De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-GeneraalPostbus 200182500 EA Den Haag
DatumUw brief (Kenmerk)Ons kenmerk
31 mei 2005DGB 2005-02841
Onderwerp
Openstaande vragen AO Belastingdienst d.d. 27 april 2005
Tijdens het algemeen overleg met de vaste commissie voor Financiën over het Beheersverslag 2004 en het Bedrijfsplan 2005-2009 van de Belastingdienst op 27 april 2005 is een aantal vragen van commissieleden onbeantwoord gebleven. Ook is een aantal vragen daarna schriftelijk ingediend. In deze brief worden deze vragen beantwoord. De vragen zijn per onderwerp geclusterd.
Belastingtelefoon
Hoe garandeert u de kwaliteit van de Belastingtelefoon?
Er zijn 11 verbeterprojecten in gang gezet. Bijvoorbeeld het inrichten van landelijke functieprofielen voor de werving van nieuwe BelTel-medewerkers, de herinrichting van de opleidingen, de verbetering van systeembeschikbaarheid en dialoogondersteuning en de coaching en ondersteuning van leidinggevenden.
Begin maart is een intensief opleidingstraject gestart voor enkele honderden medewerkers. De medewerkers volgen opleidingen voor bestaande en nieuwe werkprocessen zoals de elektronische aangifte voor ondernemers. Er wordt onderzoek gedaan naar de inzet van externe medewerkers via een detacheringsbureau. Dit biedt mogelijkheden voor een constantere personeelsinzet en een hogere kwaliteit van de dienstverlening
De Customer Operations Performance Center-certificering wordt leidend voor de kwaliteit van de Belastingtelefoon. Deze certificering is de internationele standaard voor kwaliteitsmanagement bij callcentra. De standaard biedt zekerheid over de te leveren performance en de betrouwbaarheid van de onderliggende processen.
Waarom wordt er een apart dienstonderdeel van gemaakt? Is steeds blijven reorganiseren op dit gebied wel goed?
Om de sturing te verbeteren wordt de Belastingtelefoon een apart dienstonderdeel met een eigen managementteam. Het aansturen van callcentra, zeker van de omvang van de Belastingtelefoon, vereist specifieke deskundigheid en heeft daardoor een eigen management nodig.
De reorganisatie van de Belastingtelefoon was al in gang gezet en kent het volgende tijdpad:
Medio 2004: nieuw platform, nieuwe applicaties gereed;
1 januari 2005: particuliere, en zo mogelijk ook ondernemerstelefoontjes,geconcentreerd;
Medio 2005: douane- en ondernemerstelefoontjes geconcentreerd;
September 2005: gereed voor telefoontjes toeslagen.
De komst van Toeslagen brengt een forse uitbreiding met zich mee. De huidige ervaring heeft geleerd, onder andere door het callcenter in Eindhoven, dat met omvangrijke callcentra de beste resultaten behaald kunnen worden qua aansturing, opleiding en planning.
De Belastingtelefoon stuurt niet langer op de vorming van tien algemene callcentra, maar zes specifieke callcentra. De nadruk zal liggen op een specifieke doelgroep en daarmee op de specifieke deskundigheid van de belagenten. Specialisatie vergroot ook de kwaliteit van de antwoorden. De specifieke callcentra zijn Particulieren (2), Ondernemingen (1), Toeslagen (1), Auto (1) en Douane (1).
Wat wordt er gedaan om te voorkomen dat de BelastingTelefoon overspoeld wordt met vragen over de digitale loonbelastingaangifte? Hebt u lessen geleerd?
De digitale loonbelastingaangifte wordt ingevuld door werkgevers. Hoewel een aantal van 543.000 inhoudingsplichtigen voor de loonbelasting geen kleine groep is, is het aantal niet te vergelijken met het aantal mensen dat aangifte moet doen voor de inkomstenbelasting. Er zal overigens geen extra druk op de BelastingTelefoon ontstaan, omdat voor de nieuwe loonaangifte een aparte, tijdelijke, telefonische helpdesk in het leven is geroepen: het Informatiepunt Loonaangifte 2006, te bereiken met het nummer 0800-023 0107. Het Informatiepunt en de voorlichting aan betrokkenen is een samenwerkingsproject van de Belastingdienst en de UWV. De bereikbaarheid van het Informatiepunt is tot nu toe altijd nagenoeg 100% geweest. Het aantal vragen zit nu op de 100 tot 150 per dag. Verder is er, sinds de zomer van 2004, een gezamenlijke site: www.loonaangifte2006.nl.
Om problemen te voorkomen, is er al in 2004 intensief campagne gevoerd om de verschillende doelgroepen te bereiken. In september 2004 is er een informatiepakket naar de administratiekantoren gegaan, later gevolgd door informatiebijeenkomsten. In november 2004 is een informatiepakket naar 420.000 werkgevers verstuurd. Vanaf februari 2005 zijn in diverse vak- en dagbladen artikelen gepubliceerd. Er verschijnt ook een nieuwsbrief voor 22.000 administratiekantoren en 420.000 werkgevers. Na de zomer worden nieuwe informatiepakketten verstuurd en voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd.
(Elektronische) aangifte
Waarom staan de schijventarieven niet meer op de formulieren vermeld? Kan dat aangepast worden?
Tot en met het aangiftejaar 2003 stonden de schijventarieven in de toelichting van de formulieren voor de aangifte inkomstenbelasting vermeld. De tekst van de toelichting was echter in de loop van de jaren zo uitgebreid geworden, dat hij daardoor steeds onoverzichtelijker werd, daarom is er gekozen de toelichting te beperken en de minst voorkomende en minder belangrijke onderdelen minder uitgebreid aan de orde te laten komen. Aanvullende toelichtingen kunnen overigens wel worden besteld bij de BelastingTelefoon of gedownload worden van het Internet.
De tariefindeling is een van de onderdelen die uit de toelichting is verdwenen. Een belangrijke reden om juist dit onderdeel te laten vervallen, is dat de berekening, ook met toelichting, zo complex is, dat waarschijnlijk weinig mensen gebruik maken van deze extra informatie. Omdat juist hierover toch verschillende klachten zijn binnengekomen, wordt bekeken of de toelichting volgend jaar weer wordt vermeld.
Vrijplaatsen
Gelezen in het verslag van het fraudedebat van 10 maart, dat de kosten van de grootschalige politie-inzet bij blokkade van de A2 niet volledig worden verhaald.
- Welk gedeelte van de kosten van de blokkade van A2 kan niet worden verhaald?
- Is de regering van plan maatregelen te nemen om de kosten van dergelijk gedrag in de toekomst wel op de veroorzakers van de kosten te kunnen verhalen?
- Over welke belastingen hebben we het bij de aanpak van woonwagencentra, belwinkels en industrieterreinen en de aanpak van de prostitutie?
Het verhaal van kosten van acties als de blokkade van de A2 is een onderwerp dat primair tot het beleidsterrein van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties behoort.
Bij belastingheffing op vrijplaatsen kunnen alle belastingen aan de orde zijn. In de meeste gevallen gaat het om de heffing en inning van inkomstenbelasting, omzetbelasting, motorrijtuigenbelasting en soms ook vennootschapsbelasting en loonbelasting.
Resultaten toezicht
Hoeveel procent van de ingediende aangiften omzetbelasting, loonbelasting, inkomsten- en vennootschapsbelasting is betrokken bij een onderzoek in het kader van een "veldtoets"?
Veldtoetsen zijn onderzoeken die de Belastingdienst als onderdeel van de integrale en risicogerichte controles bij de ondernemers ter plaatse uitvoert. Van de veldtoetsen die in 2004 hebben plaatsgevonden hadden 23.100 controles betrekking op de omzetbelasting, 16.800 betrekking op de loonbelasting, 14.700 betrekking op de inkomensheffing en 5.500 betrekking op de vennootschapsbelasting. Controles worden over het algemeen uitgevoerd over meer belastingjaren. Correcties zijn mogelijk over een reeks van maximaal 5 jaar. Gerekend over een periode van vijf jaar is 10,8% van de belastingplichtigen omzetbelasting, 6,0% van de entiteiten vennootschapsbelasting, 5,7% belastingplichtigen inkomstenbelasting die ondernemer zijn en 13,5% van de inhoudingsplichtigen loonbelasting betrokken bij een boekenonderzoek.
Wat verstaat de staatssecretaris van Financiën onder een "lokale naselectie" (blz. 23 van het beheersverslag)? En welke maatregelen neemt de staatssecretaris van Financiën om het percentage van nihilscores bij veldtoetsingen te minderen?
De risicoselectie binnen de Belastingdienst vindt in eerste instantie centraal, dus op landelijk niveau plaats. Centraal bevindt zich ook de expertise voor het geven van inhoud aan de selectiemodules. De mogelijkheden voor een heel precieze selectie van te behandelen ondernemersaangiften zijn nu nog beperkt. De komst van de elektronische aangifte, met een gestructureerde aanlevering van gegevens, gaat op dit punt belangrijke verbeteringen mogelijk maken. Omdat de uitworp vanuit de centrale systemen naar de Belastingdienstregio's de behandelcapaciteit overtreft en de uitworp kwalitatief nog zijn beperkingen kent, brengen de regio's een verdere verfijning is de selectie aan. Veelal gebeurt dit door zeer ervaren medewerkers die het resultaat vanuit de geautomatiseerde selectie toetsen aan lokaal aanwezige informatie en aan hun ervaring. Deze naselectie zorgt ervoor dat de controlerende ambtenaren op pad gaan met de juiste, risicovolle aangiften.
Om het aantal nihilscores te verminderen worden de ingezette beleidslijnen voortgezet. Enerzijds betekent dat verder investeren in de kwaliteit van de geautomatiseerde selectie. Vooral de elektronische aangifte biedt hiertoe mogelijkheden. Anderzijds betekent dat investeren in de kwaliteit van de medewerkers, door opleiding en begeleiding, en in de (geautomatiseerde) ondersteuning van de medewerkers.
Vindt de staatssecretaris ook niet dat het gemis van een fiscale dwangsom de bouwbedrijven niet zal stimuleren hun schaduwboekhouding ter beschikking van de Belastingdienst te stellen.
De mogelijkheid om een fiscale dwangsom op te leggen helpt in die situaties waarin de Belastingdienst geen baat heeft bij de mogelijkheid van omkering van de bewijslast, omdat de Belastingdienst de juiste informatie nodig heeft. Een meerderheid van uw kamer heeft aangegeven invoering van een dwangsom niet te zullen steunen. Zonder die mogelijkheid zal de Belastingdienst in die situaties het civielrechtelijk kort geding vaker gaan inzetten.
Wat de schaduwboekhoudingen betreft kan worden gemeld dat het kort geding in een geval met succes is ingezet. Naar aanleiding van de brief van het Kabinet over de gegevensverstrekking door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) aan de Belastingdienst hebben enige honderden bedrijven de NMa toestemming gegeven de schaduwadministraties aan de Belastingdienst te verstrekken. Deze administraties zijn van de NMa ontvangen en worden door de Belastingdienst geanalyseerd.
Bent u ervan op de hoogte dat het risico bestaat dat er belasting kan worden ontdoken via verenigingen en stichtingen? Welke maatregelen zijn er op dit gebied genomen?
De laatste tijd blijkt dat de stichting en (in mindere mate) de vereniging in toenemende mate als rechtsvorm gekozen worden om commerciële activiteiten in uit te oefenen. Daarvoor kunnen meerdere redenen zijn. Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat ontduiking van belasting daarbij in een substantieel aantal gevallen de beweegreden is. Ook blijkt, dat al lange tijd bestaande stichtingen en verenigingen commerciële (neven)activiteiten gaan ontplooien. Vaak is de oorzaak daarvan gelegen in het feit dat ze vanwege een zich terugtrekkende subsidiërende overheid meer dan voorheen zelf 'de broek op dienen te houden'. De Belastingdienst is uiteraard op de hoogte van dit gegeven. Anders dan de BV en de NV, die al op grond van hun rechtsvorm onbeperkt vennootschapsbelastingplichtig zijn, zijn de stichting en de vereniging pas belastingplichtig indien en voorzover zij een onderneming drijven.
De procedure die de Belastingdienst hanteert om verenigingen en stichtingen in de belastingheffing te betrekken indien er sprake is van een onderneming, is als volgt. Met de Kamer van Koophandel is de afspraak gemaakt dat standaard informatie verstrekt wordt over alle nieuw opgerichte verenigingen en stichtingen. De Belastingdienst stuurt de vereniging of stichting vervolgens een formulier met vragen over de activiteiten. De ingevulde formulieren worden beoordeeld op eventuele belastingplicht. Als hiervan sprake is, wordt de vereniging of stichting in de belastingheffing betrokken. De toets aan het criterium "onderneming drijven" vindt volgens deze procedure vrij snel na de oprichting van het lichaam plaats. In gevallen waarin, naar aanleiding van de statuten en het vragenformulier, niet direct duidelijk is of sprake is van belastingplicht, is ervoor gekozen om na enkele jaren door middel van het opvragen van jaarrekeningen en het afleggen van bedrijfsbezoeken de feitelijke gang van zaken te toetsen.
Ook als een vereniging of stichting aanvankelijk niet in de belastingheffing wordt betrokken, kan er in een later stadium een herbeoordeling plaatsvinden. Zo verzamelt de Belastingdienst aanvullende informatie, bijvoorbeeld via het notariaat, renseignementen of krachtens artikel 24 lid 4 van de Successiewet.
De uiteindelijke feitelijke activiteiten kunnen anders of ruimer zijn dan in eerste instantie uit de statuten en de bedoelingen kon worden opgemaakt, echter zonder daarmee in strijd te zijn. Het is de Belastingdienst in de praktijk gebleken dat een aantal stichtingen en verenigingen, in tegenstelling tot wat in eerste aanleg werd aangenomen, toch in de belastingheffing had moeten worden betrokken. Soms speelden daarbij grote belangen. Dit heeft uiteraard de aandacht van de Belastingdienst.
Overigens zijn er ook situaties bekend waarbij misbruik wordt gemaakt van met stichtingen en verenigingen vergelijkbare buitenlandse rechtsvormen. Via een gecoördineerde aanpak wordt dit misbruik bestreden.
Invordering
Welke maatregelen is de Staatssecretaris van Financiën voornemens te nemen om de opgelopen achterstand in de invordering in te lopen?
De achterstand in de invordering ziet op het totale bedrag van belastingaanslagen dat te laat betaald is en waarvoor door de Belastingdienst invorderingsmaatregelen moeten worden genomen.
De afgelopen jaren is deze achterstand opgelopen. De economische omstandigheden spelen daarbij een belangrijke rol. Bij de beheersing van de achterstand is de effectiviteit van het invorderingsproces van de Belastingdienst van belang. Dat laatste is in 2004 aanleiding geweest het uitstelbeleid te herzien, waardoor enerzijds de positie van de fiscus als crediteur beter is gemarkeerd terwijl anderzijds de uitvoerbaarheid en de eenheid van het uitstelbeleid worden ondersteund.
In de brief over vrijplaatsen en contra legem van 3 juni 2004 zijn enkele maatregelen genoemd om de invordering effectiever te maken. Steeds meer wordt gebruik gemaakt van het instrument van de loonvordering. Verder worden wetswijzigingen voorbereid om de mogelijkheden om in te vorderen te verruimen, zoals opheffing van het beslagverbod en de beslagbeperking en het introduceren van de bankvordering.
Vanaf 2004 is structureel extra geld (¤ 10 miljoen) beschikbaar gesteld om personele knelpunten in de invordering aan te pakken.
Tevens is een beweging ingezet om eenvoudige achterstandsgevallen te behandelen in een massaal proces in een incassocentrum, en invorderaars en deurwaarders effectief in te zetten op de groep van onwillige betalers.
In 2004 is de betalingsachterstand gedaald van 4,2 naar 3,7 procent. In de Begroting 2005 is de ambitie opgenomen om de achterstand in 2005 verder te verlagen naar 3,5 procent.
Bij de dwangmaatregelen is het aantal beslagopdrachten in 2004 meer dan verdubbeld. Wat is daarvan de oorzaak? Is de Belastingdienst strenger geworden of hebben belastingplichtigen meer moeite aan hun betalingsverplichtingen te voldoen?
Tot 1 januari 2004 werden dwangbevelen door deurwaarders betekend. Vanaf die datum is de maatregel "betekenen per post" ingevoerd. Hierdoor is het mogelijk geworden om meer dwangbevelen uit te vaardigen. Immers het aantal beschikbare deurwaarders bepaalde in het verleden de maximale capaciteit. Bovendien worden de per post betekende dwangbevelen automatisch aangemaakt.
In 2004 is het aantal dwangbevelen fors toegenomen, mede door de hoge eindvoorraad van 2003. Aangezien er een automatische koppeling is tussen de per post betekende dwangbevelen en de beslagopdrachten neemt ook het aantal beslagopdrachten toe.
Bent u bereid conform het artikel van het Financieele Dagblad van 21 april 2005 voor de openstaande belastingvorderingen die niet betwist zijn (¤ 6 miljard) securitisering toe te passen?
Voor een beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord van 12 november 2004 op de Kamervragen van het lid Van Vroonhoven-Kok over achterstallige belastingschulden.
Wat is de oorzaak van de daling van de opbrengst van brandstofbelasting naar ¤ 52 miljoen in 2004?
De daling is het gevolg van de invoering van de Europese richtlijn energiebelastingen (onderdeel van het Belastingplan 2004). Daarbij is de brandstoffenbelasting ingevlochten in de energiebelasting en de accijns van gas en minerale oliën.
Bezwaar en beroep
In diverse vragen wordt het hoge percentage geheel toegewezen bezwaarschriften aan de orde gesteld. Tevens is een verschil tussen 2004 en voorgaande jaren gesignaleerd. Een groot aantal toegewezen bezwaarschriften kan wijzen op een bezwaarfase waarin de heroverweging serieus wordt toegepast en waarin fouten worden hersteld. De heroverwegings- en zeeffunctie van de bezwaarfase komt dan tot uitdrukking. Het moet uiteraard niet zo zijn dat een bestuursorgaan het laat aankomen op de bezwaarfase om tot correcte inhoudelijke besluitvorming te komen. Het beleid van de Belastingdienst is dan ook dat over voorgenomen correcties vooraf contact met de belastingplichtige wordt opgenomen. Zoals in mijn brief van 8 april 2005 is aangegeven investeert de Belastingdienst in de bezwaarfase. Hierin past ook (hernieuwde) aandacht voor de toepassing van het "contact vooraf" in de primaire fase. Ook dat zal kunnen leiden tot een afname van het aantal conflicten.
Voor een per middel uitgewerkte analyse van de achtergronden van de toewijzingspercentages is een uitgebreider onderzoek vereist. Voor de middelen vennootschapsbelasting en overdrachtsbelasting is in 2004 jurisprudentie van de Hoge Raad/het Hof van Justitie EG verschenen die heeft geleid tot tegemoetkoming aan een relatief groot aantal bezwaarschriften. Het komt in de Belastingdienst met regelmaat voor dat grotere aantallen bezwaarschriften, die overigens niet als massaal bezwaar in de zin van artikel 25a AWR kunnen worden gekwalificeerd, worden aangehouden in afwachting van een definitief rechterlijk oordeel. Een en ander wordt gecoördineerd binnen de Belastingdienst. Dat aanhouden gebeurt uiteraard met toestemming van belastingplichtigen. Wordt de Belastingdienst in het ongelijk gesteld dan leidt dat tot een tegemoetkoming aan een relatief groot aantal bezwaarschriften.
Niet over ieder (potentieel) geschil kán in de primaire fase al met de belastingplichtige afgestemd worden. Bijvoorbeeld als feiten en gegevens pas in de bezwaarfase bekend worden. Of als belastingplichtigen bezwaar maken waarbij zij nieuwe gegevens aanleveren die afwijken van eerder gedane aangiften. Een goed voorbeeld van zaken die eerst in de bezwaarfase kunnen worden onderzocht, zijn de bezwaarschriften tegen ambtshalve opgelegde aanslagen, dit zijn aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting waarvoor geen aangifte is ingediend. In een dergelijk geval worden de gegevens pas bekend in de bezwaarfase, bijvoorbeeld doordat alsnog een aangifte wordt ingediend. Een ander voorbeeld in dit verband zijn de verzuimboeten die door de systemen van de Belastingdienst automatisch worden opgelegd. Ook dan kan het overwegen van de door belastingplichtige aangedragen feiten en omstandigheden eerst in de bezwaarfase plaatsvinden.
Bij de Douane komt het regelmatig voor dat ondernemers op het moment waarop de aangifte moet worden gedaan nog niet in het bezit zijn van alle daarvoor benodigde bescheiden, zoals (preferentiële) oorsprongsdocumenten. Zij maken dan later bezwaar "tegen eigen aangifte". Een andere omvangrijke groep van bezwaarschriften is gericht tegen Uitnodigingen tot Betaling (UTB) die zijn opgelegd wegens de niet-zuivering van douanedocumenten. De termijn waarbinnen een UTB wegens niet-zuivering moet worden opgelegd, is vastgelegd in Europese wetgeving. Ondernemers zijn in veel gevallen pas na het verstrijken van die termijn, en dus na het opleggen van de UTB, in staat met alternatieve bewijsstukken te komen waaruit blijkt dat de desbetreffende goederen hun bestemming hebben bereikt en op reguliere wijze bij de Douane zijn aangeboden. Het betreft dus niet alleen bezwaarschriften naar aanleiding van correcties, maar alle bezwaarschriften.
Tevens is gevraagd naar de intrekkingen van beroepsprocedures. Er kunnen diverse redenen zijn waarom belastingplichtigen een eerder ingediend (eventueel pro forma) beroepschrift intrekken. Zowel de belastingplichtige als de Belastingdienst kan, eventueel na onderling contact, in de beroepsfase nog tot herziening van het eigen standpunt komen. Uiteraard geldt ook hiervoor dat (potentiële) conflicten in een zo vroeg mogelijke fase aan de orde gesteld en opgelost moeten worden.
Er is een aantal vragen gesteld over specifieke percentages. Zo is het percentage geheel toegewezen dividend- en kansspelbelasting 38% in plaats van de vermelde 3%. Het percentage van de gedeeltelijk toegewezen beroepschriften bedraagt voor de inkomensheffing 15%, de vennootschapsbelasting 19%, de omzetbelasting 22% en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 11%. Het percentage gedeeltelijk toegewezen bezwaarschriften voor de inkomstenbelasting bedraagt 24%.
Opsporing
Het lijkt erop dat de Belastingdienst bij de opsporing van belastingfraude een probleem heeft van ¤ 3,9 miljoen. Is dit bedrag de verschuldigde belasting of de verschuldigde boete en wat is er de oorzaak van dat van dit bedrag ¤ 1,8 miljoen is binnen gehaald?
Als er al een probleem is, is dat niet 3,9 miljoen maar het verschil tussen 3,9 en 1,8 miljoen. De 3,9 miljoen is belasting exclusief boetes.
Deze bestuurlijke informatie wordt nog te kort bijgehouden om nu al conclusies te kunnen trekken. De informatie wordt bijgehouden vanaf 1 januari 2004 en heeft dus betrekking op zaken die in 2004 in opsporing zijn genomen. Opsporingszaken kennen veelal een doorlooptijd van langer dan een jaar en de 3,9 miljoen berust dan ook voor een deel op schattingen. Gedurende het verstrijken van de looptijd kan er met meer zekerheid een uitspraak worden gedaan over het bedrag aan verschuldigde belastingen.
Kan de Staatssecretaris van Financiën inzicht geven in de redenen voor strafrechtelijke sepots en aangeven waarom in 2004 20% is geseponeerd?
De Belastingdienst zet zich in voor een verlaging van het sepotpercentage door een goede selectie van zaken in het tripartiete overleg met het Openbaar Ministerie (OM), het verkorten van de doorlooptijden en het verbeteren van de kwaliteit van de opsporing. Dit neemt niet weg dat het OM verantwoordelijk is voor het vervolgingsbeleid en het daarmee samenhangende sepotbeleid. De Belastingdienst beschikt niet over informatie over de redenen van sepot.
Op welke wijze is gewaarborgd dat bij het 'krachtig ingrijpen' publicitaire zeperds als de Click fonds zaken en de Feyenoord zaak worden voorkomen?
Deze vraag heeft betrekking op het OM waarvoor de minister van Justitie verantwoordelijk is. Alleen hij kan daarop een inhoudelijk antwoord op deze vraag geven. Wel is het goed op te merken dat de vrijspraken in de Clickfonds-zaken voor het overgrote deel betrekking hadden op niet-fiscale delicten. In fiscaal opzicht was Clickfonds juist wel een succes. In de zaak Feyenoord heeft de rechter overigens nog geen uitspraak gedaan.
Sinds 2003 berust de verantwoordelijkheid voor de vervolging van fiscale delicten bij het Functioneel Parket. Binnen dit parket is de benodigde kennis geconcentreerd. De Belastingdienst ervaart deze gang van zaken als positief, omdat er nu één parket is waarmee zaken gedaan moeten worden in plaats van 19 arrondissementsparketten. Dit betekent overigens niet dat risicovolle strafzaken in de toekomst zullen uitblijven. Nieuwe vormen van fraude maken het soms nodig een vervolging te starten met een onzekere afloop. Uiteindelijk is het de rechter die beslist.
Wat is de oorzaak van de daling van het aantal strafrechtelijke onderzoeken van de FIOD-ECD?
Zoals te zien in tabel 109 "strafrechtelijke onderzoeken FIOD-ECD" van het Beheersverslag is het aantal processen-verbaal in 2004 (690) gedaald ten opzichte van het aantal in 2003 (906). Terecht is dan ook gevraagd naar de oorzaak van deze daling. Nu blijkt dat het cijfermateriaal van het aantal processen-verbaal niet juist is. De samenvoeging met de ECD heeft geleid tot een dubbeltelling van het aantal processen-verbaal tot en met het jaar 2003, daarnaast is in het jaar 2004 per abuis het aantal processen verbaal "auteursrechten" niet meegenomen. De juiste cijfers voor de jaren 2003 en 2004 zijn respectievelijk 769 en 793 processen verbaal. Van de eerder gesignaleerde daling van het aantal processen-verbaal blijkt dus geen sprake te zijn.
Uit onderzoek in 2004 met betrekking tot declaratiegedrag van huisartsen en apothekers blijkt dat er slechts een gering aantal meldingen is geweest van de zorgverzekeraars in geval van misbruik van AWBZ- en subsidiegelden, gewoon omdat de verzekeraars conflicterende belangen hebben. Zouden zij aangifte doen, dan zouden er wel eens te weinig zorgverleners in een regio over kunnen blijven. Wat gaat de regering daaraan doen?
De Belastingdienst, in dit geval de FIOD-ECD, heeft pas een taak wanneer door zorgverzekeraars aangifte is gedaan van fraude en onder leiding van het Openbaar Ministerie een opsporingsonderzoek wordt gestart. Het traject voorafgaande aan de aangifte behoort tot de verantwoordelijkheid van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie. Deze vraag is dan ook naar die departementen ter beantwoording doorgeleid.
Mediation
In de brief van 8 april wordt de mogelijkheid tot mediation alleen genoemd voor de bezwaarfase. Er bestaat echter ook mediation vanuit de rechtbank (plan Donner). In fiscaal rechtelijke procedures kan de rechter een mediator aanbevelen. Dit zijn weer andere mediators dan bij de Belastingdienst. Hoe stelt de Belastingdienst zich op tegenover mediators die worden geëntameerd in het kader van het project mediation vanuit de rechterlijke macht?
In het recente landelijke experiment van Justitie "mediation naast rechtspraak" is door de Belastingdienst al ervaring opgedaan met mediation in fiscale conflicten, geëntameerd vanuit de rechterlijke macht. De Belastingdienst heeft op uitnodigingen om als partij deel te nemen aan mediations positief gereageerd, zoals ook is geconstateerd door het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van Justitie in haar eindrapport over het experiment. Vanuit de rechterlijke macht worden, overigens net zoals de Belastingdienst zelf doet, professionele mediators ingezet. Dit zal in de toekomst ook het geval zijn. De positieve houding van de Belastingdienst tegenover mediators, die worden geëntameerd vanuit de rechterlijke macht, zal dan ook niet veranderen.
Het instrument van mediation blijkt interessant voor belastingzaken als een alternatieve vorm van geschilbeslechting. Mediation wordt nu dus ook officieel aan het instrumentarium toegevoegd. Betekent dit dat Belastingdienst nu ook eigen mediators in dienst zal nemen? Dan is er sprake van partij-mediation, ik ben daar wat huiverig voor.
In de proef met mediation is gewerkt met zowel externe als interne mediators. In ruim 80% van de 75 geschilsituaties met positief gevolg. De interne mediators hebben evenals de externe een door het Nederlands Mediation Instituut (NMI) erkende mediatoropleiding gevolgd, resulterend in een NMI-registratie. Dit staat borg voor een onafhankelijke en neutrale opstelling. Zij opereren ook autonoom. In de proef is geen verschil geconstateerd tussen de gevallen waarin een externe mediator heeft bemiddeld en de gevallen waarin een medewerker van de Belastingdienst is opgetreden. In de proef is ook geconstateerd dat de belastingplichtigen het op prijs stellen dat een mediator kennis heeft van de fiscale materie en van de processen en organisatie van de Belastingdienst. Dit is, naast het interne leerproces en het kostenaspect, een pré voor interne mediators.
De Belastingdienst beschikt dus nu al over goed opgeleide mediators; zij zijn degenen die vorm geven aan het nieuwe instrumentarium. De kwaliteit van mediations en mediators in fiscale conflicten wordt blijvend geborgd.
In de proef met mediation is in enkele gevallen door een belastingplichtige aangegeven absoluut geen interne mediator te willen. In deze gevallen werd een externe mediator ingezet. Ook deze lijn zal worden voortgezet.
Gaat de staatssecretaris, nu hij zo positief tegenover mediation staat, het initiatief van de minister van Justitie navolgen om ook voor de omgang met conflicten binnen zijn ambtelijk apparaat mediators in te zetten?
Bij meningsverschillen tussen medewerkers van de Belastingdienst is al voorzien in de mogelijkheid van mediation. De mediators die daarvoor benaderd kunnen worden zijn allen door het Nederlands Mediation Instituut erkend en ingeschreven in het NMI-register.
Personeel van de Belastingdienst
Kan de Staatssecretaris van Financiën aangeven welk percentage van het totale aantal medewerkers werkzaam is in het primaire proces? Kan de Staatssecretaris van Financiën eveneens aangeven hoeveel % van hun tijd de werknemers die werkzaam zijn in het primaire proces gemiddeld daadwerkelijk aan dit primaire proces besteden?
Het percentage medewerkers dat werkzaam is in het primaire proces bedraagt 80%. De overige 20% werkt bij de facilitaire onderdelen van de Belastingdienst. De medewerkers werkzaam in het primaire proces besteden gemiddeld 70% van hun tijd aan het primaire proces.
Welk percentage van het totaal aantal werknemers was in de jaren 2002, 2003 en 2004 werkzaam in staffuncties? En met welke maatregelen is de staatssecretaris van Financiën voornemens de verhoging van de directe tijd en de ontstaffingsdoelstelling te realiseren?
In 2002 was 6,6% van de medewerkers werkzaam in staffuncties, de percentages in 2003 en 2004 zijn 5,9% en 5,2%.
Realisatie van de ontstaffingsdoelstelling wordt vooral nagestreefd door middel van twee maatregelen. De eerste betreft het FPU-arrangement, waardoor onder andere staffunctionarissen in de leeftijd van 57 jaar en ouder de Belastingdienst (hebben) verlaten. Een tweede maatregel betreft het bevorderen van de doorstroom van stafmedewerkers naar het primaire proces. Dit is in lijn met het uitgangspunt, de aandacht en inzet van het ondersteunende naar het primaire proces te verschuiven. De daling van de percentages in 2003 en 2004 laten zien dat deze maatregel succesvol is. Daarnaast zal de start van het shared service center P-direkt in januari 2007 de ontstaffing binnen de Belastingdienst verder stimuleren.
Welke maatregelen is de staatssecretaris van Financiën voornemens te nemen om de toenemende vergrijzing in het personeelsbestand in de toekomst te kunnen opvangen?
De uitstroom als gevolg van vergrijzing gaat spelen vanaf 2011. Dan zal er jaarlijks rond de 1.200 tot 1.400 fte uitstromen. De Belastingdienst is intenseif bezig met het opzetten van een arbeidsmarktstrategie waarmee een evenwichtige leeftijdsopbouw ook in de toekomst wordt gegarandeerd.
De (toekomstige) vergrijzing van het personeelsbestand is een zaak van de hele overheid. De Belastingdienst heeft dan ook binnen de Rijksoverheid aandacht gevraagd voor deze zaak.
Overige vragen
Er is nog geen antwoord gekomen op de brieven waarin een werknemer met een uitkering en een dienstbetrekking (of pensioen en een deeltijdbaan) niet aan de spaarloonregeling kan deelnemen omdat de heffingskorting door de uitkeringsinstantie c.q. pensioenfonds wordt toegepast.
De in de vraag bedoelde brieven zijn nog niet beantwoord.
Over een soortgelijk aspect van de spaarloonregeling is op 14 maart jl. al wel een antwoord (onder nr. CPP 2005-472) naar de VC Financiën gestuurd.
Onderstaande tekst is ontleend aan het in DGB 2005-2317 en CPP 2005-472 ingenomen standpunt.
In de genoemde situaties (spaarloon bij samenloop van uitkering en dienstbetrekking of bij samenloop van pensioen en deeltijdbaan) is niet voldaan aan de voorwaarde dat de werkgever bij de inhouding van loonbelasting de algemene heffingskorting toepast. Bij die werkgever kan de werknemer dan niet aan de spaarloonregeling deelnemen.
Met ingang van het jaar 2005 zijn maatregelen getroffen om fiscaal gefacilieerde dubbele toepassing van de spaarloonregeling onmogelijk te maken. Daarbij is expliciet in de afweging betrokken dat de stijging van administratieve lasten van deze maatregel voor inhoudingsplichtigen zo beperkt mogelijk moet blijven. Met als gevolg dat naar verwachting beperkte groepen werknemers niet langer (volledig) gebruik kunnen maken van de spaarloonregeling. Dit gevolg is tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel 29 767 (Belastingplan 2005) onderkend en aanvaard (29 767, nr. 60, onderdeel 4). Het kamerlid Van As heeft naar aanleiding hiervan een motie (nr. 53) ingediend om de gevolgen van de voorgestelde wetswijziging voor bepaalde situaties ongedaan te maken. Deze motie is echter door uw Kamer verworpen.
Waarom moet de Oostenrijkse vrouw van een Nederlandse man waar geen sprake is van een verblijfsvergunning, deze toch aanvragen om de algemene heffingskorting te krijgen?
Een Oostenrijkse vrouw van een Nederlandse man hoeft geen verblijfsvergunning aan te vragen om in aanmerking te komen voor de algemene heffingskorting. Daarbij ga ik ervan uit dat zij inwoner is van Nederland of van een (andere) lidstaat van de Europese Unie. In dat geval heeft de belanghebbende onder de daarvoor geldende voorwaarden recht op de algemene heffingskorting, zodat zij in aanmerking komt voor een voorlopige teruggaaf.
Personeelsmonitor
Tot slot heb ik uw Kamer toegezegd de personeelsmonitor 2004 toe te zenden. U treft deze als bijlage aan.
Ter toelichting moge nog het volgende dienen.
De Belastingdienst heeft per 1 januari 2002 een reorganisatie in gang gezet die met name een bestuurlijk karakter heeft. Zo zijn er grotere eenheden gevormd, teneinde ook de dunnere werkstromen beter te kunnen uitvoeren. Een tweede doel is daarbij om de kantoren die onder de grotere regio's vallen, zelfdragend te maken: in plaats van eenheden particulieren, ondernemingen en zeer grote ondernemingen, zijn de kantoren nu verantwoordelijk voor de behandeling van zowel particulieren als ondernemingen. Elf kantoren behandelen ook zeer grote ondernemingen.
Daarnaast is de besturingsfilosofie gebaseerd op horizontalisering. Dat heeft geleid tot de instelling van collegiale managementteams en het laten vervallen van een bestuurlijke tussenlaag. Voor de medewerkers in de teams is een richting van zelfsturing gekozen.
Voorzien is dat de inbedding van een dergelijke ingrijpende bestuurlijke kanteling niet van vandaag op morgen is gerealiseerd.
Deze ordening sluit aan bij de horizontaliseringstendens in de samenleving.
Een tweede reorganisatie was noodzakelijk ten gevolge van de taakstellingen van de kabinetten Balkenende I en II. Voor de maatregelen die daarvoor nodig zijn, verwijs ik naar het Bedrijfsplan 2003-2008 van de Belastingdienst.
Deze reorganisatie heeft de Belastingdienst genoopt tot het instellen van een externe en interne vacaturestop. Tegelijkertijd moesten medewerkers - soms verplicht - verplaatst worden en/of heropgeleid worden. Dat is het gevolg van het feit dat het vervallen van arbeidsplaatsen (efficiencymaatregelen), niet een op een samenvalt met het vertrek - pensioen, FPU, ander natuurlijk verloop - van mensen. Om dit herplaatsings- en herscholingsproces (in de Belastingdienst 'gaten en bulten' geheten) te begeleiden, is een centrale regiekamer ingesteld.
Recent is de interne vacaturestop gedeeltelijk opgeheven. De opheffing van alle vacaturestops is voorzien in 2006/2007.
Tegen deze achtergrond is het bemoedigend dat de medewerkers in de personeelsmonitor aangeven vertrouwen te hebben in de toekomst (75%) en trots te zijn op hun werk (74%).
Want er wordt veel gevraagd van hun verandercapaciteit, terwijl hun groei- en ontwikkelmogelijkheden tijdelijk zeer beperkt zijn. Twee nieuwe processen, toeslagen en premieheffing/inning werknemersverzekeringen, doen per 1 januari 2006 hun intrede. En ook dat zal weer een beroep doen op de verandercapaciteit.
In tijden van ingrijpende en gestapelde veranderingen, willen medewerkers hun hart kunnen luchten. Het management van de Belastingdienst heeft naar aanleiding van de uitkomsten van de personeelsmonitor dan ook besloten nog meer tijd te willen investeren in gesprekken met hun mensen. Dat besluit is kenbaar gemaakt aan alle 30.000 medewerkers van de dienst, zodat zij weten wat zij van het management mogen verwachten.
Ik wil graag vaststellen dat medewerkers en management in de Belastingdienst steeds in staat blijken veranderingen op te vangen en betrokken bij hun werk te blijven.
Ik heb er alle vertrouwen in dat zij met hart en ziel de publieke zaak blijven dienen.
De staatssecretaris van Financiën,
mr.drs. J.G. Wijn
Ministerie van Financiën