Contactpersoon
Datum
30 mei 2005
Ons kenmerk
HDJZ/SCH/2005-1257
Doorkiesnummer
Bijlage(n)
1
Uw kenmerk
Onderwerp
Ontwerp-regeling, tot uitvoering van verordening (EG) nr. 417/2002 en
verordening (EG) nr. 782/2003 (Regeling uitvoering EG-verordeningen Wvvs)
Geachte voorzitter,
Ingevolge artikel 36a, vierde lid, in samenhang met het eerste lid, van de
Wet voorkoming verontreiniging door schepen, doe ik u hierbij een ontwerp-
regeling toekomen tot uitvoering van verordening (EG) nr. 417/2002 en
verordening (EG) nr. 782/2003 (Regeling uitvoering EG-verordeningen Wvvs).
De regeling gaat vergezeld van de daarbij behorende toelichting.
De overlegging houdt verband met artikel 1 van de ontwerp-regeling, ten
aanzien waarvan is bepaald dat het niet eerder in werking treedt dan twee
weken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Ontwerp-regeling tot uitvoering van verordening (EG) nr. 417/2002 en
verordening (EG) nr. 782/2003 (Regeling uitvoering EG-verordeningen Wvvs)
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Justitie;
Gelet op verordening (EG) nr. 417/2002 van het Europees Parlement en de
Raad van de Europese Unie van 18 februari 2002, betreffende het versneld
invoeren van de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een
gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen en tot intrekking
van verordening (EG) nr. 2978/94 van de Raad van de Europese Unie (PbEG L
64), verordening (EG) nr. 782/2003 van het Europees Parlement en de Raad
van de Europese Unie van 14 april 2003, houdende een verbod op organische
tinverbindingen op schepen (PbEU L 115) en de artikelen 13, derde lid, en
36a, eerste en derde lid, van de Wet voorkoming verontreiniging door
schepen;
BESLUIT:
Artikel 1
1. Als bepalingen als bedoeld in artikel 36a, eerste lid, van de Wet
voorkoming verontreiniging door schepen worden aangewezen de artikelen 4,
eerste en derde lid, 5 en 7, aanhef en na het tweede gedachtestreepje, van
verordening (EG) nr. 417/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de
Europese Unie van 18 februari 2002, betreffende het versneld invoeren van
de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig
ontwerp voor enkelwandige olietankschepen en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 2978/94 van de Raad van de Europese Unie (PbEG L 64).
2. De inspecteur-generaal kan van de in het eerste lid genoemde artikelen
van de verordening ontheffing verlenen ter uitvoering van artikel 8, eerste
lid, van de verordening.
Artikel 2
Als besluit als bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wet voorkoming
verontreiniging door schepen wordt aangewezen artikel 6, eerste lid,
onderdeel b, in samenhang met het tweede lid, tweede alinea, van
verordening (EG) nr. 782/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de
Europese Unie van 14 april 2003, houdende een verbod op organische
tinverbindingen op schepen (PbEU L 115).
Artikel 3
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de
dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 4
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uitvoering EG-verordeningen
Wvvs.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Toelichting
Algemeen
Deze regeling strekt tot nadere implementatie van twee Europese
verordeningen. Deze verordeningen werken weliswaar rechtstreeks, maar voor
zaken als de aanwijzing van bevoegde autoriteiten, de heffing van tarieven,
de rechtsbescherming, het toezicht en de handhaving, was in de Nederlandse
wetgeving nog aanvullende regelgeving nodig. Deze regelgeving is
grotendeels reeds eerder totstandgekomen (zie hieronder) en de onderhavige
regeling vormt het sluitstuk. Deze regeling kon pas totstandkomen nadat in
de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs) enkele nieuwe
grondslagen voor regelgeving van kracht waren geworden (zie artikel 14,
onderdelen E, F, H en I, van de Wet buitenlandse schepen).
De eerste verordening die deels onder deze regeling wordt uitgevoerd is
verordening (EG) nr. 417/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de
Europese Unie van 18 februari 2002, betreffende het versneld invoeren van
de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig
ontwerp voor enkelwandige olietankschepen en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 2978/94 van de Raad van de Europese Unie (PbEG L 64) (hierna:
verordening (EG) nr. 417/2002). Ter uitvoering van die verordening is in de
eerste plaats totstandgekomen het nieuwe artikel 13G van het Besluit
voorkoming olieverontreiniging door schepen (zie het Besluit van 16 maart
2004, houdende wijziging van het Besluit voorkoming olieverontreiniging
door schepen en het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in
bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen in verband met de versnelde
uitfasering van enkelwandige olietankschepen en invoering van een
scheepsnoodplan voor verontreiniging van de zee door schadelijke
vloeistoffen (Stb. 131)). Op grond van dat artikel wordt voor Nederlandse
schepen, mede ter uitvoering van onderdelen van Bijlage I van het MARPOL-
verdrag, uitvoering gegeven aan de verboden van de verordening om bepaalde
enkelwandige olietankschepen nog langer in de vaart te houden, welk verbod
in bepaalde gevallen is gekoppeld aan het vervoer van zware oliesoorten. In
de tweede plaats worden op grond van de Scheepvaartverkeerswet aan
enkelwandige olietankschepen verkeersaanwijzingen gegeven
om overtreding van de verboden uit artikel 4, eerste en derde lid, van de
verordening om Nederlandse havens of offshoreterminals binnen- of uit te
varen of voor anker gaan, te verhinderen of ongedaan te maken (zie de
Bekendmaking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 19 december
2003, nr. DGG/V-03/008213/VV, Directoraat-Generaal Goederenvervoer,
houdende het verhinderen dat bepaalde categorieën enkelwandige
olietankschepen Nederlandse havens en offshore terminals in- of uitvaren,
of ankeren (Stcrt. 248) en artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van de
Scheepvaartverkeerwet). Het sluitstuk van de uitvoering van verordening
(EG) nr. 417/2002 is de onderhavige regeling, waarin de strafbaarstelling
wordt geregeld van overtreding van de verboden uit de artikelen 4, eerste
en derde lid, 5 en 7, aanhef en na het tweede gedachtestreepje, van de
verordening.
De tweede verordening waar deze regeling mede uitvoering aan geeft, is
verordening (EG) nr. 782/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de
Europese Unie van 14 april 2003, houdende een verbod op organische
tinverbindingen op schepen (PbEU L 115). Ter uitvoering van die verordening
kwamen reeds tot stand het Besluit aangroeiwerende verfsystemen, een nieuw
artikel 6c in de Regeling havenstaatcontrole (zie de Regeling van de
Minister van Verkeer en Waterstaat van 8 juli 2004, nr. HDJZ/SCH/2004-1676
Hoofddirectie Juridische Zaken, houdende wijziging van de Regeling
havenstaatcontrole in verband met twee Europese verordeningen (Stcrt. 134))
en artikel 2.20 in de Regeling tarieven scheepvaart 2005. Met de
onderhavige regeling wordt het laatste stukje van de verordening
handhaafbaar en sanctioneerbaar, namelijk de verplichting voor bepaalde
schepen om in het bezit te zijn van een zogenaamde AFS-verklaring.
De administratieve lasten die uit deze regeling in samenhang met de
verordeningen voortvloeien, zijn beperkt tot artikel 2 van de regeling met
betrekking tot verordening (EG) nr. 782/2003 over organische
tinverbindingen. In de toelichting bij dat artikel zullen deze lasten nader
worden toegelicht. Als gevolg van de internationale herkomst van deze
regels, zijn deze administratieve lasten onvermijdelijk. Een ontwerp van
dit besluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve
lasten (Actal), dat heeft aangegeven het ontwerpbesluit niet te toetsen.
Op grond van artikel 36a, eerste lid, van de Wvvs is deze regeling in
verband met artikel 1 van de regeling totstandgekomen in overeenstemming
met de Minister van Justitie.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In dit artikel zijn, zoals overigens ook is aangekondigd in de memorie van
toelichting bij het wetsvoorstel buitenlandse schepen (Kamerstukken II
2003/04, 29 394, nr. 3, blz. 18-19),
enkele bepalingen van verordening (EG) nr. 2002/417 aangewezen op grond van
artikel 36a van de Wvvs, waardoor het voortaan verboden is om in strijd met
die bepalingen te handelen.
De bepalingen uit de verordening die in artikel 1 zijn aangewezen, bevatten
de volgende verboden:
a. een verbod voor bepaalde oudere enkelwandige olietankschepen, ongeacht
de vlag waaronder ze varen, om (in dit geval Nederlandse) havens of
offshoreterminals binnen te varen (artikel 4, eerste lid);
b. een verbod om met enkelwandige olietankschepen, ongeacht de vlag
waaronder ze varen, die zware oliesoorten vervoeren om (Nederlandse) havens
of offshoreterminals binnen te varen of uit te varen of voor anker te gaan
(artikel 4, derde lid). Uit artikel 4, vijfde lid, van de verordening volgt
rechtstreeks dat dit verbod voor olietankschepen met een draagvermogen van
minder dan 5000 ton geldt vanaf de opleveringsverjaardag van het schip in
2008. Per abuis wordt in dat vijfde lid overigens verwezen naar het tweede
lid in plaats van het derde lid; bezien zal worden hoe deze kennelijke fout
bij de Raad onder de aandacht zal worden gebracht.
c. een verbod voor bepaalde enkelwandige olietankschepen, ongeacht de vlag
waaronder ze varen, om (Nederlandse) havens of offshoreterminals binnen te
varen of uit te varen of voor anker te gaan zonder te voldoen aan de
zogeheten keuringsregeling scheepvaart (Condition Assessment Scheme of CAS,
vastgesteld bij resolutie MEPC.94(46) (Trb. 2003, 116)) om in de vaart te
mogen blijven (artikel 5 van de verordening);
d. een verbod voor bepaalde buitenlandse olietankschepen om (Nederlandse)
havens of offshoreterminals binnen te varen of uit te varen of voor anker
te gaan na de verjaardag van de oplevering van het schip in 2015 (artikel
7, aanhef en na het tweede gedachtestreepje, van de verordening).
Overtreding van het verbod om te handelen in strijd met deze verboden
uit de verordening, is door deze aanwijzing een economisch delict op grond
van artikel 1a, onder 1(, van de Wet op de economische delicten (Wed) in
samenhang met artikel 36a van de Wvvs. Deze sanctionering is gelijk aan de
sanctionering van overtredingen van vergelijkbare voorschriften in de Wvvs,
bijvoorbeeld de overtreding van het verbod om zonder geldig certificaat of
ander vereist document uit te varen in artikel 13, eerste lid, van de Wvvs,
op grond van welk artikellid, in samenhang met het reeds genoemde artikel
13G in het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen,
bijvoorbeeld ook Nederlandse enkelwandige olietankschepen die in strijd met
de verordening in de vaart blijven, kunnen worden bestraft op grond van
artikel 1a, onder 1º, van de Wed.
De verordening biedt de mogelijkheid aan de lidstaten om in bepaalde
situaties schepen in afwijking van bepaalde verboden toch een haven of
offshoreterminal te laten binnenvaren of uitvaren of voor anker te laten
gaan. In het tweede lid van artikel 1 wordt van deze mogelijkheid gebruik
gemaakt door te bepalen dat de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer
en Waterstaat een schip in uitzonderlijke omstandigheden ontheffing kan
verlenen van alle hierboven genoemde verboden indien het olietankschip in
moeilijkheden verkeert en een toevluchtsoord zoekt of indien een onbeladen
olietankschip naar een reparatiehaven op weg is (artikel 8 van de
verordening). De strafbaarheid op grond van de Wed in samenhang met de Wvvs
wordt bij het verlenen van de ontheffing dus opgeheven. Deze bevoegdheid
tot het verlenen van een ontheffing staat overigens los van bestaande
bevoegdheden op grond van andere wetgeving, bijvoorbeeld de Wet bestrijding
ongevallen Noordzee of de Wet havenstaatcontrole, om besluiten te nemen
over de toelating van een schip in dergelijke situaties. Uiteraard zal in
dergelijke situaties aan het betreffende schip wel een ontheffing van de
verboden van de verordening worden verleend.
Voor de volledigheid zij nog vermeld dat in deze regeling geen
uitvoering is gegeven aan de mogelijkheid die artikel 4, vierde lid, van de
verordening aan lidstaten biedt om olietankschepen die uitsluitend in de
havens en in de binnenvaart worden gebruikt, van het hierboven onder b
genoemde verbod vrij te stellen, indien zij op grond van de
binnenvaartvoorschriften zijn toegelaten. De definitie van schip in artikel
1, onderdeel i, van de Wvvs is beperkt tot schepen die op zee worden
gebruikt en daarmee is de strafbaarstelling die door de aanwijzingen in
artikel 1 van deze regeling wordt geregeld, niet van toepassing op
olietankschepen die uitsluitend in de havens en de binnenvaart worden
gebruikt. Ook van de ontheffingsmogelijkheid in artikel 4, zesde lid, van
de verordening van hetzelfde onder b genoemde verbod is geen gebruik
gemaakt. Die ontheffingmogelijkheid is in tijd beperkt tot 21 oktober 2005
en kan worden verleend in - kortweg - situaties waarin de ijsgang een
versterkt schip vereist; een dergelijke uitzondering is voor Nederland niet
nodig.
De verwijzing naar de verordening in deze regeling ten slotte is een
zogenaamde dynamische verwijzing, zodat ook de inmiddels in werking
getreden en toekomstige wijzigingen van die verordening in de regeling
doorwerken. De meest recente wijziging dateert overigens van 17 december
2004 (verordening (EG) nr. 2172/2004 van de Europese Commissie van 17
december 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 417/2002 van het
Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2002,
betreffende het versneld invoeren van de vereisten inzake een dubbelwandige
uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen
(PbEU L 371)). De oorspronkelijke verordening en alle daarop volgende
wijzigingen, inclusief - voorzover gereed - de doorlopende teksten van de
verordening inclusief de voorgaande wijzigingen, zijn te vinden in het
"Repertorium op de geldende gemeenschapswetgeving" op het volgende
internetadres: http://europa.eu.int/eur-lex/lex/nl/repert/0730.htm (zie
aldaar verder onder 07.30.30 Zeeveiligheid).
Artikel 2
Doordat in artikel 2 van deze regeling artikel 6, eerste lid, onderdeel b,
in samenhang met het tweede lid, tweede alinea, van verordening (EG) nr.
782/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14
april 2003, houdende een verbod op organische tinverbindingen op schepen
(PbEU L 115) is aangewezen op grond van artikel 13, derde lid, van de Wvvs,
is het voortaan verboden om met een Nederlands schip met een lengte van 24
meter of meer, maar met een brutotonnage van minder dan 400 ton (met
uitzondering van vaste of drijvende platforms, FSU's en FPSO's) een haven
te verlaten indien het schip niet in het bezit is van een zogenaamde AFS-
verklaring. Uit artikel 2, onderdeel 8, in samenhang met onderdeel 10, van
de verordening volgt dat een AFS-verklaring op dit moment een verklaring
betreft volgens het model van bijlage III van de verordening. Volgens
artikel 6, tweede lid, laatste alinea, van de verordening dient een
dergelijke verklaring vergezeld te gaan van de bijbehorende documentatie
(zoals een ontvangstbewijs voor verf of een factuur van een bedrijf) en de
nodige gegevens ter staving te bevatten. De verklaring moet door de
eigenaar of diens gemachtigde vertegenwoordiger worden ondertekend als
bewijs van overeenstemming met de artikelen 4 en 5 van de verordening en
maakt als zodanig onderdeel uit van het systeem van keuring en
certificering dat de verordening in artikel 6 ter naleving van die verboden
heeft opgenomen voor schepen die varen onder de vlag van een lidstaat. De
verboden in die artikelen betreffen een verbod op het gebruik (aanbrengen)
van organische tinverbindingen die fungeren als biociden in aangroeiwerende
systemen op schepen (artikel 4) en een verbod op de aanwezigheid van als
biociden fungerende organische tinverbindingen in aangroeiwerende systemen
op schepen, tenzij daarop een afsluitende laag is aangebracht die voorkomt
dat deze verbindingen vrijkomen uit het onderliggende niet-conforme
aangroeiwerende systeem (artikel 5, eerste lid). Het eerstgenoemde verbod
geldt vooralsnog alleen voor EU-schepen (zie artikel 4, tweede alinea, van
de verordening). Het laatstgenoemde verbod geldt vooralsnog alleen voor
schepen die na 1 juli 2003 onder de vlag van een EU-lidstaat worden
gebracht en waarvan het aangroeiwerende systeem na 1 juli 2003 is
aangebracht, gewijzigd of vervangen (zie artikel 5, eerste en tweede lid,
van de verordening). Bij wijziging of vervanging van het verfsysteem moet
de overeenstemming met de verordening overigens worden bevestigd door een
beperkte aanvulling van de verklaring, inclusief de bijbehorende documenten
(zie het model van bijlage III van de verordening). Een model van de
verklaring is te vinden op de internet-site van de Inspectie Verkeer en
Waterstaat (IVW):
http://www.ivw.nl/nl/water/koopvaardij/vergunningen/Schip/index.jsp.
Nu het op grond van deze regeling in samenhang met artikel 13, derde lid,
van de Wvvs verboden is om zonder AFS-verklaring een haven te verlaten, is
overtreding van dit verbod strafbaar op grond van artikel 1a, onder 1(, van
de Wed. Verder kan het schip door een ambtenaar van de divisie Scheepvaart
van de Inspectie Verkeer en Waterstaat worden aangehouden (artikel 20,
eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 13, derde lid, van de
Wvvs), wordt toezicht gehouden op grond van artikel 14 van de Wvvs en
vloeit rechtsbescherming voort uit artikel 22 van die wet. Het toezicht en
de handhaving ten aanzien van het hebben van een AFS-verklaring zijn
daarmee vergelijkbaar met die ten aanzien van het hebben van een door de
administratie van de vlaggenstaat afgegeven AFS-certificaat op grond van
artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de verordening voor - kort gezegd -
Nederlandse schepen met een brutotonnage van 400 ton of meer. Voor die
categorie schepen kwam het reeds genoemde Besluit aangroeiwerende
verfsystemen zeeschepen tot stand.
Ook in artikel 2 is de verwijzing naar de verordening een zogenaamde
dynamische verwijzing, zodat wijzigingen van die verordening in de regeling
doorwerken.
Ten slotte een kort overzicht van de administratieve lasten die uit dit
artikel voortvloeien. De tijd die een reder of eigenaar gemiddeld - de
eerste verklaring zal meer tijd kosten dan het bevestigen ervan bij
vernieuwing van het systeem - kwijt zal zijn aan het opstellen van de
vereiste verklaring, het bijvoegen van de bijbehorende documentatie en het
ondertekenen, wordt geschat op 12 minuten. De verklaring is, zoals
aangegeven, alleen vereist voor schepen met een lengte van 24 meter of
meer, maar met een brutotonnage van minder dan 400 ton. Voor
koopvaardijschepen wordt uitgegaan van het bevestigen van de verklaring bij
onderhoud van het verfsysteem twee maal per vijf jaar, voor de visserij en
recreatievaart gemiddeld een keer per twee jaar. Bij het standaarduurtarief
van E 45 komen de totale lasten voor schepen van de koopvaardijsector (192
schepen) daarmee uit op E 697 en voor de visserijsector (149 schepen) op
E 676; de totale lasten voor het bedrijfsleven bedragen per jaar aldus E
1373. Het aantal recreatievaartuigen dat een verklaring zal moeten hebben,
wordt geschat op 50; de regeling zal alle burgers gezamenlijk per jaar dus
ongeveer 5 uur tijd kosten.
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Ministerie van Verkeer en Waterstaat