Contactpersoon
-
Datum
30 mei 2005
Ons kenmerk
DGW/VW 2005/691
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
-
Uw kenmerk
05/18/VW
Onderwerp
KBA PKB Ruimte voor de Rivier
Geachte voorzitter,
Naar aanleiding van uw verzoek bij brief van 29 april 2005 geef ik in deze
brief - in aanvulling op hoofdstuk 10 (Kosten-Batenanalyse) van de Nota van
Toelichting bij de ontwerp PKB - graag mijn commentaar op de door het
Centraal Planbureau (CPB) uitgevoerde kosten-batenanalyse (KBA) voor de
PKB Ruimte voor de Rivier, deel 1. Hierbij zal ik ook ingaan op het door
het CPB voorgestelde maatregelenpakket.
OOp mijn verzoek heeft het CPB de KBA voor de PKB RvdR uitgevoerd. Het CPB
heeft de KBA gesplitst in twee delen, het veiligheidsonderzoek en de
kosteneffectiviteit analyse (KEA). Met beide delen heeft het CPB
voortreffelijk werk geleverd, waarvoor ik het CPB zeer erkentelijk ben.
Het veiligheidsonderzoek beantwoordt de vragen over nut en noodzaak van de
PKB en in dat kader ook de vraag wat de economisch optimale
veiligheidsniveaus en investeringsstrategieën zijn voor de door de PKB
bestreken dijkringen. Ten behoeve van deze beantwoording heeft het CPB een
nieuwe methode ontwikkeld die ik als een belangrijk winstpunt van de
uitgevoerde KBA beschouw. Het veiligheidsonderzoek steunt belangrijke
uitgangspunten van de PKB. Zo onderbouwt het veiligheidsonderzoek dat de in
de PKB voorziene acties in hun totaliteit economisch voldoende
gerechtvaardigd zijn en dat bij grootschalige acties robuust ontwerpen
economisch rationeel is. Niet op alle kennisvragen die in het
veiligheidsonderzoek aan de orde zijn gekomen, zijn antwoorden beschikbaar.
Dat gegeven leidt ertoe dat het veiligheidsonderzoek noodzakelijkerwijs
beperkingen en onzekerheidsmarges kent.
In de CPB-berekeningen wordt bijvoorbeeld alleen rekening gehouden met
overschrijding van maatgevende hoogwaterstanden als oorzaak van
overstromingen, terwijl ook andere oorzaken een rol kunnen spelen. In het
lopende studieproject Veiligheid van Nederland in Kaart (VNK) wordt
gepoogd alle belangrijke oorzaken van overstromingen bij de bepaling van de
overstromingskans te betrekken.
In de kosten effectiviteitanalyse (KEA) beoordeelt het CPB
maatregelen(pakketten)
op hun kosteneffectiviteit in termen van de dubbeldoelstelling van de PKB
(veiligheid én ruimtelijke kwaliteit). Op basis van de KEA heeft het CPB
ook een eigen pakket van circa 1,5 miljard euro samengesteld. Het pakket is
daarmee vanuit economisch oogpunt samengesteld en bestaat voor een
aanzienlijk deel uit dijkversterkingen.
Het kabinet heeft bij de voorbereiding van de PKB ook een
projectalternatief opgesteld waarbij de taakstelling alleen via
dijkversterkingen wordt gerealiseerd. Dit alternatief is beschreven in het
MER-rapport en vergt naar raming 1,4 miljard euro.
De KEA is een belangrijke inspiratiebron geweest bij het opstellen van het
kabinetsvoornemen, maar hierbij hebben ook andere overwegingen een rol
gespeeld. In het kabinetsvoornemen is een balans gezocht in een robuust
ontwerp waarvoor duurzame veiligheid, ruimtelijke maatregelen, ruimtelijke
kwaliteit en regionaal draagvlak de belangrijkste bepalende factoren zijn.
Dit geeft invulling aan de trendbreuk "meer ruimte voor water", zoals die
onder andere in het kabinets-standpunt Anders omgaan met water (2000) naar
aanleiding van het advies Waterbeleid voor de 21ste eeuw is aangekondigd.
Met de Ontwerp-PKB wil het kabinet uitdrukkelijk anticiperen op toekomstige
ontwikkelingen als gevolg van klimaatverandering, waardoor naar verwachting
de maatgevende rivierafvoeren nog verder zullen toenemen. Tegen deze
achtergrond heeft het kabinet in hoge mate gekozen voor weliswaar duurdere,
maar duurzamere ruimtelijke maatregelen in plaats van dijkversterking. Het
CPB-voorstel zet juist in hoge mate in op dijkversterking in plaats van
ruimtelijke maatregelen.
Naast bovenstaande overwegingen heeft bij de keuze voor het Basispakket ook
het regio-advies nadrukkelijk meegespeeld. Tot slot wil ik opmerken het
initiatief van het CPB om een eigen pakket te ontwerpen, waardevol te
achten. Echter, dit pakket heeft minder ruimtelijke kwaliteit in zich, is
minder duurzaam en kan op aanzienlijk minder regionaal draagvlak rekenen.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
mw drs M.H. Schultz van Haegen
Ministerie van Verkeer en Waterstaat