Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer SV/F&W/05/38928

Onderwerp Datum Contactpersoon Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen 1 juni 2005

Tijdens het algemeen overleg op 22 maart jl. met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over - onder meer - het concept Besluit dagloonregels
werknemersverzekeringen heb ik toegezegd dat ik u, na ontvangst van de uitvoeringstoets door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), over enkele aspecten zou informeren1. Hierbij zend ik u de toegezegde informatie.
Tevens informeer ik u over de vormgeving van de dagloonregeling voor ambulante artiesten.

Inmiddels heeft het UWV uitvoeringstechnisch commentaar uitgebracht en is het commentaar verwerkt. Deze aanpassingen hebben een technisch karakter.

Tijdens het overleg is de regeling voor starters en herintreders ter sprake gebracht. In mijn brief van 7 december 20042 heb ik aangegeven positief te staan tegenover voorstellen dienaangaande van de heer Omtzigt. In het overleg van 22 maart kwam naar voren dat de eerder gesuggereerde regeling nog onvoldoende soelaas biedt voor starters/herintreders die kort na aanvang van de werkzaamheden, bijvoorbeeld als gevolg van een arbeidsongeval, arbeidsongeschikt raken. Daarbij is geconcludeerd dat een generieke startersregeling hiervoor een oplossing kan bieden: als men vanaf het begin van het dagloonrefertejaar tot het einde van de eerste volledige kalendermaand in dat jaar geen loon ontvangt wordt het dagloon berekend, door het totale loon te delen door het aantal doordeweekse dagen vanaf de start van de arbeid. Ik heb daarom een dergelijke regeling in het besluit opgenomen. Met deze aanpassing is gewaarborgd dat het dagloon in overeenstemming is met de bepalingen van het door Nederland bekrachtigde ILO- verdrag nr. 121. Het ILO-verdrag nr. 121 formuleert een minimumnorm voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de in het verdrag omschreven standaardgerechtigde. De ondergrens voor deze uitkering ligt op 60% van het wettelijk minimumloon. Het verdrag gaat hierbij uit van een voltijdwerker. Ten aanzien van parttime werkenden of van personen die in de loop van het refertejaar de omvang van de werkzaamheden uitbreiden kent het verdrag geen


1 Kamerstukken II 2004/05, 26 448, 28 218, 29 529, nr. 201

2 Kamerstukken II 2004/05, 26 448, nr. 172


---

voorschriften. Het verdrag staat toe dat eerder verdiende arbeidsinkomsten over een bepaalde periode van werkzaamheden worden berekend.

De heer Omtzigt heeft eveneens gevraagd naar de gevolgen van de levensloopregeling voor het dagloonbesluit. Het besluit bevat een begunstigende bepaling voor werknemers die in het refertejaar onbetaald (of onvolledig) betaald verlof opnemen. Voor de berekening van het dagloon wordt het loon over een aangiftetijdvak waarin zulk verlof is opgenomen, buiten beschouwing gelaten. In plaats daarvan wordt bij de dagloonberekening voor dat tijdvak uitgegaan van het loon over een tijdvak in de referteperiode, waarin de werknemer geen onbetaald verlof heeft genoten. Hiermee wordt bereikt dat lagere looninkomsten of het ontbreken van looninkomsten tijdens verlof geen verlagend effect op een latere dagloonvaststelling hebben.
In verband hiermee is van belang dat opnamen van een levenslooprekening geen loon in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen (art. 16, lid 2, onderdeel d, van de Wfsv) zijn. Over de opgenomen bedragen zijn daarom geen premies verschuldigd.

Met betrekking tot de dagloonberekening voor ambulante artiesten bericht ik u het volgende. In mijn brief van 16 februari 20043 heb ik u geïnformeerd over de gevolgen van de toenmalige conceptversie van het besluit dagloonregels werknemersverzekeringen voor de hoogte van de WW-uitkeringen voor artiesten en musici. De negatieve gevolgen van dat conceptbesluit waren beperkt tot de categorie ambulante artiesten, die (vrijwel) uitsluitend zijn aangewezen op losse, kortdurende contracten. Op dat moment had het mijn voorkeur een generieke oplossing te vinden in een wijziging van het werkloosheidscriterium, waarnaar op dat moment onderzoek werd verricht in het kader van de deregulering van de WW.
De uitkomsten van dat onderzoek hebben geleid tot handhaving van het bestaande werkloosheidscriterium. Ik heb daarom besloten in het dagloonbesluit alsnog een specifieke rekenregel op te nemen voor de betreffende categorie artiesten. De getroffen bepaling heeft een begunstigend effect op het WW-dagloon van ambulante artiesten, waarbij evenwel de WW- uitkering door de gehanteerde rekenregel niet meer kan bedragen dan de gemiddelde verdiensten.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)


3 Kamerstukken II, 2003/04, 28 219, nr. 15