Filosofen in de branding
Wijsbegeerte betekent liefde voor de waarheid. Deze liefde is moeilijk
te verenigen met de politiek, die toch vooral te maken heeft met
macht. Waarom bemoeien zoveel academische filosofen zich dan tóch met
de actuele politiek? Zoals de Groningse filosoof en historicus Frank
Ankersmit, die zich aan het nieuwe beginselprogramma van de VVD heeft
gezet? Of de Leidse filosoof en rechtsgeleerde Andreas Kinneging, de
ideoloog van de conservatieve Burke-Stichting? Of de Amsterdamse
filosoof Pieter Pekelharing, die zich in de Waterland-Stichting inzet
voor een sociaal-liberalisme? Waarom mengen filosofen als Paul
Cliteur, Dick Pels en Ad Verbrugge zich in kranten, voor de radio en
op TV in politieke discussies, die zo op het oog niets van doen hebben
met de wijsbegeerte? En stellen zij zich niet tevreden met de stille
wijkplaatsen die de universiteiten hen bieden? Graag wil ik vandaag
een beeld schetsen van de politisering van de wijsbegeerte in de jaren
twintig en dertig van de vorige eeuw, toen veel filosofen in Nederland
gewild én ongewild terechtkwamen in de branding van de politiek.
---
door Ronald van Raak
---
`Al te waar! Zóó waar, dat reeds de gewone fiets, in de samenleving
onzer dagen eene onontbeerlijkheid, meteen hare bedenkelijkheid en
zelfs verderflijkheid heeft als trillend en schokkend verderver vooral
van den vrouwelijken onderbuik, om niet te spreken van de fiets als
middel tot heimelijk verkeer en factor van gezag vernietigende of
democratische verijdeling eener zedelijke opvoeding.'
Op 11 februari 1922 stierf Gerardus Bolland, de grote hegeliaan en
hoogleraar wijsbegeerte te Leiden. Maar niet nadat hij, opgestaan van
zijn ziektebed, het weldenkend deel van de natie nog één keer had
gewezen op de morele gevaren van de moderne technologie, niet in de
laatste plaats van de fiets. Hij sprak deze waarschuwing uit in
september 1921 bij de opening van zijn colleges in Leiden. Daarna
herhaalde hij deze lezing over De teekenen des tijds voor bomvolle
zalen in Den Haag, Rotterdam en Amsterdam. Niet alleen de
massatechnologie, maar vooral de massasamenleving luidde volgens de
filosoof het einde in van onze beschaving.
Bolland waarschuwde voor de voosheid van de arbeiders en de platheid
van de democratie, meer in het algemeen voor de onverschilligheid
omtrent al het hogere. Maar vooral waarschuwde Bolland voor het
kankergezwel van het jodendom: `Een beschaving, die zóó is verloopen,
moet bestemd zijn, om door zelfverkankering aan haar einde te komen,
een einde vol smerigheid, stank en verrotting.' Bolland was in zijn
tijd een omstreden, maar ook hooggewaardeerde denker, die een groot
aantal mensen wist te interesseren voor de filosofie. Tot zijn
talrijke leerlingen behoorden Jacob Hessing en Baltus Wigersma, die
zich zouden bekennen tot het nationaal-socialisme. Maar ook de
humanisten Jacob Clay, die actief was in de liberale Internationale
School voor Wijsbegeerte, en Benjamin Marius Telders, de naamgever van
de latere Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD.
Veel academische filosofen waren in de jaren twintig en dertig van de
vorige eeuw politiek actief. Wiskundige en filosoof Gerrit Mannoury
was lange tijd lid van de communistische partij. Pedagoog en filosoof
Philip Kohnstamm stelde zich verkiesbaar voor de Vrijzinnig
Democratische Bond. VU-hoogleraar Herman Dooyeweerd was directeur van
het wetenschappelijk bureau van de Antirevolutionaire Partij. Ook
andere filosofen raakten, gewild of ongewild, betrokken bij de
politiek. Willem Banning was een vooraanstaand lid van de SDAP.
Hendrik Josephus Pos werd lid van het antinazistische Comité van
Waakzaamheid. Johan Herman Carp werd een persoonlijk medewerker van
Mussert. De Duitse filosoof Helmuth Plessner zocht politiek asiel aan
de universiteit van Groningen. Tijdens de oorlog werd de filosoof
Tobie Goedewagen minister van propaganda. De Amsterdamse hoogleraar
Leo Polak daarentegen kwam tijdens de oorlog in een Duits
concentratiekamp om het leven.
In de negentiende eeuw was, op enkele uitzonderingen na, de actieve
politieke betrokkenheid van filosofen veel geringen geweest. Ferdinand
Sassen, de belangrijkste chroniqueur van het wijserig leven in
Nederland, noemt de invloed van academische filsofen op het
geestelijke leven en de maatschappelijke ontwikkelingen in die eeuw
gering. De priester Sassen was vanaf 1929 hoogleraar wijsbegeerte aan
de Katholieke Universiteit Nijmegen. In 1941, midden in de oorlog,
schreef hij al een overzicht van het Wijsgeerig leven in Nederland in
de twintigste eeuw. Met de overgang naar een nieuwe eeuw had zich
volgens Sassen ook een kentering voorgedaan in de academische
filosofie in Nederland, die hij op het conto schrijf van Bolland. Zíjn
verschijning was er mede voor verantwoordelijk dat aan het begin van
de twintigste eeuw in Nederland `de zin voor bespiegeling ontwaakt.'
1. Filosofische inspiratie
Bolland was een opmerkelijke verschijning in het wijsgerig leven in
Nederland. Door zijn optredens en polemieken was hij een belangrijke
popularisator, die veel tijdgenoten wist te enthousiasmeren voor de
wijsbegeerte. Bolland heeft de filosofie van Hegel geïnterpreteerd en
toegankelijk gemaakt voor een groter publiek. Een origineel denker was
hij echter niet. Grote systeemdenkers heeft Nederland überhaupt niet
voortgebracht, met uitzondering natuurlijk van Spinoza, maar die was
in veel opzichten een buitenstaander. In het interbellum kunnen denk
ik twee filosofen worden genoemd die een origineel filosofische
systeem op hun naam hebben staan. Dat zijn Philip Kohnstamm, bijzonder
hoogleraar in de theoretische natuurkunde (vanaf 1908) en pedagogiek
(vanaf 1919) aan de Universiteit van Amsterdam en filosoof van het
Bijbels Personalisme. En Herman Dooyeweerd, vanaf 1926 hoogleraar
rechtsfilosofie aan de Vrije Universiteit en bedenker van de
Wijsbegeerte der wetsidee. Beiden raakten nauw betrokken bij de
politiek. In beide gevallen kan de basis voor hun politieke bemoeienis
mede worden gevonden in hun filosofische denkbeelden.
Ik weet niet of de Leidse rechtsfilosoof Gerard Langemeijer gelijk had
toen hij Herman Dooyeweerd (1894-1977) in Trouw van 6 oktober 1964 de
`meest oorspronkelijke' wijsgeer noemde `die Nederland ooit heeft
voortgebracht, Spinoza zelfs niet uitgezonderd.' Deze uitspraak geeft
echter wél aan hoe hoog tijdgenoten deze voorganger van de
calvinistische wijsbegeerte achtten. Oud-leerlingen van Dooyeweerd
roemen zijn heldere colleges. Biograaf Marcel Verburg zelfs zijn
gevoel voor humor. Maar wie zich, zoals ik, moet beperken tot de
teksten van de meester, die wordt al snel wat moedeloos van de
taaiheid van zijn filosofie. Weinig mensen zullen iets afdoen aan de
filosofische grootheid van Dooyeweerd. Maar ook weinig mensen hebben,
zo vrees ik, zijn werk met veel plezier hebben gelezen. Mij is dat in
ieder geval niet gelukt.
Na een rechtenstudie aan de Vrije Universiteit, waar hij in 1917
promoveerde, begon Dooyeweerd een ambtelijk loopbaan. Tot hij in 1922
op verzoek van Colijn leiding ging geven aan de één jaar daarvoor
opgerichtte Dr. Arbraham Kuyperstichting, het wetenschappelijk bureau
van de Anti-Revolutionaire Partij. Hier maakte Dooyeweerd een start
met zijn filosofie van de wetsidee, een project dat hij als hoogleraar
aan de VU voortzette. In 1935 en 1936 verscheen zijn magnun opus, de
driedelige De wijsbegeerte der wetsidee, die ook een aanleiding was
voor de oprichting van een Vereeniging voor Calvinistische
Wijsbegeerte.
De Wijsbegeerte der wetsidee is in veel opzichten een systematisering
van Kuypers opvatting van de `soereiniteit in eigen kring', dat
Dooyeweerd uitlegde als de eigenheid van verschillende
maatschappelijke wetssferen, zoals de staat, de economie, het gezin,
de kerk etc., die beperkingen stellen aan het optreden van de
overheid. Mede door de dreiging van het nationaal-socialisme, dat met
de NSB ook in Nederland voet aan de grond kreeg, veranderde het
karakter van Dooyeweerds denken. In eerste instantie verzette hij zich
als christelijke filosoof tegen de humanistische mensopvattingen die
het wijsgerig leven in Nederland destijds domineerden. Hij omarmde
Kuypers leer van de antithese, als een `scheiding van geesten' tussen
christelijke en niet-christelijke denkers. In de tweede helft van de
jaren dertig moesten denkers van verschillende richtingen naar zijn
opvatting echter de handen ineenslaan tegenover het
nationaal-socialisme. Na de Duitse bezetting, toen zijn mogelijkheden
om zich bezig te houden met actuele politiek vervlogen, koos
Dooyeweerd voor een vlucht in de geschiedenis. Hij begon aan een
trilogie over de Reformatie en de scholastiek in de wijsbegeerte,
waarvan in 1949 alleen het eerste deel verscheen.
Dooyeweerd kan wellicht een partij-ideoloog worden genoemd, die een
filosofische onderbouwing gaf van de antirevolutionaire politiek.
Philip Kohnstamm was weliswaar lid van de Vrijzinnig Democratische
Bond, voor welke partij hij in 1913 zelfs kandidaat was voor het
Noordelijke kiesdistrict Weststellingwerf, maar zag voor zichzelf een
bredere en meer actieve maatschappelijke taak weggelegd. Kohnstamm was
in het interbellum één van de schaarse verdedigers van de
parlementaire democratie. In publicaties als Democratie in de branding
(1938) ging deze filosoof en pedagoog op zoek naar de maatschappelijke
voorwaarden voor de parlementaire democratie. Daarnaast was Kohnstamm
actief in een groot aantal politieke netwerken, zoals het Comité van
Waakzaamheid.
In 1917 werd de van oorsprong seculier joodse liberaal lid van de
Nederlands Hervormde Kerk, die hij vooral waardeerde als `volkskerk'.
Hij meende dat democratie zich niet verdraagt met paternalisme en
vroeg vertrouwen in de politieke intuïties van burgers. Dit had hij
naar eigen zeggen geleerd tijdens zijn - overigens mislukte -
verkiezingscampagne van 1913, tijdens de debatavonden in Friese en
Drentse boerenherbergen. Hier openden naar zijn zeggen `de
groot-stedeling, die met het "volk" nooit in eenige geestelijke
aanraking was geweest', de ogen voor het moois dat daar op
ontwikkeling wachtte en voor `hoeveel gezond verstand en fijne
intuïtie daar aanwezig waren'. Kohnstamm's vertrouwen kwam mede
vooruit uit zijn religieus geïnspireerde personalistische filosofie,
die hij tussen 1926 en 1931 uiteenzette in zijn driedelige Schepper en
schepping.
De pedagoog Kohnstamm had een groot vertrouwen in de ontwikkeling van
mensen tot gewetensvolle burgers. Hiertoe formuleerde hij enkele
`essentialia', of maatschappelijke, voorwaarden voor een vrije
democratie. Kohnstamm maakte een vergelijking tussen politiek en
opvoeding: ondanks het vele pedagogische onderzoek blijft opvoeding in
de praktijk vaak een zaak van intuïtie. In de politiek moet
gewetensvrijheid worden gegareandeerd, maar kan ook gewetensvorming
worden gestimuleerd, bijvoorbeeld door een sociale politiek. En door
onderwijs dat mensen de mogelijkheden biedt om zichzelf te ontwikkelen
tot gewetensvolle personen. Dit Personalistische ideaal stelt, evenals
bij Dooyeweerd, grenzen aan de soevereiniteit van de staat, die de
`autonome rechtssferen' van personen en groepen moet respecteren.
Zijn principiële verdediging van de parlementaire democratie maande
Kohnstamm tot maatschappelijke strijd toen het parlementaire systeem
onder vuur kwam te liggen. Bijvoorbeeld in een aantal kritische
publicaties, zoals de brochure Democratie, dictatuur en opvoeding
(1934). Hierin maakte hij een onderscheid tussen een `wezenlijke'
democratische gezindheid en de `formeele' democratische opvatting van
het nationaal-socialisme. Dit was in zijn ogen een merkwaardige
combinatie van dictatuur en volkssoevereiniteit, die hij omschrijft
als de democratie van het `hoenderhok'. In 1936 werd Kohnstamm, als
gezegd, lid van het Comité van Waakzaamheid, een vereniging van
antinazistische intellectuelen, waarvoor hij de brochure Het
nationaalsocialisme als geestelijk gevaar schreef. Door zijn joodse
achtergrond moest Kohnstamm in 1940 de Universiteit van Amsterdam
verlaten - waarbij hij een rede uitsprak met de titel `Beter onrecht
lijden dan onrecht doen' - waarna hij onderdook.
2. Filosofische verzuiling
De bemoeienis van filosofen als Dooyeweerd en Kohnstamm met de
politiek was mede mogelijk door interne ontwikkelingen in het
wijsgerig leven. Aan het einde van de negentiende eeuw groeide de
kritiek op de te scientistisch gevonden academische filosofie en veel
filosofen zagen voor zichzelf een bredere taak weggelegd.
Buitenacademische filosofen als Johannes Diderik Bierens de Haan
gingen de wijsbegeerte zien als een `levensleer', die moest zoeken
naar antwoorden op de problemen van de moderne samenleving. Deze
ontwikkeling zette zich rondom de eeuwwisseling ook door in de
academische wijsbegeerte, bijvoorbeeld door de benoeming van Bolland
in Leiden. Een groeiend aantal mensen raakte bovendien via nieuwe
filosofische tijdschriften (zoals het Tijdschrift voor Wijsbegeerte
vanaf 1907) en verenigingen (zoals de Internationale School voor
Wijsbegeerte vanaf 1916) in de wijsbegeerte geïnteresseerd.
Mede door deze groeiende interesse kreeg de filosofiebeoefening in
Nederland in de eerste decennia van de twintigste eeuw een `verzuild'
karakter, doordat denkers van verschillende wijsgerige stromingen zich
organiseerden in eigen verenigingen. In 1921 hadden filosofen in
Nederland zich verenigd in een eigen afdeling van de internationale
Kant-Gesellschaft. Na de dood van Bolland in 1922 kwamen zijn
leerlingen echter samen in een eigen Bolland-Genootschap. Kantianen
verenigden zich in 1923 in een Genootschap voor Critische Philosophie,
spinozisten in een Societas Spinozana (1933), katholieken in een
Vereeniging voor Thomistische Wijsbegeerte (1934) en protestanten,
zoals we zagen, in een Vereeniging voor Calvinistische Wijsbegeerte
(1935).
Tegelijk met deze organisatorische differentiëring vond een
geleidelijke politisering plaats van het wijsgerig leven. De politieke
tegenstellingen kwamen in 1933, na de machtsovername door Hitler in
Duitsland, voor het eerst helder aan het licht, en wel in de
Nederlandse afdeling van de Kant-Gesellschaft. Naar aanleiding van de
nazificering van de Duitse moedervereniging startte secretaris en
latere NSB-er Hendrik Willem van der Vaart Smit een hetze tegen onder
meer de joodse hoogleraar Leo Polak. De Gids sprak van een `rumor in
casa kantiana', die volgens het blad omgeven was met `communiqué's aan
de pers en circulaires aan de leden'.
Dit conflict leidde tot de ontbinding van de vereniging en de
oprichting van een nieuwe Algemeene Nederlansche Vereeniging voor
Wijsbegeerte, en tot een nieuw tijdschrift: het Algemeen Nederlandsch
Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie (ANTW). Maar bovenal
leidde het conflict, dat was ingegeven door de ontwikkelingen in
Duitsland, tot politieke strijd. Filosofen als Carp en Goedewaagen
toonden in toenemende mate sympathie voor het nazisme in Duitsland,
dat tot voorbeeld moest dienen voor hervorming van het in hun ogen
weinig daadkrachtige parlementaire systeem in Nederland. Kohnstamm
daarentegen sprong op de bres voor de parlementaire democratie. In het
Comité van Waakzaamheid streed hij samen met onder meer de historicus
Jan Romein, de schrijver Menno Ter Braak en de filosoof Pos, die vanaf
1932 hoogleraar wijsbegeerte was aan de Universiteit van Amsterdam.
Goedewaagen ging op zijn beurt in 1936 op `oorlogspad' tegen het
Comité. Voor studenten in Amsterdam, Utrecht, Leiden en Rotterdam
hield hij lezingen over `Vrijheid en onvrijheid der wetenschap',
waarin hij de idee van vrijheid afdeed als een waandenkbeeld en het
denken deels verbond aan de volksaard. In 1937 barstte de bom en vond
een politieke breuk plaats in de redactie van het ANTW. Middelpunt van
het conflict was een artikel dat door Carp werd aangeboden, met als
titel `Wijsgeerige bezinning en Nationaalsocialistische Idee', waarin
deze de aanval opende op het Comité van Waakzaamheid. Pos - ook lid
van de redactie en tevens voorzitter van het Comité - wilde het stuk
wel plaatsen, maar onder voorwaarde dat politieke kritiek op het
Comité werd geschrapt. Carp en Goedewaagen verlieten daarop de
redactie, waarna zij in het weekblad De Waag de aanval voortzetten.
Mede door de politisering van het wijsgerig leven in Nederland voelden
steeds meer filosofen een drang om zich uit te spreken vóór of tégen
de parlementaire democratie. Deze keuze kan niet eenduidig worden
herleid tot de wijsgerige richting waartoe zij behoorden. De politieke
tegenstanders Pos en Goedewaagen waren beiden kantianen, hoewel de
keuze van Goedewaagen voor het nationaal-socialisme na 1933 wel
gepaard ging met een `keer' naar het hegelianisme. Na de Duitse
bezetting was Goedewaagen een tijd Minister van Volksvoorlichting, tot
hij in 1943 werd benoemd tot hoogleraar in Utrecht. Pos daarentegen
verloor in 1941 zijn leerstoel in Amsterdam en werd een tijd
gevangengezet in de kampen Buchenwald, Haaren en Sint Michielsgestel.
Dezelfde politieke meerduidigheid is te vinde bij hegelianen: Hessing
en Wigersma bekeerden zich tot het fascisme, terwijl de leidse
rechtsfilosoof Telders - voorzitter van de Liberale Staatspartij -
gold als een verdediger van de parlementaire democratie. Een
soortgelijk onderscheid in politieke keuze is te vinden bij
spinozisten, zoals de humanist Bierens de Haan tegenover de nazist
Carp. En bij confessionele denkers. De katholiek Sassen stond
bijvoorbeeld tegenover de katholieke denker Emile Verviers, die een
ideoloog was van het Zwart Front. De calvinist Dooyeweerd stond
tegenover de calvinist Hendrik van der Vaart Smit, die NSB-er werd.
3. Persoonlijke drama's
In het begin van de jaren twintig kende het wijsgerig leven in
Nederland veel wijsgerige stromingen, van kantianen, spinozisten,
hegelianen etc. In de Kant-Gesellschaft hadden zich in 1921 filosofen
van álle wijsgerige richtingen verenigd. Er waren natuurlijk talrijke
filosofische tegenstellingen, maar die werden besproken in
inhoudelijke wijsgerige debatten. Niet alleen de universiteiten, waar
maar een zeer beperkt aantal leerstoelen en docentschappen beschikbaar
waren, probeerden wijkplaatsen te zijn voor het denken. De
Internationale School voor Wijsbegeerte in Amersfoort wilde eveneens
een ontmoetingsplaats zijn voor denkers met uiteenlopende filosofische
achtergronden. Evenals andere filosofische organisaties, waaronder de
Algemeene Nederlandsche Vereeniging voor Wijsbegeerte en een groot
aantal lokale verenigingen voor wijsbegeerte.
Ik heb proberen te schetsen hoe in de academische wijsbegeerte vooral
in de jaren dertig een politisering plaatsvond, waarbij filosofen
kozen vóór of tégen de parlementaire democratie. Maar was het voor
academische filosofen ook mogelijk om politiek neutraal te blijven? In
zowel de Kant-Gesellschaft, de Internationale School voor Wijsbegeerte
en de Algemeene Nederlandsche Vereeniging voor Wijsbegeerte speelde de
spinozist Johannes Bierens de Haan een belangrijke rol. Deze
oud-predikant was tevens belangrijk voor de popularisering van de
wijsbegeerte, door zijn lezingen en cursussen voor
volksuniversiteiten, nutsdepartementen en andere instellingen voor
volksontwikkeling. Hoewel hij niet was verbonden aan één van de
universiteiten, had Bierens de Haan tóch een spilfunctie in het
wijsgerig leven in Nederland. In een feestbundel uit 1936 ter ere van
de zeventigste verjaardag van Bierens de Haan, waarbij hem door de
Universiteit van Amsterdam een eredoctoraat werd toegekend, staan
bijdragen van politiek uiteenlopende filosofen, waaronder de humanist
Pos en de joodse denker Wolf, maar ook de nazi's Carp en Goedewaagen.
Bierens de Haan bleef ook na het conflict rondom het joodse
redactielid Polak in 1933 redactiesecretaris van het Tijdschrift voor
Wijsbegeerte, vanaf toen het Algemeen Nederlandsch Tijdschrift voor
Wijsbegeerte (ANTW). De Amsterdamse filosoof Frans Jacobs heeft in
1993 in datzelfde tijdschrift een onthullend artikel gepubliceerd,
over hoe de joodse leden tijdens de oorlog uit de redactie werden
gezet. Dit artikel kreeg als titel een citaat van Bierens de Haan:
`Want al zijn wij ertoe genoodzaakt, het is toch een onrecht.' Dit was
zíjn commentaar op het gedwongen uittreden in 1940 van de joodse
redactieleden Polak en Wolf. Leo Polak was vanaf 1928 hoogleraar
wijsbegeerte in Groningen, Herman Wolf was privaatdocent in de
wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam.
Het dilemma van Bierens de Haan is een voorbeeld van het falen van een
filosoof om in gepolariseerde tijden politiek neutraal te blijven.
Ondanks de politisering van het wijsgerig leven in Nederland na de
dood van Bolland in 1922, maar vooral na de machtsovername door de
nazi's in Duitsland in 1933, probeerde Bierens de Haan het ANTW te
behouden als politiek neutraal podium voor wijsgerig debat. Dit blijkt
niet alleen uit de feestbundel van 1936, waaraan filosofen met
verschillende politieke achtergronden bereid waren mee te werken, maar
ook uit de bijdragen aan het tijdschrift, dat open bleef staan voor
artikelen van nationaal-socialisten als Carp en Goedewaagen. Ook
tijdens de oorlog was Bierens de Haan niet afkerig van contacten met
NSB-ers, zo laat Jacobs zien. In 1941 wilde de redactie een
conferentie organiseren over `De zin der geschiedenis', waar de
standpunten van communisten, humanisten, christenen en
nationaal-socialisten aan bod moesten komen, maar oud-redactieleden
Carp en Goedewaagen wilden niet meewerken. Wél verscheen in 1942 onder
redactie van Bierens de Haan een bundel De zin der geschiedenis, met
naast bijdragen van onder meer Dooyeweerd een stuk van de filosoof en
nationaal-socialist Gerhard Hendrik van Senden.
Het Journalistenbesluit van mei 1941 verbood het dat joden artikelen
schreven of lid waren van een redactie. Vertrek van deze leden was
voor het ANTW noodzakelijk om in aanmerking te kunnen komen voor de
erkenning van wetenschappelijk tijdschrift. Ook nu koos Bierens de
Haan voor het voortbestaan van het tijdschrift en besloot hij in
oktober om Polak en Wolf te verzoeken hun redacteurschap neer te
leggen. Polak echter was al in februari gearresteerd en in mei
getransporteerd naar Sachsenhausen, waar hij in december zou
overlijden. Zijn echtgenote, die het verzoek van de redactie ontving,
stuurde het terug, met de opmerking dat zij niet namens haar man kon
beslissen. Ook Wolf reageerde niet, want ook hij zat gevangen en zou
in 1942 in Sachsenhausen om het leven komen. Na het uitblijven van
reacties besloot de redactie van het ANTW om zélf de joodse leden te
verwijderen.
Slot
Sommige wijsgeren, zoals Dooyeweerd en Kohnstamm, kunnen filosofische
redenen hebben gehad om zich op het gladde ijs van de politiek te
begeven. Wellicht hebben zij zich de woorden van Karl Marx ter harte
genomen, dat filosofen de wereld niet alleen moeten interpreteren,
maar vooral moeten veranderen. Een tweede mogelijkheid was dat
politieke ontwikkelingen aanleiding waren voor buitenacademische
bemoeienissen van filosofen. De jaren twintig lieten een proces van
filosofische verzuiling zien, die voor denkers als Carp, Goedewaagen
en Pos ook politieke gevolgen had. Toch moeten filosofische stromingen
en politieke stellingnamen niet te snel met elkaar worden verbonden;
binnen elke filosofische richtingen keerden denkers zich zowel vóór
als tégen de parlementaire democratie. Ten slotte werden filosofen na
1933, maar zeker na 1940, óngevraagd in de politiek branding
getrokken, zoals de joodse denkers Polak en Wolf. In oorlogstijd
kunnen ook academische filosofen niet politiek neutraal blijven, zoals
Bierens de Haan in 1941 leerde. Het is niet meer dan een mening, maar
ík denk dat filosofen eigenlijk nooit politiek neutraal kunnen zijn.
Kennis kan worden gekoesterd in wijkplaatsen, maar de liefde voor de
waarheid komt vooral tot bloei in de samenleving.
Lezing die uitgesproken is op 27 mei aan de Vrije Universiteit in
Amsterdam, op een congres over 'Stille wijkplaatsen. Nederlandse
universiteiten na 1876'
Socialistische Partij