Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA DEN HAAG
Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer
IZ/EA/05/38145
Onderwerp Datum Contactpersoon
Geannoteerde agenda voor de bijeenkomst 26 mei 2005
van de Raad WSBVC van 2 juni 2005
(onderdeel werkgelegenheid en sociaal
beleid)
./. Hierbij zend ik u, mede namens Staatssecretaris van Hoof, de geannoteerde agenda ten
behoeve van de informele bijeenkomst van de Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal
Beleid , Volksgezondheid en Consumentenzaken van 2 juni aanstaande in Luxemburg
(onderdeel werkgelegenheid en sociaal beleid).
Voor uw informatie voeg ik tevens de Commissie mededeling inzake de nieuwe
geïntegreerde richtsnoeren bij.
Er is nog geen overeenkomst over de herziening van de arbeidstijdenrichtlijn bereikt. Kort
voor de Sociale Raad wordt een nieuw Commissievoorstel verwacht, waarin ook de
amendementen van het EP zijn verwerkt. Ik heb goede hoop dat er in de Raad op 2 juni
aanzienlijke vooruitgang kan worden geboekt.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
2
Bijlage 1:
Geannoteerde Agenda van de bijeenkomst van de Raad voor Werkgelegenheid en
Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 2 en 3 juni 2005.
(Onderdeel: Werkgelegenheid en Sociaal Beleid)
Agendapunt 3. Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en banen (Lissabon-
richtsnoeren)
Document: COM (2005) 141
Aard van de bespreking: algemene oriëntatie
De Raad zal het voorstel van de Commissie voor geïntegreerde richtsnoeren voor groei en
banen (Lissabon-richtsnoeren) en in het bijzonder de werkgelegenheidsrichtsnoeren
bespreken. Het debat vindt plaats aan de hand van een gezamenlijke advies van het
Werkgelegenheidscomité (EMCO) en het Sociale beschermingscomité (SPC) over de
richtsnoeren.
Commissievoorstel
De drie hoofdthema's van het Commissievoorstel voor de Werkgelegenheidsrichtsnoeren
(het verhogen van de arbeidsparticipatie, het verbeteren van het aanpassingsvermogen en het
investeren in menselijk kapitaal) volgen de aanbevelingen van het rapport Jobs, Jobs, Jobs
dat is opgesteld door de Taskforce Werkgelegenheid (2003) onder leiding van oud-premier
Wim Kok.
De Commissie stelt dat verhoging van de arbeidsparticipatie wordt beschouwd als de meest
effectieve manier voor het bereiken van groei en sociale insluiting en tegelijkertijd voor het
behouden van een sociaal vangnet voor diegenen die niet kunnen werken. In de richtsnoeren
wordt opgeroepen tot het voeren van beleid dat bijdraagt aan volledige werkgelegenheid,
kwaliteit en productiviteit en cohesie, het bevorderen van een levensloopbenadering van
werken (inclusief het vergroten van kansen van jongeren op de arbeidsmarkt), het
bevorderen van een inclusieve arbeidsmarkt en het verbeteren van het matchingproces op de
arbeidsmarkt.
De richtsnoeren onder het kopje aanpassingsvermogen betreffen het aanpassingsvermogen
en flexibiliteit die bij zowel ondernemingen als werknemers nodig zijn om in te kunnen
spelen op economische en sociale veranderingen. Het gaat dan om het bevorderen van
arbeidsmarktflexibiliteit in combinatie met zekerheid en het verminderen van segmentatie
op de arbeidsmarkt en het streven naar een ontwikkeling van lonen en arbeidskosten die
werkgelegenheid bevordert.
Onder het derde hoofdthema, menselijk kapitaal, wordt gesteld dat investeren in menselijk
kapitaal van belang is voor het vergroten van de toegang tot de arbeidsmarkt voor alle
(leeftijds)groepen en voor verhoging van de productiviteit. Overheid, ondernemingen en
3
individuen dienen elk hun verantwoordelijkheid te nemen en te investeren in levenlang
leren. De richtsnoeren betreffen het vergroten en verbeteren van investeringen in menselijk
kapitaal en aanpassen van onderwijs- en trainingsstelsels aan de eisen van de arbeidsmarkt
Nederlandse opstelling
Nederland steunt de coherente en beperkte set richtsnoeren, die door de Commissie conform
de conclusies van Europese Raad van maart 2005 met succes zijn opgesteld. De
inhoudelijke focus op maatregelen ter bevordering van groei en werkgelegenheid in de EU
en Lidstaten wordt in belangrijke mate weerspiegeld. De keuze voor de drie hoofdthema's in
de werkgelegenheidsrichtsnoeren is terecht. Deze thema's zijn de strategische prioriteiten op
werkgelegenheidsterrein voor alle lidstaten van de EU. Verder sluiten de thema's nauw aan
bij het kabinetsbeleid.
De bespreking in het EMCO en het SPC heeft niet tot grote inhoudelijke wijzigingen van de
richtsnoeren geleid. De tekst van de richtsnoeren is wel beter gestructureerd, waardoor de
aandachtspunten voor beleid duidelijker naar voren komen dan in het oorspronkelijke
Commissievoorstel. Dit geldt bijvoorbeeld voor de activerende werking van sociale
zekerheidsstelsels en het lonend maken van werk. Nederland kan dan ook instemmen met de
gezamenlijke opinie van het EMCO en de SPC inzake de geïntegreerde richtsnoeren.
Agendapunt 4. Richtlijn voor arbeidstijden in het spoor
Document:
Aard van de bespreking: politiek akkoord
De Raad streeft naar een politiek akkoord over een voorstel voor een richtlijn arbeidstijden
voor mobiele werknemers in het internationale spoor. Het gaat om een overeenkomst tussen
sociale partners die op voorstel van de Commissie aan de Raad wordt voorgelegd. Deze
mogelijkheid bestaat sinds het Verdrag van Maastricht. Bij een dergelijke overeenkomst
wordt de procedure zoals omschreven in atrtikel 139 lid 2 EG-Verdrag gevolgd. Deze sluit
uit dat de Raad over de inhoud van de overeenkomst kan onderhandelen. Hij kan deze
slechts aannemen of afwijzen.
Commissievoorstel
De ontwikkeling van de markt voor het grensoverschrijdend railvervoer (goederen en
personen) vormt de achtergrond van het voorliggende akkoord tussen de sociale partners.
De grote spelers op deze markt, verenigd in de European Transport Workers' Federation
(ETF) en de Community of European Railways (CER), vrezen dat concurrentie
ontstaat `louter gebaseerd op verschillen in arbeidsvoorwaarden'. Daarbij zou de veiligheid
van het vervoer, alsmede de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, in gevaar
kunnen komen.
De voorgestelde bepalingen vormen een aanvulling op de algemene arbeidstijdenrichtlijn,
en zijn deels strikter dan deze. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan
kortere werktijden, langere rusttijden en een beperking van het aantal dagen dat men
achtereen in het buitenland kan verblijven. Bovendien geven de bepalingen ook
4
meer ruimte voor flexibiliteit, bijvoorbeeld bij de mogelijkheden tot inkorting van de
dagelijkse rust buitenshuis.
De Commissie en het Luxemburgse Voorzitterschap zoeken momenteel naar een oplossing
om de lidstaten met bezwaren tegemoet te komen. Zo zou de Commissie een verklaring bij
het akkoord kunnen opstellen, waardoor aanname van de richtlijn mogelijk wordt, maar bij
implementatie van de richtlijn rekening kan worden gehouden met de uitkomsten van
voorziene heronderhandelingen tussen de sociale partners in 2006.
Nederlandse opstelling
Nederland heeft moeite met de afspraak in het akkoord dat het internationaal treinpersoneel
maximaal twee rustperioden van 12 uur buiten de woonplaats door mag brengen. Deze
afspraak vormt een belemmering van de ontwikkeling van een vrije markt voor
goederentransport per spoor. Deze wordt per 1 januari 2006 geliberaliseerd. Een aantal
andere lidstaten heeft ook inhoudelijke bezwaren, maar zal het sociaal akkoord
waarschijnlijk toch respecteren.
Nederland zou ook kunnen instemmen met het sociaal akkoord over arbeidstijden bij het
spoor, op voorwaarde dat de Commissie een bevredigende oplossing vindt voor de
Nederlandse bezwaren.
Agendapunt 5: Instellingsverordening Bilbao
Document:
Aard van de bespreking: politiek akkoord
De Raad zal streven naar een politiek akkoord over de wijziging van de verordening van het
Europees Agentschap van Bilbao voor veiligheid en gezondheid op het werk. Rechtsbasis is
artikel 308 van het EG-Verdrag. Besluitvorming geschiedt op basis van unanimiteit in de
Raad en advies van het Europees Parlement.
Commissievoorstel
In het voorstel worden de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het Bureau
(Dagelijks Bestuur) van het Agentschap na de uitbreiding van de EU met 10 nieuwe
lidstaten opnieuw vastgelegd. De wijzigingen betreffen:
· kleine verduidelijking van de doelstelling en taken van het Agentschap;
· versterking van de strategische rol van het bestuur en van de rol van het Bureau;
· versterking van de rol van sociale partners in het netwerk van het Agentschap in de
lidstaten;
· betere samenwerking van het Agentschap met andere gemeenschapsinstituties op het
terrein van sociaal beleid zoals de Europese Stichting ter verbetering van Levens- en
Arbeidsomstandigheden (Dublin).
De wijzigingen laten de doelstelling (informatieverzameling en -ontsluiting) en structuur
van het Agentschap in de kern onverlet. Het voorstel heeft geen financiële consequenties.
Nederlandse opstelling
5
Nederland vindt dat de toegevoegde waarde van het Agentschap op deze wijze kan worden
vergroot. Nederland kan dan ook instemmen met de wijziging van de verordening van het
Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (Bilbao).
Agendapunt 6: Instellingsverordening Dublin
Document:
Aard van de bespreking: politiek akkoord
De Raad zal streven naar een politiek akkoord over de wijzigingsvoorstellen van de
Commissie voor de instellingsverordening voor de Stichting voor Verbetering van Levens-
en Arbeidsomstandigheden te Dublin. Rechtsbasis is artikel 308 van het EG-Verdrag.
Besluitvorming geschiedt op basis van unanimiteit in de Raad en advies van het EP.
Commissievoorstel
De Europese Stichting voor de Verbetering van Levens- en Arbeidsomstandigheden is een
van de eerste-generatie-Agentschappen van de EU. De taak van de Stichting is het
ontwikkelen van ideeën ter verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden op de
middellange en lange termijn. De Stichting heeft een tripartiet bestuur (`Administrative
Board'), samengesteld uit nationale vertegenwoordigers van overheden,
werkgeversorganisaties en vakbonden. Daarnaast is ook de Europese Commissie in het
bestuur vertegenwoordigd.
De Commissie heeft een voorstel uitgebracht om de bestuurlijke structuur en de positie van
de staf van de Europese Stichting te wijzigen. Dit in verband met de uitbreiding van de EU
op 1 mei 2004. De wijzigingen betreffen een beperking van de vergaderfrequentie van het
Bestuur en een versterking van de strategische rol van het Bestuur (Raad van Beheer) en het
Bureau (Dagelijks Bestuur), maar laten de doelstelling en de structuur van de Stichting in
essentie ongewijzigd.
Het EP heeft inmiddels advies uitgebracht. De door het EP voorgestelde amendementen zijn
al in raadsverband behandeld en deels overgenomen, o.a. wat betreft de evenwichtige
vertegenwoordiging m/v in de Raad van Bestuur.
Nederlandse opstelling
Nederland steunt de voorstellen van de Commissie. Nederland hecht aan een adequate
omvang van het Bureau (11 leden + plaatsvervangers) teneinde een goede verdeling van de
werklast en een passende afspiegeling van de samenstelling van de Raad van Beheer te
bewerkstelligen. Nederland kan dan ook instemmen met het voorstel tot herziening van de
verordening van de Europese Stichting ter verbetering van levens- en
arbeidsomstandigheden (Dublin), waardoor de Raad van Bestuur in de uitgebreide EU
adequaat kan blijven functioneren.
6
Agendapunt 7: Arbeidstijdenrichtlijn
Document:
Aard van de bespreking: openbaar debat
De Raad zal een openbaar debat voeren over de herziening van de arbeidstijdenrichtlijn.
Rechtsbasis is artikel 137 lid 2 EG-Verdrag. Besluitvorming geschiedt op basis van
gekwalificeerde meerderheid in de Raad en co-decisie met het EP.
Stand van zaken in de onderhandelingen
De arbeidstijdenrichtlijn bevat een aantal minimumvoorschriften. Deze betreffen de
organisatie van arbeidstijd met het oog op betere bescherming van de gezondheid en de
veiligheid van werknemers. Bepaald is ondermeer dat werknemers (gemiddeld) maximaal
48 uur per week mogen werken.
De Raad slaagde er onder het Nederlands voorzitterschap in op hoofdlijnen
overeenstemming te bereiken over de definities en toekenning van compenserende rusttijd.
Hiermee kunnen de uitspraken van het Hof in de zaken Simap en Jaeger worden
gerepareerd. De onderhandelingen liepen echter vast op de opt- out, d.w.z. de mogelijkheid
om af te wijken van de maximale toegestane gemiddelde arbeidstijd van 48 uur per week.
Een blokkerende minderheid binnen de Raad wenst uitfasering van de opt-out. Een grotere
groep lidstaten wil in geen geval akkoord gaan met afschaffing of uitfasering van de opt out.
Zij krijgen steun van een aantal lidstaten waaronder Nederland dat op zich niet voor de opt-
out is, maar dat omwille van het compromis bereid is een continuering te aanvaarden.
Het EP, zo bleek op 11 mei jl, wil de opt out clausule over drie jaar afschaffen. Ook wil het
dat de wachttijd wordt aangemerkt als arbeidstijd conform de uitspraak van het Hof van
Justitie. Hierdoor zou niet alleen de wachttijd tijdens een aanwezigheidsdienst (op de
werkplek), maar ook de wachttijd tijdens een bereikbaarheidsdienst (thuis) als arbeidstijd
kunnen worden aangemerkt. Het is overigens de vraag of de mogelijkheid om bij wet of
CAO hiervan af te wijken, houdbaar zal blijken voor het Europese Hof van Justitie.
De Commissie heeft bovenstaande en andere belangrijke amendementen van het EP van de
hand gewezen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de Commissie bereid is met de Raad
samen op te trekken op de meest controversiële punten. Dit kan ertoe leiden dat er op de
Raad van 2 juni wezenlijke voortgang wordt geboekt. Een politiek akkoord lijkt niet voor de
hand gezien de zeer korte tijdspanne tussen het Franse referendum over de Grondwet en de
Raad. De verwachting is dat de Commissie pas na 29 mei met een nieuw voorstel zal komen
waarin een aantal amendementen van het EP zijn verwerkt. De kans is aanwezig dat het
Luxemburgse voorzitterschap later in juni nog een Raad bijeen roept om een politiek
akkoord te bereiken.
Als het Luxemburgs voorzitterschap erin slaagt een politiek akkoord te bereiken, kan de
tweede lezing van de co-decisie procedure gestart worden. Onder Oostenrijks
voorzitterschap (eerste helft 2006) zou dan een finale besluitvorming bereikt kunnen
worden.
7
Nederlandse opstelling
Nederland steunt het streven van de Commissie en het Luxemburgse Voorzitterschap naar
een politiek akkoord in juni over de herziening van de arbeidstijdenrichtlijn. Over het
gedeelte dat geen betrekking heeft op de opt-out is in de Raad van december reeds
overeenstemming bereikt. Voor een algeheel akkoord is Nederland bereid om een
continuering van de opt-out te aanvaarden.
Agendapunt 8: Groenboek arbeidsmigratie
Document:
Aard van bespreking:
De Raad zal van gedachten wisselen over het Groenboek arbeidsmigratie (Groenboek over
het beheer van economische migratie: een EU-aanpak).
Commissievoorstel
Op 11 januari 2005 heeft de Europese Commissie het "Groenboek over het beheer van
economische migratie: een EU-aanpak" gepubliceerd. Met dit groenboek wordt beoogd bij
de instellingen van de EU en in de lidstaten een breed debat op gang te brengen over de
meest aangewezen vorm van communautaire regelgeving voor de toelating van
economische migranten en over de toegevoegde waarde van een Europese aanpak.
De lidstaten waren tot 15 april j.l. in de gelegenheid om een reactie op het Groenboek bij de
Commissie in te dienen. Op grond van de reacties afkomstig van lidstaten, sociale partners,
NGO's en andere betrokken actoren zal de Commissie vóór eind 2005 een beleidsplan over
legale migratie indienen, waarin wordt ingegaan op de toelatingsprocedures. De inhoud van
het beleidsplan is nog niet bekend.
Vooruitlopend op de indiening van het beleidsplan is het Groenboek op verzoek van een
aantal lidstaten op de agenda van de raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid geplaatst.
Naar aanleiding van enkele presentaties door lidstaten zal een korte uitwisseling van
opvattingen plaatsvinden.
Nederlandse opstelling
Nederland zal bij een eventuele interventie in het kader van de gedachtewisseling over het
Groenboek arbeidsmigratie reageren langs de lijnen van de kabinetsreactie die op 8 april jl
naar de Tweede Kamer is gezonden.
8
Agendapunt 9. Oprichting van een Europees Genderinstituut
Document:
Aard van de bespreking: algemene oriëntatie
De Raad zal een algemene oriëntatie houden over het voorstel van de Commissie voor de
oprichting van een Europees Genderinstituut. Rechtsbasis is art 13 lid 2 en 141 lid 3 van
EG-Verdrag. Er zal op basis van co-decisie over het voorstel worden besloten.
Commissievoorstel
De Commissie heeft op 11 maart jl. een voorstel uitgebracht voor de oprichting van een
Europees Genderinstituut. Bedoeling is dat het instituut een onafhankelijke kennisinstelling
wordt met de volgende taken:
· verzamelen, analyseren en verspreiden van onderzoeksgegevens;
· ontwikkelen van methoden om de vergelijkbaarheid, objectiviteit en betrouwbaarheid
van data op Europees niveau te vergroten;
· ontwikkelen van instrumenten die tot doel hebben de integratie van gender gelijkheid op
alle Europese beleidsterreinen te vergroten;
· uitbrengen van rapporten over gender gelijkheid in Europa;
· uitbrengen van een jaarlijks rapport over de activiteiten van het instituut;
· organiseren van vergaderingen voor onderzoeksexperts;
· organiseren van conferenties, campagnes, rondetafelgesprekken, seminars en
vergaderingen met stakeholders op Europees niveau.
Het instituut moet vanaf 1 januari 2007 operationeel zijn.
De Commissie heeft op verzoek van de Europese Raad van juni 2004 dit voorstel
gepresenteerd. Het idee vindt zijn oorsprong in de Europese Raad van december 2000 waar
de oprichting van een dergelijk instituut noodzakelijk werd geacht. Als argumenten werden
aangevoerd: vergroting van bewustzijn, bundeling van middelen en uitwisseling van
ervaringen om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen. Vervolgens heeft de
Commissie op verzoek van de Raad een haalbaarheidsstudie verricht. De Raad van juni
2004 heeft daaraan zijn volledige steun uitgesproken. Wel tekende de Raad aan dat bij de
opzet van het Genderinstituut:
· sprake moest zijn van toegevoegde waarde;
· geen duplicering van bestaande activiteiten mocht plaatsvinden;
· het een budgettair neutrale operatie betreft.
De oprichting van het Genderinstituut heeft de volledige steun van het Europees Parlement
dat van zijn kant eveneens een haalbaarheidsstudie heeft laten verrichten.
Nederlandse opstelling
Nederland staat positief tegenover de oprichting van een Genderinstituut. Nederland is van
mening dat een dergelijk instituut bij de uitwisseling van informatie en ervaringen inzake
gendermainstreaming en gender equality op Europees niveau een positieve rol kan spelen.
Niettemin is het voor Nederland een voorwaarde dat de oprichting van het Gender Instituut
budgettair neutraal geschiedt. Nederland kan niet akkoord gaan met het budget zolang er
geen akkoord is over de Financiële Perspectieven.
9
10. Platform Beijing
Document:
Aard van de bespreking: raadsconclusies
De Raad zal in het kader van de follow-up van het Beijing Platform conclusies op het terrein
van gender mainstreaming vaststellen.
Achtergrond en inhoud raadsconclusies
Er bestaat overeenstemming over de inhoud van de conclusies, zowel binnen de EU als
tussen EU en VN. Naar aanleiding van een conferentie van het Luxemburgse
Voorzitterschap (3-4 februari) hebben de EU ministers in een ministeriële verklaring het
belang van de `Beijing Declaration en het `Beijing Platform for Action' herbevestigd. Het
belang is nogmaals herbevestigd tijdens de "Commission on the Status of Women (CSW)"
(4 maart j.l) in een gezamenlijke verklaring van de EU en de VN.
In de conclusies worden de Commissie en de lidstaten o.a. opgeroepen om methoden en
instrumenten te ontwikkelen voor gender mainstreaming, om de dialoog met
maatschappelijke organisaties en sociale partners te continueren, onderzoek te blijven doen,
onderzoeksgegevens te verspreiden en de institutionele mechanismen te versterken. Tevens
is de Commissie verzocht om de toepassing van relevante indicatoren te monitoren en
hierover te blijven rapporteren aan de voorjaarstop.
Nederlandse opstelling
Nederland kan instemmen met de conclusies op het terrein van gender mainstreaming in het
kader van de follow-up van het Bejing Platform.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid