Ministerie van Financiën

De voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

05-Fin-B-021 FM 2005-1368 M

Onderwerp

Wet marktmisbruik

In uw brief d.d. 27 mei jl. heeft u enkele nadere vragen gesteld over het wetsvoorstel marktmisbruik (29 827). Hieronder treft u deze vragen en de beantwoording aan.

Verdient het niet de voorkeur dat daar waar de kaderrichtlijn duidelijker en specifieker is geformuleerd dan de uitvoeringsrichtlijn, de nationale wetgever aanknoopt bij de kaderrichtlijn en niet bij de uitvoeringsrichtlijn? Immers de "hoofd"richtlijn is Europeesrechtelijk gezien van een hogere orde dan de uitvoeringsrichtlijn?

Volgens Doorenbos verliest dus de nadere begripsbepaling uit het oog dat het volgens de definitie uit Richtlijn 2003/6 ook moet gaan om aanzienlijke invloed. Logischerwijze verliest vervolgens ook de regering die uit het oog. Kan de regering hier een reactie op geven?

In de Uitvoeringsrichtlijn definities en openbaarmaking (2003/124/EG, PbEU L 339) wordt aangegeven dat onder de passage "informatie die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, een aanzienlijke invloed zou kunnen hebben op de koers van financiële instrumenten of van daarvan afgeleide instrumenten" moet worden verstaan: informatie waarvan een redelijk handelende belegger waarschijnlijk gebruik zal maken om er zijn beleggingsbeslissing ten dele op te baseren.

De betreffende passage uit de kaderrichtlijn (richtlijn Marktmisbruik 2003/6/EG PbEU L 96) wordt in de uitvoeringsrichtlijn uitgelegd. Met andere woorden, de uitvoeringsrichtlijn geeft een nadere uitwerking van de kaderrichtlijn, en is daar ook uitdrukkelijk voor bedoeld. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de uitvoeringsrichtlijn onjuist, onvolledig of in strijd met de hoofdrichtlijn is. Het toekennen van een eventuele hiërarchie tussen de richtlijnen is alleen relevant wanneer richtlijnen strijdig zijn. Dat is hier niet aan de orde.

Verzwakt de nationale wetgever de eis van de koersgevoeligheid hiermee en begeeft hij zich daarmee buiten de communautair bepaalde grenzen van zijn implementatievrijheid (aldus Doorenbos t.a.p. linkerkolom, een na laatste alinea)?

De regering heeft gekozen voor het begrip "significant" om de mate van koersgevoeligheid te kwalificeren. Zoals aangegeven in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is het bestanddeel "significant" opgenomen in de definitie van voorwetenschap, hoewel in de Nederlandse tekst van de richtlijn Marktmisbruik de term "aanzienlijk" wordt gehanteerd. Hiermee wordt aangesloten bij onder meer de Engelse en Franse taalversies van de richtlijn Marktmisbruik. Voor de term "significant" is gekozen om aan te sluiten bij de in de Uitvoeringsrichtlijn definities en openbaarmaking gehanteerde uitwerking ("informatie waarvan een redelijk handelende belegger waarschijnlijk gebruik zal maken om er zijn beleggingsbeslissingen ten dele op te baseren"). De term "significant" sluit hierbij beter aan dan de term "aanzienlijk", hetgeen tamelijk groot betekent.

De kern is dat de regering niet beoogt om een materiële versoepeling van de verbodsbepaling ten opzichte van de bestaande praktijk door te voeren. In de bestaande praktijk gaat het om informatie die betekenisvol is, in de zin dat zij bij openbaarmaking zou leiden tot een koerswijziging van niet onbetekenende mate (zie ook Hof Amsterdam 24 oktober 2003 LJN nr. AN7010). Het begrip "significant" geeft deze betekenis het beste weer. Er is dus, zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer, door de regering niet beoogd om "een stap terug te doen in het aanpakken van voorkennis". Een materiële versoepeling van de verbodsbepaling ten opzichte van de huidige praktijk is beleidsmatig niet wenselijk, omdat het nu al moeilijk genoeg is om voorkennis te bewijzen. Ten overvloede zij er overigens op gewezen dat er ook geen aanscherping van de verbodsbepaling ten opzichte van de huidige praktijk wordt beoogd.

Het standpunt van de regering is reeds eerder toegelicht in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2004/05, 29 827, nr. 3. p. 8, eerste alinea), in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2004/05, 29 827, nr. 7, p. 7, tweede en derde alinea) en in de aanbiedingsbrief bij de tweede nota van wijziging d.d. 26 mei jl.

De minister van Financiën,

G. Zalm