Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer Kenmerk 2040514290 d.d. 4 mei 2005 AV/IR/2005/38416 333

Onderwerp Datum Contactpersoon Vragen over Ontslag van de leden Van As 26 mei 2005
en Varel

In antwoord op uw brief, kenmerk 2040514290, inzake vragen van de Tweede kamerleden ./. Van As en Varela over het anciënniteitsbeginsel bij ontslag, doe ik hierbij de antwoorden op deze vragen toekomen.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

2040514290
Vragen van de leden Van As en Varela (beiden LPF) over het anciënniteitbeginsel bij ontslag. (Ingezonden 4 mei 2005)
Vraag 1
Is het waar dat voor de goedkeuring van ontslag op basis van de Wet melding collectief ontslag het anciënniteitbeginsel dwingend is voorgeschreven?
De Wet melding collectief ontslag verplicht een werkgever om een voorgenomen bedrijfseconomisch ontslag van 20 of meer werknemers te melden bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen.
Daarbij dient een werkgever ondermeer zo nauwkeurig mogelijk opgave te doen van de criteria die zijn aangelegd bij het selecteren van de voor ontslag in aanmerking komende werknemers. Als aan deze en andere voorwaarden is voldaan, kan een werkgever - na een maand wachttijd óf eerder indien de vakbonden daarmee akkoord gaan - overgaan tot het indienen van een collectief ontslagverzoek. CWI, die een dergelijk ontslag in de regel toetst, is op basis van het zogeheten Ontslagbesluit gehouden dit te doen aan de hand van het anciënniteitsbeginsel dan wel het afspiegelingsbeginsel (bij 10 of meer ontslagen, als een werkgever daarvoor kiest). Met andere woorden niet de melding van collectief ontslag, maar de ontslagprocedure via CWI verplicht een werkgever om bij de ontslagkeuze het anciënniteitsbeginsel toe te passen dan wel te kiezen voor toepassing van het afspiegelingsbeginsel (bij groepsontslagen van 10 of meer werknemers).
Vraag 2.
Zijn u voorbeelden bekend van situaties waarin strikte toepassing van dit beginsel tot onnodige faillissementen leidt?
Neen, er zijn geen voorbeelden bekend dat een bedrijf door toepassing van het anciënniteitsbeginsel onnodig failliet is gegaan.
Vraag 3.
Deelt u de mening dat op het anciënniteitbeginsel uitzonderingen mogelijk moeten zijn om faillissementen te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen neemt u om uitzonderingen op het anciënniteitbeginsel mogelijk te maken? Zo neen, deelt u dan de mening dat onverkorte toepassing van het anciënniteitbeginsel tot onnodig banenverlies kan leiden? Tot nu toe is - ook volgens CWI - niet gebleken, dat toepassing van het ancienniteitsbeginsel tot faillissement leidt, noch dat een uitzondering op het anciënniteitsbeginsel nodig is om faillissementen te voorkomen. De mening dat onverkorte toepassing van het anciënniteitsbeginsel tot onnodig banenverlies kan leiden, wordt dan ook niet gedeeld. Dat neemt niet weg, dat het kabinet op 29 april 2005 aan de Tweede Kamer maatre-gelen bekend heeft gemaakt (TK, vergaderjaar 2004-2005, 30109, nr.1) die zorgen voor een aanzienlijke versoepeling van de ontslagpraktijk en die bijdragen aan het streven naar meer dynamiek op de arbeidsmarkt.