Time : 4:39:31 PM
Date : Thursday, May 26, 2005
Sender Name: Bureau fédéral du Plan
Het Federaal Planbureau stelt zijn economische vooruitzichten 2005-2010 voor
De sterke groei van de wereldeconomie in 2004 kwam tot uiting in de
voornaamste economische zones. Op jaarbasis trok hun economische
groei fors aan ten opzichte van 2003, in het bijzonder in de eurozone
en in de Verenigde Staten. De groei van de wereldeconomie zou in 2005
beduidend verzwakken, vooral in de eurozone. Voor de periode
2006-2010 wordt verondersteld dat de verschillende economieën
geleidelijk terugkeren naar hun 'potentieel' activiteitenniveau. De
Amerikaanse groei zou zich stabiliseren rond 3 % per jaar. De groei
in de eurozone zou - dankzij een stabilisering van de wisselkoers en
een minder hoge olieprijs - aantrekken tot maximum 2,4 % in 2007,
maar nadien verzwakken tot 2 % op het einde van de projectieperiode.
Inkrimping van de Belgische groei
Zelfs in een scenario waarbij de huidige conjuncturele verzwakking
van korte duur zou zijn, zou de groei van de Belgische economie een
sterke terugval kennen in 2005 (1,7 %). In 2006 zou ze opnieuw
aantrekken tot 2,6 %. Op basis van de laatst beschikbare gegevens is
het moeilijk om de omvang en de duur van de huidige conjuncturele
vertraging precies te bepalen, aangezien die gepaard gaat met zowel
op- als neerwaartse risico's. Niettemin lijken de neerwaartse
risico's belangrijker. Het groeipad van de Belgische economie sluit
nauw aan bij de cyclus van de eurozone. De hogere economische groei
in België dan in de eurozone van de voorbije jaren wordt bevestigd.
Dat is niet enkel toe te schrijven aan de impact op het
concurrentievermogen van de loonkostenmatiging, maar ook aan de
krachtige budgettaire impulsen. Twee elementen dragen hier in het
bijzonder toe bij: het aantrekken van de overheidsinvesteringen met
het oog op de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2006 en de
bijkomende daling van de verplichte afhoudingen, in het bijzonder op
het inkomen van de gezinnen, via het laatste luik van de hervorming
van de personenbelasting van 2001. De toename van de werkgelegenheid
en de lagere verplichte afhoudingen op het gezinsinkomen hebben een
positieve invloed op de groei van het reëel beschikbaar inkomen van
de particulieren.
Vanaf 2005 zou de groei van de bedrijfsinvesteringen in stijgende
lijn evolueren. De loonmatiging en de verbetering van de ruilvoet in
2006 leiden tot een hogere rendabiliteit en een toename van de
financieringscapaciteit van de bedrijven. Door de geringe
investeringen in 2002-2003 is de overcapaciteit geleidelijk
verdwenen.
Vanaf 2007 valt de groei van de Belgische economie terug, vooral door
het ontbreken van bijkomende budgettaire impulsen. De groei zou
schommelen rond zijn potentieel van ongeveer 2,0 %.
Zwakke productiviteitswinst op middellange termijn
De productiviteitswinst per arbeidsuur nam, onder de impuls van het
economisch herstel, aanzienlijk toe in 2004 (1,8 % voor de
marktsector), maar zou terugvallen tot 1,1 % in 2005 als gevolg van
de conjuncturele vertraging. In de periode 2006-2010 zou ze
schommelen rond 1,5 %, wat de zwakke trendgroei van de productiviteit
sedert het einde van de jaren 90 bevestigt. Die evolutie valt te
verklaren door de tertiarisering van de economie en door de geringe
loonkostenstijging.
Beheerste loonkostenontwikkeling
Die loonmatiging vindt zijn oorsprong enerzijds in het beleid gericht
op het creëren van banen met een lage productiviteit en anderzijds in
de loononderhandelingen die beïnvloed werden door de sterke
loonmatiging in Duitsland en in de eurozone in het algemeen. In de
projectieperiode bedraagt de gemiddelde jaarlijkse toename van de
reële uurloonkosten in de marktsector slechts 1,2 %, minder dus dan
de productiviteitsgroei. De inflatie, die in 2005 oploopt tot 2,1 %,
zou zich in de periode 2006-2010 stabiliseren op gemiddeld 1,8 %.
Versneld banenverlies in de industrie, sterke banengroei in de
dienstensector
De binnenlandse werkgelegenheid zou gemiddeld met 0,9 % of 37 000
banen per jaar aangroeien, wat neerkomt op een nettocreatie van 221
000 banen op zes jaar tijd (waarvan 19 000 in de overheidssector).
Rekening houdend met een gelijktijdige toename van 141 000 eenheden
van de bevolking op arbeidsleeftijd - weliswaar vooral in de
leeftijdsklasse 50-64 jaar - zou de stijging van de
werkgelegenheidsgraad ongeveer 2 procentpunt bedragen (van 61,8 % in
2004 tot 63,7 % in 2010).
De verwerkende nijverheid zou 60 000 banen verliezen over de periode
2005-2010. De werkgelegenheidscreatie bij de marktdiensten zou 274
000 eenheden bedragen. Daarin zit ook de impact van de
activeringsmaatregelen en de uitbreiding van de sociale maribel en de
dienstencheques, alsook het effect van de recente
werkgelegenheidsbevorderende maatregelen in de gezondheidszorg. De
werkgelegenheid in het systeem van de dienstencheques (22 000
eenheden in 2010) bestaat vooral uit huispersoneel dat overgeheveld
wordt van de informele sector naar de markdiensten.
Het aantal werklozen neemt zeer langzaam af
De sterke werkgelegenheidsgroei is onvoldoende om het aantal
werklozen aanzienlijk te doen dalen. Het aantal werklozen zou
jaarlijks gemiddeld met ruim 8 000 eenheden verminderen. De
beroepsbevolking blijft immers sterk stijgen in de projectieperiode
(+172 000 eenheden), ook al halveert de jaarlijkse groei tegen 2010
door de quasi-stabilisering van de bevolking op arbeidsleeftijd.
Daardoor zou de werkloosheidsgraad slechts langzaam afnemen (van 14,4
% in 2004 tot 12,9 % in 2010).
Daling van de broeikasgasemissies
De daling van de energie-intensiteit van het bbp wordt vooral
versterkt door de hoge energieprijzen en de industriële
herstructureringen. Ze bedraagt gemiddeld 1,4 % per jaar tijdens de
projectieperiode. Daarnaast stijgt het aandeel van gas en
elektriciteit in het energie-eindverbruik en doen verscheidene
maatregelen de energiegebonden co2-intensiteit van het bbp
aanzienlijk afnemen. De totale broeikasgasemissies - uitgedrukt in
co2-equivalenten - zouden dalen met gemiddeld 0,2 % per jaar.
Op die manier zou de omvang van de broeikasgasemissies dichter bij
het niveau komen waartoe België zich internationaal verbonden heeft,
zonder het evenwel te bereiken. In 2010 zouden de emissies nog 8,4 %
hoger liggen dan het vooropgestelde plafond (11,2 miljoen ton
co2-equivalenten). De effecten van reeds voorziene, maar nog niet
uitgevoerde maatregelen zouden de resultaten dichter bij de
doelstelling kunnen brengen. Indien de doelstelling toch overschreden
wordt, zouden de federale en de regionale overheden kunnen overgaan
tot de aankoop van emissierechten op de internationale markten.
Het gerealiseerde begrotingsevenwicht is kwetsbaar...
Het begrotingsevenwicht van de gezamenlijke overheid in 2004 is
kwetsbaar. Enerzijds werd dat evenwicht bereikt met behulp van een
aantal eenmalige maatregelen ter omvang van 0,7 % van het bbp (de
eenmalige bevrijdende aangifte of EBA, de uitzonderlijke daling van
de dotaties en subsidies aan de NMBS en de verkoop van gebouwen).
Anderzijds worden voor 2005 en vooral voor 2006 budgettaire impulsen
voorzien, waarvan de meeste een recurrent karakter hebben.
Zonder nieuwe maatregelen ontstaat een begrotingstekort
Rekening houdend met de beschikbare informatie op 30 april 2005 zou
de gezamenlijke overheid een tekort boeken van 0,5 % van het bbp in
2005 en van 1,5 % van het bbp in 2006, door de aanzienlijke daling
van het primaire overschot (van 4,9 % van het bbp in 2004 naar 2,9 %
in 2006). In 2005 zou die daling vooral het gevolg zijn van de
economische groeivertraging, alsook van de verhoogde
investeringsactiviteit van de lokale overheden. Het uitdoven van de
eenmalige maatregelen die een gunstige invloed hadden op de
resultaten van 2004 dragen hier ook toe bij, maar worden grotendeels
gecompenseerd door nieuwe eenmalige maatregelen die genomen werden in
het kader van de begroting 2005. In 2006 zou de terugval van het
primaire overschot vooral het gevolg zijn van structurele
maatregelen, met name de vermindering van de verplichte afhoudingen -
met het laatste luik van de hervorming van de personenbelasting - en
een aanzienlijke groei van de uitgaven voor gezondheidszorg. De
investeringen van de lokale overheden zouden nog steeds aanzienlijk
stijgen.
Zowel in 2005 als in 2006 remt de zwakke ontwikkeling van het
looninkomen de dynamiek van de inkomsten uit de verplichte
afhoudingen af. Bovendien impliceert het werkgelegenheidsbeleid
aanzienlijke budgettaire kosten: de subsidies ter ondersteuning van
dat beleid nemen sterk toe.
In 2005 en vooral in 2006 zou de stijging van de inkomsten voor de
gezamenlijke overheid lager liggen dan de economische groei en die
van de primaire uitgaven hoger. Voor 2005 en 2006 samen, zouden de
inkomsten met 1,2 % van het bbp dalen en de primaire uitgaven met 0,8
% van het bbp stijgen.
Vanaf 2007 stabiliseren de inkomsten zich in procent van het bbp en
zouden de uitgaven - zowel de primaire uitgaven als de rentelasten -
enigszins dalen. De daling van de rentelasten blijft beperkt door de
geleidelijk aantrekkende rentevoeten. Het tekort zou daardoor
langzaam verminderen tot 0,7 % van het bbp in 2010.
Verdere daling van de overheidsschuld
Ondanks de tekorten zou de overheidsschuld in bbp-termen blijven
dalen, zij het in een minder snel tempo (-13,7 procent van het bbp in
de periode 2005-2010, rekening houdend met de overname van de
NMBS-schuld in 2005), tot 83 % van het bbp in 2010.
Een gunstige policy mix in een moeilijke internationale omgeving
De daling van het primair structureel overschot van de gezamenlijke
overheid (conjunctuurgezuiverd en zonder eenmalige maatregelen) met
0,4 % van het bbp in 2005 en met 0,9 % in 2006 (0,5 % in 2004) zorgt
samen met de lage rentevoeten voor een gunstige policy mix voor de
groei en de werkgelegenheid in een fase van internationale
conjunctuurvertraging die het concurrentievermogen van de bedrijven
bemoeilijkt. Dit budgettair beleid laat toe om tegelijk met de
loonkostenmatiging de particuliere consumptie te ondersteunen,
waarbij het concurrentievermogen behouden blijft in een context van
sterke internationale concurrentie. Niettemin blijft het
geprojecteerde overheidstekort in 2005 beduidend onder het gemiddelde
van de eurozone (2,6 % in 2005).
Die policy mix wordt mogelijk in een economische context in de
eurozone die - ondanks recordhoogtes voor de energieprijzen - weinig
inflatoir is, mede door de loonkostenverlagende maatregelen die in
verschillende lidstaten, in het bijzonder Duitsland, werden genomen.
De publicatie "Economische vooruitzichten 2005-2010" kan geraadpleegd
worden en gedownload worden op de site www.plan.be
Meer informatie:
Ingrid Bracke
02/507.74.45
ib@plan.be
Francis Bossier
02/507.74.43
fb@plan.be