderdelen (Innovatie en Ondernemerschap, beter en breder gebruik van ICT en Energie), zeker wanneer daar meerdere Commissieonderdelen bij betrokken zijn.

Het CIP kan ten aanzien van de actielijn gericht op innovatie en ondernemerschap beschouwd worden als een kans om meer aandacht te besteden aan "innovatief ondernemerschap" en aan de commercialisering en overdracht van onderzoeksresultaten die voortvloeien uit activiteiten binnen het KP. Voorwaarde voor dit laatste is dat het KP en het CIP complementair zijn. Ten aanzien van het KP zet Nederland in op bestrijding van de Europese paradox, respectievelijk de innovatieparadox: ondanks de aanwezige kennis slagen we er onvoldoende in deze kennis te vertalen in nieuwe diensten, producten en processen. Daarom dient in het KP meer nog dan in het verleden aandacht voor ontsluiting van kennis, disseminatie en demonstratie te zijn. Het CIP ontleent zijn toegevoegde waarde, voor wat betreft deze activiteiten, alleen als de aansluiting met het KP gerealiseerd wordt.

Het CIP zou zich vooral richten op het (innovatieve) MKB. In het verleden is het echter vaak moeilijk gebleken om via een Europees programma het MKB effectief te bereiken. Nederland wenst graag duidelijkheid te krijgen over waarom het CIP het MKB nu wel effectief zal bereiken. Nederland vindt dat het CIP de randvoorwaarden voor innovatie in brede zin dient te stimuleren. Het verbeteren van de toegang tot risicokapitaal en garanties kan in dat verband een belangrijk instrument zijn, gelet op het beter in de markt kunnen zetten van innovaties. Aandachtspunt is de uitvoering van de financieringsregelingen door het Europees Investeringsfonds (EIF) m.b.t. eigen vermogen (risicokapitaal). Het is van belang dat deze uitvoeringspraktijk voldoende aansluit bij het beleid in de lidstaten. Het bevorderen van de marktintroductie van eco-efficiënte innovaties kan zowel een positieve bijdrage leveren aan groei en werkgelegenheid als aan behoud van milieu en zuinig gebruik van natuurlijke hulpbronnen. De betere beschikbaarheid van risicokapitaal kan, met name voor het MKB, een belangrijke stimulans zijn voor verbeterde markintroductie van eco-efficiënte innovaties. In dat verband is ook de aansluiting van het CIP op het LIFE programma van belang. Waar LIFE+ zich gaat richten op kennisoverdracht en uitwisseling van best practices op het gebied van milieutechnologie dient het CIP de daaraan voorafgaande fase van demonstratieprojecten (installaties en productieprocessen op praktijkschaal) te ondersteunen. De fase van demonstratie is onontbeerlijk voor een succesvolle marktintroductie van nieuwe technologie. Nederland betwijfelt of het huidige voorstel voor CIP daar voldoende mogelijkheden voor biedt. De Commissie dient duidelijk te maken hoe de gehele innovatieketen van onderzoek, ontwikkeling, demonstratie, marktintroductie, marktverbreding, brede toepassing op Europees niveau wordt gestimuleerd en welke rol met name het CIP daarin speelt.

Nederland verwelkomt dat het CIP ook aandacht schenkt aan de stimulering van lokale en regionale partnerships. Daarbij is een specifiek aandachtspunt de stimulering van innovatie bij decentrale overheden zelf. Als voorbeeld kan dienen de noodzaak voor breedband, elektronische infrastructuur.

Voor wat betreft de financiële consequenties dient rekening te worden gehouden met de onderhandelingen over de Financiële Perspectieven 2007-2013 en het Nederlandse kabinetsstandpunt dienaangaande. Het Nederlandse kabinetsstandpunt is dat de nieuwe Financiële Perspectieven niet meer mogen bedragen dan 1% BNI, ofwel E 815 miljard in vastleggingen. Indien binnen een reëel constant uitgavenkader middelen door besparingen elders vrijkomen, dan zijn intensiveringen in cat. 1a mogelijk. De nadruk van mogelijke intensiveringen binnen categorie 1a zullen echter op onderzoek en TEN's en in mindere mate op onderwijs moeten liggen. Dit betekent dat het budget voor de in het CIP ondergebrachte programma's maximaal reëel constant gehouden dient te worden ten opzichte van de afgelopen periode. In eerste aanleg moet worden ingezet op het behoud van (reeds bestaande) acties die complementair zijn aan de nationale beleidsagenda voor concurrentievermogen en innovatie.

Algemeen aandachtspunt voor Nederland zijn beperkte administratieve lasten bij de uitvoering van programma's.


-----------------------
Association of Southeast Asian Nations
South Asian Association for Regional Co-operation Het betreft de volgende documenten:

- Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en door de Europese Raad betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), (COM 119). Dit is het eigenlijke KP7-voorstel dat de verschillende onderdelen en het daaraan gekoppelde budget beschrijft.
- Het Commissie werkdocument "Vereenvoudiging in het zevende Kaderprogramma" dat weergeeft hoe de Commissie van plan is de deelname aan het programma te vergemakkelijken door versimpeling en verbetering van de procedures.
- Het Commissie werkdocument "Impact assessment en ex ante evaluatie", dat een onderbouwing geeft voor het voorstel in termen van verwachte effecten van het zevende kaderprogramma.
- Mededelpquv??¥SÌÍÎÏäæ 9 : ;
De negen thematische prioriteiten zijn 1) Gezondheid, 2) Voedsel, landbouw, biotechnologie, 3) ICT, 4) Nanowetenschappen, nanotechnolgoie, materialen en nieuwe productie technologieën, 5) Energie, 6) Milieu (incl. klimaatverandering), 7) Transport (incl. aeronautics), 8) Socio-economische wetenschappen en geesteswetenschappen, 9) Ruimtevaart en veiligheids gerelateerd onderzoek. Nederlands kompas voor de Europese onderzoeksruimte. Strategisch kader voor de internationalisering van het onderzoeks- en innovatiebeleid, Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) januari 2004 (AWT-advies 57), blz. 26 (Kabinetsreactie ATW advies TK 29 388, d.d. 21 juli 2004). Ook de SER onderschrijft deze positie in haar advies Met Europa meer groei Commissie Sociaal-economische Deskundigen Sociaal Economische Raad, mei 2004, blz. 184


---- --