College van Beroep voor het bedrijfsleven
Overgangsrecht WWB. Herziening en terugvordering bijstand. Onjuiste
bevoegdheidsgrondslag. Inlichtingenverplichting en vermogen
Uit het ontbreken van specifieke bepalingen van overgangsrecht ter
zake en uit de geschiedenis van de totstandkoming van de IWWB (onder
meer: Kamerstukken II, vergaderjaar 2002-2003, 28 960, nr. 6, blz.
5-7) leidt de Raad af dat de wetgever hantering van de artikelen 54,
58 en 59 van de WWB uitdrukkelijk heeft beoogd ook voorzover verleende
bijstand betrekking heeft op de periode vóór de (inwerkingtreding
van de) WWB. De Raad ziet geen ruimte om aan deze door de formele
wetgever gemaakte keuze voorbij te gaan. Wel zou hantering van deze
bepalingen in strijd kunnen komen met de rechtszekerheid, indien dit
voorzover de verleende bijstand betrekking heeft op de periode
voorafgaand aan (de inwerkingtreding van) de WWB, tot een voor de
belanghebbende ongunstiger resultaat zou leiden dan onder het oude
recht mogelijk was. Daarvan is hier echter geen sprake. De Raad wijst
er daarbij op dat de artikelen 54, 58 en 59 van de WWB discretionaire
bevoegdheden bevatten voor het betrokken bestuursorgaan in plaats van
de ingevolge de Abw geldende imperatieve herziening of intrekking en
terugvordering, behoudens de (zeer beperkte) mogelijkheid daarvan af
te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het
voorgaande betekent dat het betrokken bestuursorgaan vanaf 1 januari
2004 aan de artikelen 54, 58 en 59 van de WWB zijn bevoegdheid
ontleent om tot herziening of intrekking en tot terugvordering over te
gaan. De Raad onderkent daarbij dat in de tekst van artikel 54, derde
lid, onder a, van de WWB (of in het overgangsrecht) een voor de hand
liggende verwijzing (ook) naar artikel 65, eerste lid, van de Abw
ontbreekt. Een redelijke wetsuitleg brengt evenwel mee dat artikel 54,
derde lid, aanhef en onder a, van de WWB ook kan worden toegepast in
situaties waarin het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting van artikel 65, eerste lid, van de Abw zich heeft
voorgedaan voordat de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste
lid, van de WWB is gaan gelden. Bij de beantwoording van de vervolgens
aan de orde komende vraag hoe de in de artikelen 54, 58 en 59 van de
WWB aan het betrokken bestuursorgaan toegekende bevoegdheden kunnen
worden gehanteerd, komt betekenis toe aan de - eveneens in de
rechtszekerheid haar grondslag vindende - vaste jurisprudentie van de
Raad omtrent de zogenoemde temporele werking van wetgeving, waarin de
rechten en verplichtingen van een belanghebbende centraal staan.
Anders dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak lijkt te
veronderstellen, ligt in zijn jurisprudentie inzake de temporele
werking van wetgeving niet tevens besloten dat indien specifieke
bepalingen van overgangsrecht ten aanzien van bevoegdheidsbepalingen
ontbreken, ten aanzien van een vóór de inwerkingtreding van nieuwe
wetgeving gelegen datum of tijdvak uitsluitend de onder het oude recht
bestaande bevoegdheidsbepalingen kunnen worden gehanteerd.
LJ Nummer
AT4358
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 30 mei 2005 Naar boven