De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk: Viss. 2005/2362
datum: 27-05-2005
onderwerp: Schelpdiervisserij Noordzee
Bijlagen:
Geachte Voorzitter,
In uw bovenvermelde brief verzoekt u mij om een nadere reactie op twee brieven over de interpretatie van het begrip 'Noordzee-kustzone'. Op 8 februari 2005 stelt de heer Lont namens Gafmar Seafoods BV namelijk dat er verschil van inzicht zou bestaan over het visgebied voor de schelpdiervisserij in de Noordzee.
Ook de brief van 16 februari 2005 van de heer Lont aan uw commissie verwijst naar deze problematiek. Het misverstand is zeer waarschijnlijk ontstaan doordat zowel in begeleidende brieven bij vergunningen als ook in het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij gebruik is gemaakt van de term 'Noordzee-kustzone'. Het Beleidsbesluit geeft echter de feitelijke situatie weer, namelijk dat alleen in het Nederlandse deel van de Noordzee op schelpdieren wordt gevist. De heer Lont concludeert hieruit dat het visgebied dan ook betrekking zou moeten hebben op het Nederlandse deel van de Noordzee en met name de 12-mijlszone. Zoals de heer Lont ook is meegedeeld tijdens diverse telefonische contacten, alsmede in de brief Viss 05/72 van 3 januari 2005 zijn de sinds begin jaren '90 verleende vergunningen voor de schelpdiervisserij in de visserijzone. Op grond van artikel 1, lid 4, onderdeel a, van de Visserijwet wordt onder visserijzone verstaan: de zone ingesteld krachtens de 'Machtigingswet instelling visserijzone' (Stb. 665, 1977). Dit houdt in dat het de zone betreft van 200 zeemijl gemeten vanaf de basislijn.
Voorts geeft de heer Lont aan dat de vergunningen, die worden verleend voor de visserij op 'overige schelpdieren' (i.e. Ensis en Spisula) ten onrechte gelden voor de gehele visserijzone, aangezien bestandsonderzoek alleen is uitgevoerd binnen de 12-mijlszone. De heer Lont stelt voor om een bestandsopname van schelpdieren te laten uitvoeren in de visserijzone buiten de 12-mijlszone, waarbij Gafmar haar medewerking wil verlenen in samenwerking met een onderzoeksinstituut. In dit verband merk ik op dat op 10 maart 2005 overleg heeft plaatsgevonden tussen de heren Lont en Van der Ploeg van Gafmar en medewerkers van de directie Visserij over de schelpdiervisserij in de Noordzee. Hierbij is onder meer aangegeven dat bestandopnamen van schelpdieren worden uitbesteed aan de Animal Science Gro(ASG). Eventuele inzet van bedrijfsvaartuigen voor de uitvoering van de monitoring is dan ook de verantwoordelijk van de ASG. Het staat Gafmar derhalve vrij om haar diensten aan te bieden aan de ASG.
Ten aanzien van de suggestie om de visserij op schelpdieren buiten de 12-mijlszone nader te onderzoeken, kom ik tot de conclusie dat de communautaire wetgeving ertoe leidt dat buitenlandse vaartuigen uit andere EU-lidstaten deze activiteit in de Nederlandse territoriale wateren - buiten de 12-mijlszone - onbelemmerd kunnen uitoefenen.
Op communautair niveau is er, mede gelet op de beperkte omvang van de schelpdiervisserij, geen aanleiding tot nadere beheersmaatregelen. De huidige nationale wetgeving leidt mijns inziens tot ongewenste ongelijkheid tussen Nederlandse vissers en vissers van andere EU-landen. Ik zal dan ook de nationale regelgeving aanpassen, zodanig dat het ook voor Nederlandse vissersvaartuigen niet langer verboden is de visserij op schelpdieren in de visserijzone buiten de 12-mijlszone uit te oefenen.
Tenslotte spreekt de heer Lont de vrees uit dat er mogelijk een afwenteling van problemen zal plaatsvinden van de Waddenzee naar de Noordzee-kustzone. Hij onderbouwt zijn vrees door te melden dat de voormalige kokkelvissers in de Waddenzee in staat zullen zijn met de uitkooppremie zeewaardige schepen te kopen voor de visserij op spisula. Ik acht deze vrees echter onterecht. De afgelopen jaren zijn er immers nauwelijks spisula's gevist, aangezien het bestand ontoereikend was. Mede gelet hierop is het voor alle vergunninghouders dan ook niet toegestaan om de spisulavisserij uit te oefenen in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat het bestand op korte termijn zal aantrekken. Het is economisch gezien dan ook absoluut niet rendabel om 'spisula-vaartuigen' aan te schaffen, terwijl deze toch niet kunnen worden ingezet.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit