Departementale Takenanalyse
Eindrapportage
Verkenningen
Bijlage 2
26 mei 2005
BIJLAGE 2
Eindrapportage Verkenningen
Departementale takenanalyse SZW
26 mei 2005
Inhoud
INLEIDING...........................................................................................................................................3
THEMA 1 AANSTURING VAN DE KETENSAMENWERKING........................................4
THEMA 2 POSITIONERING BIJZONDERE OPSPORING.................................................8
THEMA 3 HERIJKING EN INNOVATIE VAN DE COMMUNICATIEFUNCTIE .......10
THEMA 4 ROL SOCIALE PARTNERS BIJ OPLOSSING ARBEIDSMARKT-
FRICTIES...................................................................................................................15
THEMA 5 ARBEIDSMIGRATIEBELEID...............................................................................18
THEMA 6 ONDERNEMERSCHAP..........................................................................................24
THEMA 7 STROOMLIJNEN REGELINGEN INZAKE GELIJKE BEHANDELING..26
THEMA 8 BEDRIJFSLEVEN MEER VERANTWOORDELIJK MAKEN VOOR
EMANCIPATIE.........................................................................................................28
THEMA 9 SECTORSPECIFIEK EMANCIPATIEBELEID NOG MEER BELEGGEN
BIJ AFZONDERLIJKE DEPARTEMENTEN....................................................31
Inleiding
De departementale takenanalyse SZW is uitgevoerd langs drie sporen.
Het eerste spoor betreft een systematische takenanalyse, waarin per hoofddoelstelling van
beleid (VBTB-niveau) een beschrijving is gegeven van een tweetal hoofdvragen: welke
taken voert SZW uit op dit terrein en hoe voert SZW die taken uit?
Het tweede spoor behelst een specifieke takenanalyse, waarin vier thema's op het terrein
van een modern en solide stelsel van arbeidsmarkt en sociale zekerheid nader onder de
loep zijn genomen.
Het derde spoor is van een andere orde en betreft de lange termijn doelstelling van de
takenanalyse: de borging van een continu proces van vernieuwing.
Het eerste spoor laat zien dat op vrijwel alle beleidsterreinen van SZW hervormingen op
de agenda zijn gezet. Deze zijn per beleidsterrein samengevat in de zogenoemde
Hervormingsagenda SZW. Deze moet worden gezien als de belangrijkste opbrengst van
de takenanalyse. In aanvulling daarop is de takenanalyse in september 2004 in concept
voorgelegd aan de medewerkers, de ambtelijke leiding en een aantal externen. De
uitkomst van deze consultatie, die circa veertig suggesties voor beleidsverkenningen heeft
opgeleverd, is vervolgens voorgelegd aan de bewindslieden. Deze procedure heeft als
resultaat opgeleverd dat een selectie van negen suggesties als aparte thema's nader is
verkend op wenselijkheid en haalbaarheid.
De voorliggende eindrapportage bevat per thema een beknopte beschrijving van de
probleemstelling, de aanpak, de gerealiseerde en/of te verwachten1 uitkomsten en de
wijze waarop aan de procesvereisten is of wordt voldaan.
1 Acht van de negen verkenningen kennen vervolgtrajecten, die de einddatum van de
departementale takenanalyse overschrijden. In die situatie zijn de beoogde/te verwachten
uitkomsten zo goed mogelijk weergegeven.
3
Thema 1 Aansturing van de ketensamenwerking
1. Probleembeschrijving
Binnen de Rijksoverheid worden momenteel de taken van de departementen tegen het
licht gehouden. Doel van deze takenanalyse is onder meer bij te dragen aan een betere en
efficiëntere organisatie van de overheid (actielijn 3). Eén van de suggesties die uit de
algemene takenanalyse SZW naar voren kwam, betreft de mogelijke verbeteringen in de
aansturing van de samenwerking in de keten van werk en inkomen.
De vraagstelling is als volgt geoperationaliseerd:
1. Welke knelpunten (en mogelijke oplossingen) worden ervaren ten aanzien van de rol
van SZW in de keten?
2. Welke praktische problemen worden ervaren in de keten en op welke wijze zou SZW
daar iets aan kunnen doen?
2. Aanpak en procesvereisten
In het kader van deze verkenning zijn de bovenstaande vragen uitgezet bij de leden van
de agendacommissie van het Algemeen Ketenoverleg (AKO), de Inspectie voor Werk en
Inkomen (IWI) en de beleidsdirecties van SZW.
Op basis van de inbreng van de agendacommissie, de IWI en de beleidsdirecties van
SZW zijn de resultaten van deze verkenning geformuleerd. Deze resultaten zijn
vervolgens afgestemd met de leden van de agendacommissie. Hierna heeft het AKO op
25 februari jl. ingestemd met de voorgenomen acties die in de verkenning zijn
beschreven.
In de volgende paragraaf worden de resultaten van de verkenning beschreven, die op 25
februari jl. aan het AKO zijn voorgelegd. Hierbij is een onderscheid gemaakt naar de rol
van SZW ten aanzien van de ketensamenwerking en praktische problemen in de keten.
3. Resultaten verkenning
3.1 Rol van SZW in de keten
De verkenning bevestigt het beeld dat er zowel bij de ketenpartners als het ministerie van
SZW behoefte bestaat aan een verdere uitwerking van de wijze waarop SZW de
ketensamenwerking kan bevorderen. Hierbij moet recht worden gedaan aan het feit dat in
twee verschillende regelcomplexen (Wet SUWI en WWB) de ministeriële
verantwoordelijkheid op een verschillende wijze is ingevuld. Tevens dient de aandacht uit
te gaan naar de overlegstructuur in de keten, mede met het oog op de implementatie en
uitvoering van het SUWI-Ketenprogramma 2005. Eveneens zal in het kader van het nader
4
uitwerken van de rol van SZW in de keten worden nagedacht over de mogelijkheden
incentives binnen de keten van werk en inkomen in te zetten om de ketenprestaties te
verbeteren en de belangen tussen de ketenpartners (meer) in evenwicht te krijgen.
Illustratief voor de wijze waarop SZW zijn verantwoordelijkheid neemt voor het
bevorderen van de ketensamenwerking, zijn zowel het instellen van de Expertcommissie
informatievoorziening en elektronische dienstverlening SUWI als de reactie op het
rapport van deze expertcommissie. De staatssecretaris heeft de Expertcommissie opdracht
gegeven om aanbevelingen te doen voor verbetering en versnelling van de
(totstandkoming van de gewenste) informatievoorziening en elektronische
dienstverlening (`e-gouvernment') in het SUWI-domein, waaronder mogelijk te realiseren
quick wins. In reactie op het rapport van de Expertcommissie heeft de staatssecretaris per
brief van 13 mei 2005 de Kamer laten weten dat de inzet van de ketenpartners erop
gericht dient te zijn dat in 2007 geen sprake meer is van dubbele gegevensuitvraag aan
klanten (Tweede Kamer, 2004-2005, 26 448, nr. 206). In navolging van de aanbevelingen
van de Expertcommissie zal een digitaal klantdossier worden ontwikkeld. Om de burger
centraal te stellen in de uitvoering van werk en inkomen, zal het dossier
organisatieoverstijgend worden ingericht. Uitgangspunt hierbij is vermindering van
bureaucratie en regeldruk. Hiermee vervult SZW een sturende rol op uitgangspunten van
de dienstverlening in de keten en de inrichting van de informatievoorziening; deze sturing
wordt ook vastgelegd in een wettelijk kader. De uitwerking en de implementatie ervan
worden aan de uitvoerders overgelaten.
Actie: Binnen SZW wordt momenteel de wijze waarop SZW de ketensamenwerking kan
bevorderen nader uitgewerkt. De ketenpartners zullen hierbij worden betrokken. Gelet op
de nog te verrichten werkzaamheden in dit traject, zal de doorlooptijd van deze activiteit
de einddatum van de departementale takenanalyse overschrijden.
3.2 Oplossingen voor praktische problemen in de keten
De verkenning heeft tevens geleid tot een inventarisatie van een aantal knelpunten in de
ketensamenwerking. Deze knelpunten worden hieronder beschreven. Bij de knelpunten
zijn acties vermeld, die gezamenlijk door de ketenpartners en SZW moeten worden
opgepakt. Voor de meeste knelpunten geldt dat ketenpartners en SZW op dit moment al
eerste aanzetten hebben gedaan voor mogelijke oplossingsrichtingen die bijdragen aan
een efficiëntere samenwerking in de keten.
1. BTW-afdracht
Ketenpartners (zelfstandige rechtspersonen) zijn BTW-plichtig als zij diensten van elkaar
afnemen. Een vrijstelling van de BTW-plicht lijkt niet tot de mogelijkheden te behoren.
Actie: Met bovenstaand gegeven moet rekening worden gehouden bij het vaststellen van
het budget. De voorkeur gaat overigens uit naar het aanwenden van andere methoden om
gebruik te maken van elkaars diensten, via het maken van afspraken over een
gecoördineerde inzet van middelen.
Planning: SZW zal de knelpunten ten aanzien van de BTW-afdracht analyseren. Op basis
van deze analyse zal SZW een standpunt formuleren dat wordt voorgelegd aan het AKO
5
(2005).
2. Middelenallocatie
Ten behoeve van de simultane inzet van (reïntegratie)instrumenten moeten
mogelijkheden voor `middelencoördinatie' worden gecreëerd.
Actie: Onderzoeken welke opties ten aanzien van middelencoördinatie mogelijk zijn.
Hierbij kunnen onder meer (de goedkeuringsaanvraag voor) het uitvoeren van andere
taken (Wet SUWI) en de mandaatconstructie (WWB) aan de orde worden gesteld.
Planning: In het kader van de SUWI-experimenten met de routering A/B brengt SZW
momenteel de knelpunten en mogelijke oplossingen met betrekking tot de
middelenallocatie in kaart. Dit traject zal worden gekoppeld aan de mogelijke landelijke
invoering van de routering A/B, zoals geformuleerd in het Meerjarenperspectief CWI
2006, als daartoe wordt besloten.
3. Keten in de P&C-cyclus
SZW stuurt de afzonderlijke zbo's aan via de P&C-cyclus. Hierdoor ontbreekt het totale
inzicht in de ketensamenwerking.
Actie: SZW stuurt één ketenbrief naar de ketenpartners (CWI, UWV, SVB, BKWI en
IB). Daarnaast stellen de zbo's een ketenjaarplan op, gecoördineerd vanuit het Algemeen
Ketenoverleg. De ketenpartners onderzoeken de mogelijkheden op welke wijze de
gemeenten aan kunnen sluiten bij het opstellen van een ketenjaarplan.
Planning: In mei 2006 zal SZW een ketenmeibrief 2007 naar de ketenpartners sturen.
Daarnaast wordt het ketenprogramma vanaf 2006 geformaliseerd: SZW zal de
ketenpartners jaarlijks om een ketenjaarplan vragen. Het door de ketenpartners opgestelde
SUWI-Ketenprogramma 2005 is overigens vergelijkbaar met een ketenjaarplan.
4. Ketenuitvoeringstoets
Voorkomen moet worden dat beleidsmaatregelen gericht op afzonderlijke (onderdelen
van) zbo's en gemeenten onbedoelde gevolgen hebben voor de werking van de keten.
Actie: Er wordt een ketenuitvoeringstoets ontwikkeld voor nieuwe beleidsvoorstellen of
afspraken met zbo's en gemeenten. Deze ketenuitvoeringstoets moet zo zijn ingericht dat
de gevolgen van een maatregel of afspraak voor de gehele keten op operationeel niveau
duidelijk worden.
Planning: Het proces van de ketenuitvoeringstoets is geaccordeerd in het AKO van
25 februari jl. Indien zich nu ketenrelevante beleidsmaatregelen aandienen, kunnen de
ketenpartners om een ketenuitvoeringstoets worden gevraagd.
5. Knelpunten door privacywetgeving
Op lokaal niveau wordt de Wet bescherming persoonsgegevens als belemmerend ervaren
voor een volledige doorvoering van de 1-loketgedachte.
Actie: SZW zal ketenpartners informeren over de mogelijkheden van een zorgvuldige
gegevensuitwisseling binnen de bestaande wettelijke kaders (o.a. Wet SUWI, WWB).
Planning: SZW zal de knelpunten op het gebied van privacywetgeving analyseren. Op
basis van deze analyse zal SZW een standpunt formuleren dat wordt voorgelegd aan het
AKO (2005).
6
6. De verantwoording van ketenprestaties is weinig inzichtelijk.
Het laten zien van concrete prestaties en resultaten, zowel regionaal als landelijk is
essentieel in het kader van de verantwoording van de minister jegens de Tweede Kamer.
In 2005 moet er daarom zicht komen op waar de samenwerking goed gaat en waar
verbetering nodig is, waardoor er een landelijk beeld ontstaat van de stand van zaken in
de ketensamenwerking.
Actie en planning: De implementatiestructuur van het SUWI-Ketenprogramma 2005
moet ervoor zorgdragen dat een landelijk beeld ontstaat van de stand van zaken in de
ketensamenwerking. Daarnaast wordt in het SUWI-Ketenprogramma 2005 een aantal
acties vermeld die de prestaties in de keten inzichtelijk moeten maken, zoals de
verantwoording van de ketenpartners via gezamenlijke ketenprestatie-indicatoren en het
ontwikkelen van een ketenklanttevredenheidsonderzoek.
7. De keten kent verschillende informatiehuishoudingen, diagnosemodellen, registraties
en definities
Actie en planning: Het SUWI-Ketenprogramma 2005 vermeldt dat gemeenschappelijke
klantgroepen en een specifiek klantbeeld aan het begin van het proces worden
ontwikkeld. Een gemeenschappelijk dienstverleningsconcept vormt een noodzakelijke
voorwaarde voor de parallelschakeling in de keten, waarbij ketenpartners elkaars
middelen en expertise benutten. Daarnaast wordt door het stroomlijnen van de
ketenprocessen en de gegevensuitwisseling bevorderd dat klanten slechts eenmalig
gegevens hoeven aan te leveren.
Tot slot zijn in het kader van deze verkenning de ketenpartners uitgenodigd om aan SZW
nieuwe knelpunten te melden die tijdens de implementatie en uitvoering van het SUWI-
Ketenprogramma 2005 naar boven komen. Gezamenlijk zal dan naar een oplossing
worden gezocht.
7
Thema 2 Positionering bijzondere opsporing
1. Probleembeschrijving
Gelet op de ontwikkelingen op het gebied van de premieheffing werknemersverzekering en de
toegenomen bestuursrechtelijke afdoening van de WAV is het een goed moment om de positie
van de bijzondere opsporing SZW te bezien. De centrale vraag voor de verkenning luidt als
volgt: Hoe kan de (bijzondere) opsporing waarvoor de minister van SZW momenteel
verantwoordelijk is, het beste worden georganiseerd?
2. Onderzochte oplossingen en gemaakte afwegingen
De volgende vier varianten zijn geschetst:
· één landelijke opsporingsdienst. In deze variant worden alle Bijzondere
Opsporingsdiensten (BOD' en) gebundeld op een centrale plaats (bij BZK, ook het
Ministerie van Justitie is denkbaar)
· een fusie SIOD - FIOD/ECD, met zelfstandige positie SIOD daarbinnen. In deze
variant worden SIOD-taken door de FIOD overgenomen.
· een zelfstandige SIOD inclusief versterking van de samenwerking (met
handhavingspartners, FIOD, Politie). In deze variant wordt de huidige positie van
SIOD bestendigd.
· alle opsporing sociale zekerheid bij SIOD (overgang van de kolommen naar SIOD)
Een en ander heeft geleid tot het volgende:
1. overleg met bewindslieden SZW over het starten van een politieke verkenning naar
de haalbaarheid en wenselijkheid van een centrale positionering van alle bijzondere
opsporing in Nederland en
2. een verkenning naar de haalbaarheid en wenselijkheid van concentratie van alle
opsporingstaken binnen het SZW domein.
3. Aanpak en Resultaat
Ad 1. Politieke verkenning van een centrale positionering van alle bijzondere opsporing
in Nederland.
Er heeft, op basis van een verkenning op ambtelijk niveau, overleg met de
bewindspersonen plaatsgevonden over het starten van een politieke verkenning. Politiek
is er op dit moment geen steun voor verdere bundeling van de bijzondere opsporing in
één landelijke organisatie. Er is gewezen op de problemen die kunnen ontstaan door
scheiding van de beleidsmatige en operationele aansturing. Geconstateerd wordt dat de
SIOD goed functioneert.
De ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de SIOD de samenwerking met FIOD-ECD
sterk heeft geïntensiveerd. Op 10 maart jl. is door beide partijen een nieuw convenant
8
ondertekend. De belangrijkste vernieuwing in het convenant is het verbeteren van het
proces van selectie en overdracht van die zaken die zich op het overlappende domein
bevinden. Het proces van selectie van zaken op het terrein van arbeidsmarktfraude,
respectievelijk loon- en premiefraude zal zo worden ingericht dat belangen van zowel
SIOD als FIOD-ECD/Belastingdienst worden gediend.
Daarnaast benoemen de diensten elk jaar thema's waarop gezamenlijke
(opsporings)projecten worden uitgevoerd. Verder zal de samenwerking op facilitair
gebied tussen BOD'en worden versterkt, zoals bij observatieteams, digitale recherche,
Infodesks en ontwikkeling van handboeken. Dit leidt tot ook tot meer efficiency.
Ad 2. Een verkenning naar concentratie van alle opsporingstaken binnen het SZW
domein
Opsporing is het sluitstuk van de handhavingsketen. De opsporingstaken in het SZW
domein zijn als volgt verdeeld:
· Het deel van de opsporing dat zich richt op de zware vormen van criminaliteit op het
terrein van de vier kolommen is ondergebracht bij een departementale
opsporingsdienst: de SIOD.
· De opsporing binnen de kolommen - UWV, SVB, AI en gemeenten - beperkt zich tot
lichte en middelzware strafbare feiten en een daarbij behorende beperkte
opsporingsbevoegdheid toegespitst op specifieke taken van de desbetreffende
kolommen.
De verkenning naar concentratie van alle opsporingstaken binnen het SZW domein wordt
thans uitgevoerd. Een en ander wordt bezien vanuit de optiek van efficiency en effectiviteit. Er
worden twee hoofdvarianten verkend, te weten: het bestendigen van de huidige situatie en het
bundelen van alle bijzondere opsporing in het domein van werk en inkomen bij de SIOD.
Bij de analyse wordt onder meer gekeken naar:
· wat betekent de variant concentratie nu in de praktijk voor (a) deelbaarheid controle en
opsporing en (b) de positie van gemeenten
· de vergelijking met andere Bijzondere Opsporingsdiensten.
Stap 1: verkenning binnen SZW. Hierbij zijn betrokken de directies Uitvoeringsbeleid
(UB), Werk & Bijstand en WBJA, de SIOD, de Arbeidsinspectie, Coördinatiepunt
Handhaving en Administratieve Lasten.
Stap 2: afhankelijk van de uitkomsten van stap 1: overleg en afstemming met partijen
buiten SZW (OM, Justitie, UWV, SVB en vertegenwoordigers gemeenten).
9
Thema 3 Herijking en innovatie van de communicatiefunctie
1. Probleembeschrijving
Beleid kan nog zo goed en knap bedacht zijn, als het niet aansluit bij de beleving van de
burger en niet is uit te leggen, zal het nooit bij de burger overkomen. Daarom is het van
belang in de beleidsvoorbereiding zo vroeg en zo vaak mogelijk de
communicatiediscipline te betrekken. Communicatie in het hart van beleid, dat is de
opdracht waaraan we werken; in en vanuit de beleidsvoorbereiding- en ontwikkeling
moet steeds gekeken worden naar de communiceerbaarheid van beleid en naar de inzet
van communicatie als instrument om beleid te realiseren, om het beleid toe te lichten en
het draagvlak voor de uitvoering ervan te verkrijgen.
De aanpak loopt op hoofdlijnen langs vier sporen:
1. verdere instrumentering van de communicatiefunctie;
2. verhogen van het communicatief vermogen van beleid;
3. versterken rol van communicatie bij handhaving en opsporing;
4. verbetering van de strategische positionering en aansturing van de
communicatiefunctie.
2. Aanpak en procesvereisten
2.1 verdere instrumentering van de communicatiefunctie
· In twee pilots zijn de mogelijkheden van een regelmatige issuemonitor onderzocht.
Hierbij zijn beleidsmedewerkers op verschillende manieren en in verschillende mate
van intensiviteit betrokken. Voor de opzet van de pilot is een rondgang gemaakt
langs andere departementen om te leren van hun ervaringen. Op basis van de pilots is
inmiddels een voorstel door het SDO geaccordeerd voor een regelmatige
issuemonitor op de meest prioritaire SZW-onderwerpen. Daarnaast is door tussen-
komst van het SDO een oproep gedaan aan beleidsdirecteuren om onderwerpen aan te
melden die de komende twee jaar (gaan) spelen en nog beïnvloedbaar zijn. Op deze
onderwerpen kan vroegtijdig diepergaand opinieonderzoek worden ingezet en kunnen
tijdelijke vormen van issuemonitoring worden ingezet.
· In de periode voor en na Prinsjesdag is in een project enerzijds ervaring opgedaan
met geïntegreerde strategische advisering vanuit de verschillende disciplines binnen
de directie Communicatie (zie spoor 3) en anderzijds met intensieve(re)
samenwerking met betrokken ministeries (AZ, Financien en EZ). In dit project zijn in
de praktijk de mogelijkheden van het werken met kernboodschappen verkend. Met
deze kernboodschappen - die verspreid worden onder interne gebruikers als
bewindslieden, woordvoerders, redacteuren en speechschrijvers - wordt vormgegeven
aan een eenduidige regie op de communicatie naar buiten. Kennis en ervaring
opgedaan in dit project zijn vastgelegd en interdepartementaal verspreid.
In januari 2005 is de interdepartementale Coördinatiegroep Voorlichtingsraad als
pilot van start gegaan. In deze Coördinatiegroep worden in de praktijk de
10
mogelijkheden verkend van een betere interdepartementale samenwerking en een
(meer) eenduidige communicatie vanuit de Rijksoverheid. Het eerste kabinetsbrede
thema waarover de Coördinatiegoep zich buigt is 'vergrijzing'. SZW Communicatie
neemt met twee medewerkers actief deel aan de Coördinatiegroep.
2.2 verhogen van het communicatief vermogen van beleid
· Om te onderzoeken of communicatie een vervanger kan zijn van wet- en regelgeving
zijn bij SZW en andere departementen de (on)mogelijkheden van communicatie als
(nevengeschikt of belangrijkste) sturingsinstrument verkend. In een meeting met
communicatie-experts van buiten SZW en buiten de overheid zijn de conclusies van
het onderzoek getoetst en is het rapport aangescherpt. De uitkomsten van het
onderzoek worden in een handzaam boekje als do's en dont's bij de inzet van
communicatie binnen SZW, maar ook daarbuiten breder bekend gemaakt.
· Onderzocht wordt of een instrument ontwikkeld kan worden voor het maken
van een stakeholdersanalyse waarin ook communicatieaspecten goed zijn
geïntegreerd. Een dergelijke stakeholdersanalyse geeft gedurende het gehele
beleidsproces niet alleen zicht op de stand van de opinie van stakeholders,
maar biedt daardoor ook de mogelijkheid beleids- dan wel communicatie-
acties te ondernemen om die opinie te trachten bij te stellen. Bedoeling is het
instrument in een handzame vorm als een handleiding/checklist ter
beschikking te stellen van beleidsmedewerkers.
2.3 versterken rol van communicatie bij handhaving en opsporing
· De directie Communicatie heeft in de afgelopen periode onderzoek gedaan naar de
(on)mogelijkheden van handhavingscommunicatie. Ook interdepartementaal wordt
dit nu onderzocht. Door middel van communicatie kunnen we de kennis over regels
vergroten en een positieve attitude ten opzichte van die regels realiseren. Voorts
kunnen we met communicatie de waarden en normen m.b.t. de naleving van regels en
het accepteren van plichten beïnvloeden. In feite gaat het om het verhogen door
middel van communicatie van de subjectieve pakkans: het door de potentiële
overtreder geschatte risico dat hij of zij voor een overtreding gepakt (en bestraft)
wordt.
2.4 verbetering van de strategische positionering en aansturing van de
communicatiefunctie
· Binnen de directie Communicatie zijn de mogelijkheden verkend van een meer
geïntegreerde strategische advisering vanuit de verschillende disciplines van
communicatie. Deze geïntegreerde advisering is met name vroeg in de
beleidsontwikkeling van belang om de communicatiefunctie sterk neer te zetten in
het beleidsproces. Op de vastgestelde beleidsprioriteiten van SZW zijn koppels
gevormd van woordvoerders en communicatieadviseurs die steeds gezamenlijk de
publicitaire en communicatieve gevolgen van beleidsvoornemens verkennen en op
basis daarvan adviseren aan DG's en bewindslieden.
11
· De directeur Communicatie neemt deel in de Cie Wolffensperger die in opdracht van
het Programma Andere Overheid de communicatiefunctie op rijksniveau tegen het
licht houdt.
· Bij SZW is de directie Communicatie onderdeel van de pSG-kolom, de stafdirecties.
Omdat advisering in politiek/bestuurlijk heikele kwesties een zaak is van de SG, is
om hem structureel te kunnen adviseren c.q. hem de kans te geven mee te sturen op
relevante communicatiezaken, het politiek antenne beraad geïnstalleerd. Dit beraad
heeft twee maal per week plaats. De SG, de directeur Communicatie, de teamleider
van het ministersteam van Persvoorlichting, de politiek assistent van de minister en
het Hoofd Bureau Advies SG nemen deel aan dit overleg. De uitkomst er van wordt
ook regelmatig met de minister gewisseld.
3. (Verwachte) Resultaten
3.1 verdere instrumentering van de communicatiefunctie
· Uitvoering gevend aan het SDO-besluit t.a.v. de pilots issuemonitoring wordt met
ingang van 2005 vier keer per jaar de publicatie 'Bericht van Buiten' uitgebracht en
binnen het departement verspreid. Alle prioritaire issues van SZW worden hierin
gemonitored. Hiermee heeft SZW de `luisterfunctie' verbeterd: stelselmatig wordt
gevolgd op welke manier de samenleving reageert op het beleid en de communicatie.
Geconstateerde knelpunten worden steeds bij de politiek onder de aandacht gebracht
inclusief aanbevelingen om via communicatie en/of beleidsaanpassingen en
wijzigingen in de uitvoering van beleid de gesignaleerde problemen weg te nemen.
De oproep van het SDO aan beleidsdirecteuren om onderwerpen aan te melden die de
komende twee jaar (gaan) spelen en nog beïnvloedbaar zijn, heeft inmiddels
geresulteerd in de aanmelding van twee issues, Arbeidsmigratie en Integratie. Recent
is een samenwerkingstraject van de directies Communicatie en Arbeidsmarkt gestart
om een specifieke vorm van issuemonitoring en -management op deze thema's in
gang te zetten.
· Het proefdraaien in het project voor en na Prinsjesdag (zie onder Aanpak) en de
deelname aan de Coördinatiegroep heeft als resultaat dat er een sterke(re) sturing is
gevormd op de eenduidigheid van communicatie in brede zin; daarbij gaat het in
eerste aanleg om de externe optredens en woordvoering van bewindslieden en
ambtenaren, maar ook om wat SZW op zijn internetloketten (maandelijks ruim
200.000 bezoeken) en in gerichte publiekscampagnes (bijvoorbeeld door
attenderingsadvertenties in kranten en tijdschriften en bannering op internetsites)
uitdraagt. In de issuemonitor die in de periode van het project heeft gelopen op de
kabinetsbrede thema's is zichtbaar dat meer eenduidige communicatie resultaat
oplevert in de zin van een lichte stijging van het draagvlak onder (sommige)
kabinetsmaatregelen.
12
3.2 verhogen van het communicatief vermogen van beleid
· Het onderzoek naar do's & don'ts bij de inzet van communicatie als (boven- en
nevengeschikt) sturingsinstrument heeft de volgende resultaten opgeleverd.
Communicatie kan - onder randvoorwaarden - als bovengeschikt instrument worden
ingezet. Meest cruciale randvoorwaarden zijn de aanwezigheid van een sense of
urgency rond het issue (of de mogelijkheid om die te creëren) en een doelstelling die
niet op gedragsbeïnvloeding is gericht (maar alleen op informeren, agenderen en
bewustwording). Communicatie kan niet direct bijdragen aan vermindering van wet-
en regelgeving, maar wel kan communicatie, mits vroegtijdig en structureel ingezet,
stimuleren dat (een deel van) de oplossing van een maatschappelijk issue door
actoren in de samenleving wordt gerealiseerd. Dit betekent dat communicatie eerst
wordt benut en dat op basis van resultaten op een later moment kan worden
beoordeeld of alsnog andere instrumenten moeten worden ingezet.
Tijdens de Instrumentenmiddag van WBJA (begin september) zal Communicatie een
workshop hierover voor beleidsmedewerkers verzorgen.
· Verschillende vormen en instrumenten van burgerconsultatie zijn in een doe-het-zelf-
boek voor beleidsmedewerkers bijeengebracht en zo ontsloten dat deze er makkelijk
mee aan de slag kunnen. Het boekje is inmiddels onder de directies verspreid. De
SZW Academie heeft Communicatie gevraagd op basis van het doe-het-zelf-boek een
workshop te verzorgen.
Een tweede deel van het doe-het-zelf-boek met meer en andere vormen van interactie
wordt voorbereid.
3.3 versterken van de rol van communicatie bij handhaving en opsporing
· In de nieuw op te stellen kaderstellende visie op toezicht, zoals die wordt voorbereid
in een interdepartementaal verband onder projectleiderschap van BZK 2, zitten
elementen die de rol van communicatie bij handhaving versterken.
In de tweede helft van 2005 doet de Arbeidsinspectie een proef in de praktijk met
handhavingscommunicatie in het kader van hun inspectieprojecten, waarbij de
effecten van die communicatie gevolgd en gemeten worden.
3.4 verbetering van de strategische positionering en aansturing van de
communicatiefunctie
· Communicatie is zichtbaar en direct aanspreekbaar voor/door de DG's en actief
betrokken bij belangrijke beleidsbesprekingen, opdat steeds tijdig de communicatieve
en de politiek-publicitaire kanten van beleidsvoornemens gewogen kunnen worden en
- waar nodig - tot gerichte activiteiten kunnen leiden. Nu al is het in de praktijk zo dat
Communicatieadviseurs met het oog op die directe aanspreekbaarheid `als een
letterlijk vooruitgeschoven post' bij intensieve communicatietrajecten een deel van de
werktijd bij de betrokken beleidsdirectie gehuisvest zijn (Projectdirectie Taskforce
Jeugdwerkloosheid, Arboconvenanten). Belangrijke beleidsnota's zijn steeds
voorzien van een communicatieparagraaf.
2 De IG van SZW-inspectiediensten vertegenwoordigt SZW in de klankbordgroep
13
· De interdepartementale samenwerking en met name die tussen SZW, EZ en
Financiën en AZ op het terrein van de communicatie is structureel verbeterd.
· De SG is via het antenne beraad nauw betrokken bij de advisering van de politieke
leiding over politiek/bestuurlijk heikele kwesties mede in het licht van de effecten
van keuzes op het publicitaire beeld van de minister en het ministerie.
14
Thema 4 Rol sociale partners bij oplossing arbeidsmarktfricties
1. Probleemstelling
Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt kunnen om diverse redenen onvoldoende op elkaar
aansluiten. Momenteel liggen de knelpunten vooral aan de aanbodzijde: armoedeval,
drempels tussen werk en uitkering, niet afgemaakte opleidingen, te lage participatie
senioren etc. Dit is de reden waarom het kabinet prioriteit geeft aan (arbeidsmarkt) beleid
gericht op versterking van het arbeidsaanbod. Tegelijk zijn er ook problemen aan de
vraagzijde, zoals een (structureel) tekort aan banen voor laagopgeleiden en de
productiviteitsval. De lijn van het kabinet hierin is het gericht aanjagen van de vraag naar
met name laaggeschoolde (c.q. laagbetaalde) arbeid. Door de Wet werk en bijstand
(WWB) kunnen gemeenten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV) gericht de vraag stimuleren (maatwerk), bijvoorbeeld via de inzet van tijdelijke
loonkostensubsidies, tijdelijk gesubsidieerde banen, work first activiteiten, bemiddeling
etc.
De vraag ligt voor of sociale partners voldoende betrokken zijn bij de oplossing van
arbeidsmarktfricties of dat hun betrokkenheid vergroot dient te worden.
2. Huidige stand van zaken
1. Institutioneel
De betrokkenheid van sociale partners bij de Nederlandse economie in het algemeen en
de arbeidsmarkt in het bijzonder, is institutioneel verankerd in de SER en de RWI. Aan
beide adviesraden worden diverse verzoeken gedaan advies uit te brengen over specifieke
(arbeidsmarkt)thema's. Ook vindt met deze adviesraden - en vooral met de RWI -
regelmatig overleg plaats.
Voorts is er het voorjaars- en najaarsoverleg dat ook gezien kan worden als een
institutioneel overlegorgaan. Ook dit orgaan is belangrijk, gelet op het in november 2004
door de sociale partners overeengekomen Sociaal Akkoord. Dit Akkoord biedt
bouwstenen voor vermindering van de werkloosheid. Een juiste invulling van de "uiterste
terughoudendheid" die in het Sociaal Akkoord is afgesproken met betrekking tot de
loonontwikkeling versterkt de concurrentiepositie en daarmee de werkgelegenheid.
Door de afschaffing van Arbeidsvoorziening per 1 januari 2002 (in het kader van SUWI)
die tripartiet werd bestuurd, is de institutioneel vastgelegde rol van sociale partners bij de
arbeidsmarkt verminderd. De arbeidsbemiddeling vindt thans plaats door de Centra voor
Werk en Inkomen (CWI). In dit orgaan zijn sociale partners niet vertegenwoordigd en het
ligt ook niet in de lijn CWI te tripartiseren. Bovendien is door de decentralisatie van de
uitvoering van het arbeidsmarktbeleid (via de Wet werk en bijstand) per 1 januari 2004 de
verantwoordelijkheid voor het arbeidsmarktbeleid vooral gelegd bij gemeenten en het
UWV.
15
2. Feitelijke rol
Het arbeidsmarktbeleid is (functioneel) gedecentraliseerd. De oplossing van fricties op de
arbeidsmarkt wordt niet gezocht in het creëren van nieuwe institutionele verbanden, maar
in praktische, actiegerichte gelegenheidscoalities. In dat kader spelen de sociale partners
uiteraard een belangrijke rol. Een voorbeeld hiervan is bestrijding van de
jeugdwerkloosheid. Diverse gesprekken hebben met de sociale partners plaatsgevonden
om in beeld te krijgen hoe zij kunnen bijdragen aan vermindering van de
jeugdwerkloosheid. Een resultaat van alle besprekingen (ook met andere organisaties) is
de instelling van de Taskforce Jeugdwerkloosheid in 2003. Deze taskforce benadert de
relevante partijen, waar onder sociale partners.
3. Aanpak en resultaat
Matching en allocatiebevordering is onder SUWI een ketenaangelegenheid geworden. Op
macro- en mesoniveau bestaan voldoende mogelijkheden voor betrokkenheid van sociale
partners en wordt daar ook gebruik van gemaakt. Een grotere betrokkenheid van sociale
partners c.q. het bedrijfsleven is vooral nodig op het locale niveau. De samenwerking met
CWI is nog voor verbetering vatbaar. Hierbij gaat het vooral om het melden van
vacatures bij CWI door werkgevers. Een betere melding van vacatures komt de
arbeidsbemiddeling door CWI ten goede. Anderzijds is het belangrijk dat CWI weet wat
er in de bakken zit, zodat zij met werkzoekenden kunnen komen zodra werkgevers
aangeven hiernaar op zoek te zijn. Op basis van de gestaag verbeterende prestatie-
indicatoren van CWI enerzijds en de aanscherping van deze indicatoren anderzijds is het
de verwachting dat in de komende jaren werkgevers meer ingeschakeld zullen worden bij
de arbeidsbemiddeling van werkzoekenden. Ook de totstandkoming van regionale
samenwerkingsverbanden wijst hierop.
Voor reïntegratie van werklozen zijn vooral de werkgevers een onmisbare schakel. Zij
moeten immers voor de banen zorgen. Bevordering van de uitstroom uit de bijstand door
gemeenten gebeurt voornamelijk door de inzet van reïntegratietrajecten gericht op
versterking van het arbeidsaanbod. Nog te weinig wordt rekening gehouden met de
behoeften van werkgevers, terwijl dit juist wel nodig is om mensen te reïntegreren.
Met het doel dat gemeenten ook meer de vraagkant in hun reïntegratiebeleid betrekken,
hebben SZW en VNG een aantal goede praktijkvoorbeelden van samenwerking tussen
gemeenten en werkgevers in beeld laten brengen. Ook de succesfactoren voor deze
samenwerking zijn benoemd. Daarnaast bevordert SZW de vraaggerichte benadering
door gemeenten ook via het Innovatieprogramma Werk en Bijstand. In het kader van dit
programma worden verschillende projecten gesubsidieerd waarin gemeenten een
werkgeversbenadering opzetten. Deze projecten zijn bovendien samengebracht in een
gezamenlijk project Rijk - gemeenten, dat dient als een soort monitor van
werkgeversbenaderingen van gemeenten die worden opgezet. Hiermee wil SZW
zorgdragen voor uitwisseling van ervaringen tussen gemeenten onderling en tussen
16
gemeenten en het rijk. Het uiteindelijke doel van deze "werkgeversbenadering" is dat het
voor gemeenten normaal wordt werkgevers in te schakelen bij reïntegratie-trajecten.
Ook via het zogenoemde gemeenschappelijke beleidskader wordt gestreefd naar
betrokkenheid van werkgevers op lokaal niveau. Momenteel werken SZW en de VNG
een kader uit dat als leidraad kan dienen voor gemeenten in antwoord op toekomstige
ontwikkelingen. Het ligt in de bedoeling ook werkgevers bij dit gemeenschappelijke
beleidskader te gaan betrekken. Het is echter nog te vroeg om iets te zeggen over de
mogelijke resultaten van dit project.
Kortom:
· op nationaal niveau zijn de sociale partners betrokken bij het arbeidsmarktbeleid via
de SER, de RWI en het voor- en najaarsoverleg;
· op meso-niveau zijn de bedrijfstak-CAO's, sectorale en branche-organisaties de
instituties die betrokkenheid van de sociale partners bij het arbeidsmarktbeleid
garanderen
· Op lokaalniveau is er betrokkenheid van de sociale partners daar waar gewerkt wordt
met ondernemings-CAO's. Bovendien wordt via de "werkgeversbenadering" de
inschakeling van werkgevers bij het arbeidsmarktbeleid sterk gestimuleerd en zal ook
de gemeenschappelijke beleidsagenda hier straks aan bijdragen. Bovendien geldt dat
we op lokaal niveau steeds meer samenwerkingsprojecten zien waar de sociale
partners bij zijn betrokken.
17
Thema 5 Arbeidsmigratiebeleid
1. Probleembeschrijving en voorgeschiedenis
Opdracht luidt: verken nader of en in hoeverre de Wet arbeid vreemdelingen (Wav, SZW)
op termijn kan worden geïntegreerd in de vreemdelingenwetgeving (Justitie).
Integratie van wetgeving hoeft niet persé samen te gaan met c.q. voorwaarde te zijn voor
`één loket' in de uitvoering, maar wordt vaak wel in één adem daarmee genoemd.
Hieronder wordt kort ingegaan op de historie van de één loketgedachte van de laatste
jaren. Het in Nederland bestaande systeem van gescheiden aanvragen/beoordelen van
verblijfsvergunning (bij/door IND) en tewerkstellingsvergunningen (bij/door CWI) is in
de meeste EU-lidstaten gebruikelijk. De afgelopen jaren hebben enkele landen,
waaronder ook Nederland, overwogen regelgeving en uitvoering te integreren.
Belangrijkste argumenten daarvoor zijn administratieve lastenverlichting voor
werkgevers en bestuurlijke transparantie en slagvaardigheid.
De minister van V&I heeft de Kamer begin 20033 toegezegd die integratie nader te
onderzoeken In de per 1 oktober 2004 in werking getreden Kennismigrantenregeling is
gekozen voor één uitvoeringsloket bij de IND, de regelgeving is nog wel gescheiden
(Wav en Vreemdelingenwet), maar de werkgever hoeft niet meer in het bezit te zijn van
een tewerkstellingsvergunning.
In het kabinetsstandpunt Kennismigranten4 worden verschillende één loketvarianten voor
het bredere arbeidsmigratiebeleid in vogelvlucht verkend. Conclusie is dat het ene loket
voor kennismigranten in 2004 niet wordt verbreed naar alle arbeidsmigranten. Wel stelt
het kabinet voor te komen tot een gezamenlijke frontoffice van CWI en IND voor de
werkgever. Hieraan wordt echter geen termijn verbonden. Omdat de IND vanaf zomer
2004 zeer druk is geweest met het organiseren van de uitvoering van de
Kennismigrantenregeling, is nog geen begin gemaakt met de verdere uitwerking van die
gezamenlijke frontoffice (als eerste stap naar één loket).
Najaar 2004 heeft het kabinet op voorstel van de Minister van EZ een interdepartementale
Taskforce Vergunningen ingesteld. Doel is vergunningstelsels kritisch te bezien op
(administratieve) lasten voor werkgevers en voorjaar 2005 voorstellen voor
vereenvoudiging te doen. In het kader van de vereenvoudigingsvoorstellen zal de Wav
zeker in beeld komen.
In januari 2005 werpt ook de Europese Commissie in een Greenpaper (weer) de vraag op
of `één loket' voor verblijfs- en tewerkstellingsvergunning niet de voorkeur verdient.5 Het
kabinet zal april 2005 een eerste reactie daarop moeten geven.
3 Notitie over de vreemdelingenrechtelijke positie van en de toelatingsprocedures voor
arbeidsmigranten, brief van de minister van V&I aan de Tweede Kamer, Den Haag, 7-2-2003
4 Kabinetsstandpunt Kennismigranten, Ministerie van Justitie, Den Haag, 25 mei 2004
5 Green Paper on an EU-approach to managing economic migration; Europese Commissie,
Brussel, 11-1-2005
18
2. Aanpak en procesvereisten
Op basis van de tussenrapportage van deze verkenning (eind januari 2005) is besloten (de
eindrapportage van) deze verkenning te beperken tot een beschrijving van het bestaande
beleid en knelpunten daarin, en voor wat betreft de analyse van de DTA-vraagstelling een
aanzet te geven voor een bredere `toekomstverkenning arbeidsmigratiebeleid' met een
meer fundamentele vraagstelling, die februari 2005 van start is gegaan. Reden daarvoor is
dat die DTA-vraag logisch onderdeel uitmaakt van de bredere vraagstelling van die
toekomstverkenning, die meer tijd vraagt. Deze eindrapportage is langs die lijnen
opgebouwd.
Arbeidsmigratie is een thema, waarbij belangen van veel partijen in het geding zijn. De
onderhavige rapportage is afgestemd met JUST/V&I, EZ, BuiZa, OCW, FIN, CPB,
ACVZ, VNO-NCW, FNV en CNV.
3. Resultaten verkenning
3.1 Beschrijving huidig arbeidsmigratiebeleid
Doelstelling van het SZW-arbeidsmigratiebeleid luidt6: `het bevorderen van welvaart
door het (aanvullend op algemeen arbeidsmarktbeleid en bestaand arbeidsaanbod) voeren
van een selectief vraaggestuurd arbeidsmigratiebeleid, waarbij de toelating van kennis-
migranten gefaciliteerd en gereguleerd en die van laagopgeleide migranten gereguleerd
wordt'.
Regulering is nodig om de arbeidsmarkt te beschermen tegen verdringing van
binnenlands aanbod, en om de arbeidsverhoudingen te beschermen tegen oneerlijke
concurrentie en illegale tewerkstelling. Bovendien is het gewenst te (kunnen) sturen op
wie er binnenkomt: om kennismigranten gemakkelijk aan te kunnen trekken en om voor
ongeschoolde en laaggeschoolde arbeid beperkingen te kunnen aanbrengen. Bovendien
moet een ongewenst beroep op sociale zekerheid worden voorkomen.
Belangrijk is ook dat het beleid uitvoerbaar en handhaafbaar is, en dat sprake is van
minimale administratieve en andere lasten voor werkgevers.
Het bestaande arbeidsmigratiebeleid kent wat betreft regelgeving twee instrumenten:
· De Wet arbeid vreemdelingen: tewerkstellingsvergunning (twv), toetsing twv-
aanvraag door CWI; uitzonderingen van toets op prioriteitgenietend aanbod voor
bepaalde groepen (bijv. stagiaires, praktikanten, internationaal concernpersoneel, en
voor vreemdelingen uit MOE-landen ten aanzien van enkele beroepen/sectoren);
CWI geeft twv af aan de werkgever, IND verstrekt verblijfsdocumenten
6 Notitie `Arbeidsmigratie en sociale zekerheid', Kamerstukken II, 2004/05, 29 861 nr. 1,
1-11-2004; Directieplan 2005 directie Arbeidsmarkt, januari 2005
19
· De Kennismigrantenregeling sinds 1-10-2004: versnelde toelating binnen 14 dagen,
één loket (verblijf) bij IND; voorwaarden: arbeidscontract met salaris tenminste
. 45.000= (onder 30 jaar minimaal . 32.600=)7.
Het beleid is vraaggestuurd: uitgangspunt voor het verlenen van vergunningen zijn de
behoeften van werkgevers, zij vragen ook de vergunning aan. Daarmee zijn werkgevers
en hun belangenorganisaties een belangrijke actor in het beleidsterrein. Hun belang is
vooral het zo snel en simpel mogelijk verkrijgen van een vergunning, maar ook, althans
voor de meerderheid van bonafide werkgevers, het beschermd worden tegen oneerlijke
concurrentie via de toets op arbeidsvoorwaarden en het bestrijden van illegale
tewerkstelling. Daarnaast is natuurlijk ook de rijksoverheid zelf actor, met als belang het
hierboven geformuleerde beleidsdoel. Arbeidsmigranten en binnenlandse werkzoekenden
(`prioriteitgenietend aanbod') zijn ook belangengroepen.
Beleidsknelpunten zijn vaak gekoppeld aan de optiek van een bepaalde belangenpartij.
Bij arbeidsmigratie wordt er de afgelopen jaren discussie gevoerd over de volgende
punten:8
· De vraag of het economisch profijt van arbeidsmigratie op langere termijn voldoende
is: halen we niet teveel laaggeschoolde migranten binnen met een bovengemiddeld
sociale zekerheidsrisico? Speelt Nederland voldoende in op de wereldwijde `war on
talent', moeten we actiever kennismigranten werven en aan ons land binden? Zou
introductie van aanbodgestuurde elementen het profijt kunnen verhogen?
· De vraag of het bestaande systeem voldoende effectief is: gaat het verdringing van -
vooral laaggeschoold - binnenlands aanbod voldoende tegen?
· De vraag of de uitvoering wel doelmatig genoeg is. Is het bestaande
vergunningsysteem niet te bureaucratisch? Zijn de aanvraagprocedures niet te lang en
ondoorzichtig? Is de toets op (binnenlands) prioriteitgenietend aanbod door CWI niet
vaak een papieren toets die de procedure onnodig verlengt? Zijn de twee loketten bij
CWI en IND niet onnodig ingewikkeld, brengt het geheel niet teveel belasting voor
bedrijven met zich mee?
Conclusie: de discussie over veronderstelde beleidsknelpunten gaat vooral de effectiviteit
van het beleid en op de doelmatigheid van het uitvoeringssysteem.
3.2 Start brede toekomstverkenning
Op dit moment is er aanleiding de toekomstbestendigheid van het arbeidsmigratiebeleid
in een bredere analyse te verkennen. Daarbij kan een aantal redenen genoemd worden.
Allereerst betreft dat de uitbreiding van de Europese Unie. In het arbeidsmigratiebeleid
ligt momenteel een sterke nadruk op het beïnvloeden van de economische effecten van
migratie voor ons land, met een nadruk op korte-termijn-effecten, zoals beperking van de
instroom van laagopgeleide migranten om verdringing van Nederlandse arbeidskrachten
7 Voor universitaire docenten en postdoctoralen onder de 30 jaar en voor promovendi (ongeacht
hun leeftijd) geldt geen salariscriterium.
8 Kabinetsstandpunt Kennismigranten, Ministerie van Justitie, Den Haag, 25 mei 2004;
Bestemming Europa, Immigratie en integratie in de Europese Unie, CPB, Den Haag, 2004;
Arbeidsmigratie naar Nederland, ACVZ, Den Haag, 2003.
20
te voorkomen. Het is echter de vraag of zo'n eenzijdige nadruk op het nationale belang op
lange termijn effectief en gewenst is: op langere termijn creëert toenemende welvaart
voor Oost-Europese en niet-EU-landen nieuwe afzetmarkten voor het bedrijfsleven, en
nieuwe mogelijkheden voor Nederland als distributieland.
Het recent opgelaaide debat over de integratie van allochtonen werpt ook een nieuw licht
op het arbeidsmigratiebeleid: naast de aandacht voor de economische effecten wordt
nadrukkelijk aandacht gevraagd voor bredere maatschappelijke effecten van de instroom
van (deels nieuwe categorieën) migranten. Toestroom van grote aantallen Oost-
Europeanen en kennismigranten geeft een nieuwe dimensie aan de discussie over
integratie, die momenteel sterk gericht is op de rol van de islam en de verhouding tussen
moslims en niet-moslims. De variëteit aan culturen in Nederland wordt nog groter, met
nieuwe kansen en nieuwe risico's.
Een relevante ontwikkeling is ook het feit dat de arbeidsmarkt voor hoogopgeleiden
steeds meer een mondiale markt wordt, waarbij landen concurreren om het aantrekken
van aantrekkelijke immigranten. In deze `war on talent' mag ons land als kenniseconomie
de boot niet missen.
Daarnaast plaatst de vergrijzing veel EU-lidstaten en ook Nederland voor de vraag of de
bevolkingssamenstelling en arbeidsmarkt, zowel kwantitatief als kwalitatief, op langere
termijn voldoende draagvlak bieden voor voortgezette economische groei,
concurrentievermogen en welvaart. Hoewel immigratie geen panacee is voor vergrijzing,
is de vraag relevant binnen welke condities immigratie kan bijdragen aan het opvangen
van de gevolgen van die vergrijzing.9
Bovendien zal het vrij verkeer van werknemers met alle 25 EU-lidstaten binnen enkele
jaren hoe dan ook realiteit zijn. Dit gegeven werpt een nieuw licht op de betekenis van
arbeidsmigratie voor de kwaliteit en omvang van de Nederlandse arbeidsmarkt op langere
termijn.
Concrete aanleiding voor de verkenning is het Greenpaper Arbeidsmigratie, dat de
Europese Commissie op 11 januari 2005 heeft gepubliceerd. In april jl. heeft Nederland
in de kabinetsreactie hierop aangegeven dat de lidstaten zelf via een restrictief
vraaggestuurd beleid hun toelatingsbeleid moeten blijven bepalen. Eind 2005 zal de
Commissie als vervolg daarop een `policy paper' met wellicht een ontwerp-Richtlijn
Arbeidsmigratie uitbrengen. In het Greenpaper komen kernvragen over de - huidige en
toekomstige - inrichting van ons nationale arbeidsmigratiebeleid aan de orde.
Een brede toekomstverkenning is dus gewenst. De (DTA-)vraag of de betrokken
regelgeving beter kan worden geïntegreerd is in zo'n toekomstverkenning echter geen
startpunt, maar belangrijk onderdeel van een bredere analyse c.q. heroverweging van
doelen/uitgangspunten van het arbeidsmigratiebeleid, de systematiek van de regelgeving
en de uitvoerings- en handhavingsstructuur. Startpunt van de verkenning is de vraag hoe,
gezien gewenste beleidsdoelen en uitgangspunten, de sturing binnen het
9 Green Paper on an EU-approach to managing economic migration; Europese Commissie,
Brussel, 11-1-2005
21
arbeidsmigratiebeleid plaatsvindt: op de vraag (zoals nu gebeurt), op het aanbod of op een
combinatie van beide.
Gezien de huidige doelen van het arbeidsmigratiebeleid en de directe koppeling daarin
met arbeidsmarktbeleid en -instituties lijkt het integreren van alle regelgeving bij Justitie
nu niet voor de hand te liggen. Een dergelijke integratie zou echter mogelijk en misschien
ook logisch kunnen worden in een gewijzigd arbeidsmigratiebeleid. Belangrijk
aandachtspunt daarbij is (het waarborgen van) de politieke verantwoordelijkheid van de
minister van SZW voor het arbeidsmigratiebeleid.
3.3 Vraagstelling en te verwachten resultaten toekomstverkenning
De verkenning van de toekomstbestendigheid van het huidige arbeidsmigratiebeleid is
uitgemond in een startnotitie Toekomstverkenning Arbeidsmigratiebeleid die inmiddels
door de staatssecretaris van SZW is geaccordeerd. De daarin opgenomen vraagstelling
luidt:
· In welke mate dragen de huidige arbeidsimmigranten bij aan het doel `het
bevorderen van welvaart'? Hoe definiëren we het begrip `welvaart' in dit verband?
· Welke relevante sociaal-economische, maatschappelijke en politieke ontwikkelingen
komen op ons af (nationaal en internationaal)? Kunnen we die ontwikkelingen sturen,
en, zo ja, hoe?
· Wat betekenen die ontwikkelingen voor het bereiken van het doel `het bevorderen van
welvaart'? Wat betekenen ze voor onze arbeidsverhoudingen (arbeidsvoorwaarden,
arbeidsrecht, wettelijk minimumloon) en onze arbeidsmarkt?
· Kunnen arbeidsimmigranten gezien de geschetste ontwikkelingen- de komende
jaren een grotere bijdrage aan het doel leveren en, zo ja, hoe? Daarbij gaat het o.a.
om de vragen:
a) willen we selecteren en, zo ja, waarom? en
b) hoe/waarop willen we selecteren en wie voert die selectie uit?
· Tot welke aanpassingen van het lopende beleid kan dit leiden, en op welke termijn?
Daarbij kan gedacht worden aan de volgende aanpassingsdimensies:
· Aanpassen van doelen/uitgangspunten en instrumenten van het huidige beleid:
1) Is het continueren van een selectief arbeidsmigratiebeleid gewenst en, zo ja,
waarom?
2) Wat is de (politiek-maatschappelijke en sociaal-economische)
wenselijkheid en effectiviteit van het continueren van vraagsturing (voor-
en nadelen)?
3) Het op wenselijkheid en haalbaarheid (voor- en nadelen) verkennen van het
introduceren van aanbodsturing, bijvoorbeeld via puntensysteem of quota,
voor (bepaalde groepen) arbeidsmigranten, wellicht in de vorm van een
experiment in bepaalde sector(en). Wat kunnen we hierbij leren van
ervaringen in andere landen?
4) Wat betekent dit voor de beleidsmatige onderbouwing van Wav en
22
Kennismigrantenregeling?
· Aanpassen van de systematiek van de regelgeving:
1) Stroomlijning regelgeving Wav en Vreemdelingenwet.
2) Vereenvoudiging/stroomlijning SZW-Wav-regelgeving (op alle
regelgevingsniveaus).
· Vereenvoudiging uitvoering, met minder bureaucratie voor werkgevers:
1) Introductie van `één-loket' (in diverse varianten) voor alle arbeidsmigranten.
2) Kritische blik op rol ambassades en gemeentelijke basisadministratie (GBA).
· Aanpassen van handhavingsbeleid en instrumenten
Planning is dat september 2005 het eindrapport van de toekomstverkenning gereed is.
Bij de totstandkoming van het eindproduct zal vermoedelijk gebruik worden gemaakt van
externe expertise.
Tenslotte: ieder arbeidsmigratiesysteem zal moeten voldoen aan een aantal
randvoorwaarden. Daarbij valt te denken aan:
· Beleid moet effectief zijn en zo min mogelijk onbedoelde neveneffecten creëren;
· Beleid moet passen binnen bredere context van arbeidsmarkt- en sociale
zekerheidsbeleid;
· Beleid moet transparant zijn, ook internationaal gezien;
· Beleid moet passen binnen internationaalrechtelijke kaders;
· Beleid moet uitvoerbaar en handhaafbaar zijn;
· Uitvoering moet klantvriendelijk zijn (snelle procedures, weinig lasten voor
werkgevers);
· Uitvoering moet simpel en doelmatig zijn.
23
Thema 6 Ondernemerschap
1. Probleembeschrijving
De opdrachtformulering luidt als volgt:
· Kom met voorstellen hoe vanuit SZW ondernemerschap (als bron van vernieuwing
van de economie, werkgelegenheid en arbeidsintegratie) gestimuleerd kan worden.
· Vat deze opdracht breed op, d.w.z. betrek daarbij alle relevante aspecten op het
SZW-terrein, zoals de sociale zekerheidsaspecten, het arbeidsomstandighedenbeleid
en de administratieve lasten, scholingsbeleid, ondersteuning in de uitvoering etc.; en
met oog voor de grote variëteit aan beschikbare kanalen en instrumenten: bezie
mogelijkheden voor cultuurbeïnvloeding, facilitering en stimulering, vermindering
van beperkende regels, institutionele veranderingen.
· Bovenal moet er aandacht zijn voor de problematiek van ZZP'ers; overigens is er
geen reden het scherpe onderscheid tussen werkgever- en werknemerschap los te
laten. Zelfstandig ondernemerschap vanuit de ZZP-situatie zal meelopen in het
project. Waar zitten de belemmeringen?
Daarnaast moet onderscheid gemaakt worden tussen korte- en lange termijn
doelstellingen. Definieer `laaghangend fruit'.
· Maak ook duidelijk waar wenselijkheden en mogelijkheden liggen om vanuit SZW het
beleid buiten het directe SZW-domein te beïnvloeden (bijvoorbeeld initieel onderwijs,
toegang tot startkapitaal, faillissementswetgeving etc.); doe hiervoor voorstellen.
· Geef aan wat het potentieel is van bevordering van zelfstandig ondernemerschap
voor de inschakeling van inactieven in het arbeidsproces, en in het bijzonder voor
verschillende specifieke groepen, zoals bijvoorbeeld oudere WAO-ers, vrouwen,
etnische minderheden etc.
2. Aanpak en procesvereisten
Het project Ondernemerschap is intern SZW recentelijk van start gegaan: op 1 maart
2005 is de projectleider begonnen. De eerste bijeenkomst van de projectgroep heeft op 10
maart plaatsgevonden. Een projectplan is op 8 april in het SDO gepresenteerd.
De projectgroep bestaat uit afgevaardigden van verscheidene SZW-directies:
AM, W&B, SV, AV, UB, WBJA, ASEA en ARBO. Bovendien nemen de ministeries van
EZ en OCW deel aan de projectgroep. De inbreng van (overige) belanghebbenden, zoals
UWV, CWI en gemeenten, wordt gewaarborgd door:
- de oprichting van een klankbordgroep
- het organiseren van expertmeetings met belanghebbenden en deskundigen
24
Internationale oriëntatie
Bij het project ondernemerschap wordt rekening gehouden met de positie van Nederland
t.o.v. andere landen (bijv. EU-/OECD-studies, Eurobarometer) en de wijze waarop
ondernemerschap in het buitenland wordt gestimuleerd; te denken valt aan het
verzamelen van internationale `best practices' en experimenten in het kader van de
Europese subsidieregeling ESF-EQUAL en NTN Ondernemerschap.
3. Beoogd resultaat
Het project draagt bij aan de doelstelling `meer werk' door het stimuleren van
ondernemerschap vanuit SZW. Waar mogelijk worden ook aanbevelingen gedaan
richting andere beleidsterreinen. De rapportages worden als volgt ingericht:
1. de 1e tussenrapportage wordt begin juni opgeleverd. De rapportage geeft
aanbevelingen voor de korte termijn (`quick wins') en geeft inzicht in mogelijke
aanbevelingen op lange termijn. Voor de korte termijn worden voorstellen gedaan om
zowel in wet- en regelgeving als in de uitvoering een aantal zaken aan te passen
waardoor ondernemerschap als optie beter tot uitdrukking komt, juist ook voor
uitkeringsgerechtigden. Voor de lange termijn wordt beschreven welke thema's nader
uitgediept zouden moeten worden in het najaar van 2005 met betrekking tot
ondernemerschap, met als doel te komen tot een grotere arbeidsparticipatie en een
flexibelere arbeidsmarkt;
2. stand van zaken aanbevelingen voor de langere termijn en voortgang `quick wins':
voor 1 december 2005 (2e tussenrapportage);
3. korte- en lange termijn aanbevelingen inclusief cultuuraspecten voor wat betreft het
denken in termen van ondernemerschap: voor 1 april 2006 (eindrapportage).
25
Thema 7 Stroomlijnen regelingen inzake gelijke behandeling
1. Probleembeschrijving
Zowel de motor van de Europese als van de nationale gelijke behandelingswetgever heeft
de laatste jaren op volle toeren gedraaid. Europa liet de ene na de andere richtlijn op dit
gebied het licht zien: de anti-rassendiscriminatierichtlijn (juni 2000), de kaderrichtlijn
(november 2000), de herziene tweede richtlijn m.b.t. gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de arbeid (september 2002), de richtlijn m.b.t. gelijke behandeling van
mannen en vrouwen op het terrein van goederen en diensten (december 2004) en de
zogenaamde recastrichtlijn (akkoord in de Sociale Raad in december 2004).
Ook de nationale wetgever is op dit vlak actief geweest. Ter implementatie van de
kaderrichtlijn en de anti-rassendiscriminatierichtlijn zijn drie wetsvoorstellen ingediend.
De wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte is op 1 december
2003 in werking getreden, de EG-implementatiewet Awgb en de Wet gelijke behandeling
op grond van leeftijd bij de arbeid respectievelijk op 1 april 2004 en op 1 mei 2004. Ook
op het terrein van gelijke behandeling van de zogenaamde `niet-persoonsgebonden'
kenmerken hebben ontwikkelingen plaatsgevonden. Zo is de Wet gelijke behandeling van
werknemers met een tijdelijk en een vast dienstverband op 22 november 2002 in werking
getreden.
Door de Raad van State en ook in de rechtsliteratuur is erop gewezen dat deze
indrukwekkende activiteit heeft geleid tot een gecompliceerd stelsel van gelijke
behandelingsregelgeving, dat voor derden niet voldoende inzichtelijk is.
Deze ontwikkelingen waren aanleiding nader te verkennen of en in hoeverre stroomlijnen
en integratie van de verschillende regelingen inzake gelijke behandeling mogelijk is en
kan bijdragen aan een meer efficiënte en effectieve bevordering van de naleving.
2. Aanpak en procesvereisten
Door de volgende maatregelen is getracht zoveel mogelijk tot stroomlijning van de
regelgeving te komen:
- een inbreng in Europa (de Sociale Raad/-werkgroep) gericht op het tot stand
brengen van zoveel mogelijk gelijkluidende bepalingen in de diverse richtlijnen;
- ondersteuning van Europese initiatieven tot integratie van richtlijnen (de
recastrichtlijn is daarvan een voorbeeld);
- bij implementatie in nationale wetgeving zoveel mogelijk gelijkluidende
bepalingen hanteren.
Niet alleen wordt getracht te komen tot stroomlijning van regelgeving maar ook tot
integratie van een aantal wetten. Op dit moment wordt er in interdepartementaal verband
gewerkt aan een wetsvoorstel tot integratie van de Wet gelijke behandeling op grond van
26
leeftijd bij de arbeid en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische
ziekte in de Algemene wet gelijke behandeling.
Onlangs is besloten om deze exercitie uit te breiden en te versnellen door ook de Wet
gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid hierbij te betrekken.
Onderzocht wordt nu of ook deze wet in het wetsvoorstel tot integratie kan worden
opgenomen. Op basis van de eerste ervaring ziet het er naar uit dat een toegankelijke
wettekst geformuleerd kan worden waarmee de verwachte resultaten (zoals hierboven
vermeld) kunnen worden bereikt.
Het ontwerp voor de geïntegreerde Awgb zal waarschijnlijk voor de zomer 2005 afgerond
worden. Na advisering over het ontwerp door de Cgb, Actal, CG-raad en E-quality, zal
het wetsvoorstel naar verwachting dit najaar naar de Raad van State gezonden kunnen
worden. Waarschijnlijk zal het wetsvoorstel begin 2006 naar de tweede kamer kunnen
worden gestuurd.
Over het voornemen om te komen tot integratie van de Wet leeftijd en de Wet handicap
in de Algemene wet gelijke behandeling, heeft op veel niveau's overleg of uitwisseling
van standpunten plaatsgevonden:
- interdepartementaal (BZK, Justitie, VWS, OC&W en SZW);
- met Ngo's, zoals het Landelijk Expertisecentrum Leeftijd, Landelijk Bureau
ter bestrijding van Rassendiscriminatie en E-quality;
- met de Tweede Kamer; de Tweede Kamer is een voorstander van integratie.
3. Verwachte resultaten
Door stroomlijning en integratie van de verschillende gelijke behandelingswetten kan de
toegankelijkheid en inzichtelijkheid van deze wetgeving toenemen. Dit zal een positief
effect hebben op de naleving, omdat:
- het voor werknemers (en andere slachtoffers van discriminatie) duidelijker wordt
wanneer ze een beroep kunnen doen op de wettelijke bescherming;
- het voor werkgevers (en andere normadressanten) duidelijker wordt welke
verplichtingen uit de wetgeving voortvloeien;
- het eenvoudiger wordt de regelgeving te handhaven.
Bedacht moet echter worden dat toegankelijke wetgeving alléén niet voldoende is om
naleving te garanderen. Daarnaast blijven andere beleidsmaatregelen nodig, zoals overleg
met sociale partners, voorlichting aan werkgevers en werknemers, ontwikkeling van
specifieke instrumenten ten behoeve van arbeidsorganisaties.
Vanuit Europa wordt veel belang gehecht aan activiteiten op nationaal niveau op het
terrein van gelijke behandeling. 2007 wordt het Europese jaar van de gelijke kansen en de
strijd tegen discriminatie.
27
Thema 8 Bedrijfsleven meer verantwoordelijk maken voor emancipatie
1. Probleembeschrijving
De arbeidsparticipatie van vrouwen, thans 55%, blijft achter bij de nagestreefde
ontwikkeling. Bij een gelijkblijvende groei wordt de doelstelling van het Kabinet voor het
jaar 2010 (65%) niet gehaald. Vooral van vrouwen uit etnische minderheden is de
arbeidsdeelname nog erg laag. Van de Turkse en Marokkaanse vrouwen werkt slechts
26%. In Nederland werken veel vrouwen in deeltijd. Meten we de arbeidsparticipatie van
vrouwen in arbeidsjaren, dan ligt de participatie met 42% ruim onder het Europese
gemiddelde van 47% en ver onder de arbeidsparticipatie van vrouwen in Zweden,
Denemarken en het Verenigd Koninkrijk die rond de 60% ligt.
Hoewel het opleidingsniveau van vrouwen harder stijgt dan dat van mannen, stromen
vrouwen nog in zeer geringe mate door naar management- en topfuncties in het
bedrijfsleven. Het aandeel vrouwen in de top (raden van commissarissen en raden van
bestuur) van de 100 grootste bedrijven van Nederland bedraagt slechts 5%. Doelstelling
van het kabinet voor het jaar 2010 is een aandeel vrouwen van 20% in deze functies.
Daarnaast is er op de arbeidsmarkt nog steeds sprake van typische mannen- en
vrouwenberoepen, waardoor het vrouwelijke potentieel onderbenut wordt.
De oorzaken zijn divers. Op de eerste plaats zijn, vooral voor lager opgeleide vrouwen, de
huidige faciliteiten voor het combineren van werk en privé, niet optimaal (kinderopvang,
flexibele arbeidstijden, betaald verlof). Op de tweede plaats vormen culturele en
traditionele opvattingen op het gebied van de taakverdeling tussen man en vrouw en de
organisatie van het werk een belangrijke belemmering voor een verhoging van de
arbeidsdeelname en doorstroming. Zo is bijna 60% van de werkgevers van mening dat
deeltijdarbeid niet samen gaat met het vervullen van een hogere leidinggevende functie.
Slechts 20% van de werkgevers in het bedrijfsleven deelt de mening dat het aandeel
vrouwen in managementfuncties de komende vijf jaar moet verdubbelen.
2. Aanpak en procesvereisten
Gegeven deze probleemstelling is in het kader van deze verkenning nagegaan hoe SZW
kan bevorderen dat het bedrijfsleven zich - meer dan nu - probleemeigenaar voelt van het
emancipatieproces.
In het kader van deze verkenning zijn vier actielijnen geïdentificeerd:
1. Om de arbeidsdeelname van kwetsbare groepen, waaronder allochtone vrouwen, te
bevorderen is, naast de bestaande activiteiten van de Taskforce Jeugdwerkloosheid, in
het Breed Initiatief Maatschappelijke Binding10 afgesproken om de komende periode
10 Het initiatief behelst een reeks concrete, gezamenlijke acties van het kabinet, maatschappelijke
organisaties, gemeenten en burgers gericht op meer binding, samenhang en grotere betrokkenheid
in de samenleving.
28
meer aandacht te geven aan de bevordering van de integratie op de werkvloer in het
bedrijfsleven. Streven is dat werkgevers en werknemers daartoe in samenwerking met
minderhedenorganisaties discriminatie op de werkvloer tegengaan. Daartoe is een
gezamenlijk initiatief totstandgekomen om het gesprek op de werkvloer tussen
bevolkingsgroepen op gang te brengen en houden. Het voeren van goed
werkgeverschap gericht op diversiteit en ontplooiing van de werknemers zal worden
bevorderd door coaching georganiseerd door werkgevers en werknemersorganisatie
in samenwerking met minderhedenorganisaties. SZW zal voorts betere
mogelijkheden realiseren voor het kunnen starten van een eigen onderneming vanuit
een uitkeringssituatie door middel van het stimuleren van uitkeringsgerechtigden (zie
verkenning nr. 6).
2. In de afgelopen jaren zijn door SZW in samenwerking met het bedrijfsleven en met
behulp van Europese subsidies instrumenten en goede voorbeelden ontwikkeld met
als doel het verhogen van het aantal vrouwen in hogere functies en het realiseren van
een betere m/v-balans op het werk. In totaal hebben 30 bedrijven in
voorbeeldprojecten deelgenomen met gezamenlijk circa 80.000 werknemers. De
ontwikkelde kennis en instrumenten zijn breed verspreid. In de toekomst moet de
aanpak nog meer gericht zijn op het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid
van bedrijven, onder andere door gebruik te maken van monitoring en benchmarking.
Bedrijven kunnen zo aan de hand van een concrete index aangesproken worden op de
resultaten. De verbetering van de resultaten dient zowel op bedrijfsniveau als op het
niveau van de bedrijfstak zichtbaar te worden, bijvoorbeeld in CAO-afspraken over
betaald ouderschapsverlof, leven lang leren, gelijke beloning en flexibele
arbeidstijden en door het bedrijfsleven zelf geïnitieerde projecten.
3. Er zijn tot dusverre meer dan 100 projecten rond het thema dagindeling samen met
bedrijven uitgevoerd om de combinatie werk/privé te vereenvoudigen, onder andere
op het thema flexibele arbeids- en openingstijden en levensloop. De resultaten
hiervan zullen breed binnen het bedrijfsleven worden verspreid. Bezien zal worden of
binnen het ESF-programma 2007-2013 ondersteuning geboden kan worden aan
bedrijven en bedrijfstakken die willen investeren in de vereenvoudiging van de
combinatie werk/privé en de verbetering van de arbeidsparticipatie en doorstroming
van vrouwen.
4. In de afgelopen jaren zijn met ondersteuning vanuit SZW drie Ambassadeurs-
netwerken actief geweest met in totaal 60 prominenten uit het bedrijfsleven en de
overheid, die in genoemde periode 180 actiepunten in eigen bedrijf en/of branche
hebben uitgevoerd gericht op doorstroming van vrouwen. Elk netwerk heeft een
bereik van ongeveer 125.000 werknemers. Aan de hand van een evaluatie van de
effectiviteit van de ambassadeursnetwerken zal worden beoordeeld of het zinvol is
het aantal ambassadeurs uit te breiden en of het bedrijfsleven bereid is de voortzetting
van deze activiteit te adopteren.
29
Het bedrijfsleven zal uitdrukkelijk worden betrokken in de follow up van deze
verkenning. In 2005 zal overleg worden geïnitieerd met het VNO en MKB over het
voornemen om te komen tot het formuleren van concrete acties.
3. Beoogd resultaat
De ontwikkelde voorbeeldprojecten en best practices als vermeld in de bovenstaande
actielijnen laten zien dat er voldoende mogelijkheden zijn om het emancipatieproces te
bevorderen en het bedrijfsleven meer verantwoordelijk te maken voor de ontwikkeling
van het proces. Het gaat er nu om aansluiting te vinden bij het zelforganiserend vermogen
van de samenleving om die mogelijkheden te benutten. Met name het CAO-overleg is
daarbij belangrijk. Het concrete vervolg van deze verkenning zal onder meer inhouden
dat:
(a) de integratie tussen bevolkingsgroepen op de werkvloer wordt bevorderd door het
gezamenlijke initiatief dat tot stand is gekomen via het Breed Initiatief
Maatschappelijke Binding.
(b) via benchmarking en monitoring (van bijvoorbeeld CAO-afspraken en eigen
initiatieven van bedrijven en sectoren) wordt de verantwoordelijkheid van het
bedrijfsleven geprikkeld.
(c) inzet is binnen het ESF-programma 2007-2013 ruimte te vinden voor ondersteuning
van projecten rond het thema dagindeling.
(d) bezien wordt of overdracht van het concept van het Ambassadeursnetwerk aan het
bedrijfsleven zinvol en mogelijk is.
30
Thema 9 Sectorspecifiek emancipatiebeleid nog meer beleggen
bij afzonderlijke departementen
1. Probleembeschrijving
Hoofdinzet van het kabinet is de integratie van het emancipatie perspectief in beleid (en
uitvoering) van alle departementen. In het Kabinetsstandpunt Gender Mainstreaming is de
strategie van de regering nader uitgewerkt. Hoewel er een aantal goede voorbeelden zijn
van de integratie van het m/v-perspectief (o.a. de verkenningen Levensloop en instelling
Nationaal rapporteur mensenhandel) is er op dit moment in de praktijk nog geen sprake
van een systematische integratie binnen alle beleidsterreinen.
Op de grotere beleids- en wetgevingstrajecten vinden nauwelijks Emancipatie Effect
Rapportages plaats. Ook is er nu nauwelijks ervaring met het instrument Gender Budget
Analyse waarmee onderdelen van de rijksbegroting kunnen worden geanalyseerd vanuit
een gender perspectief, met als doel transparant te maken of overheidsgelden adequaat
worden besteed aan zowel vrouwen als mannen. Hierdoor blijven ongewenste effecten
van beleid voor vrouwen en mannen onderbelicht. Het onderkennen van dit onderscheid
in zowel ontwerp als uitvoering van beleid leidt tot een verhoging van de kwaliteit en de
effectiviteit van het overheidsbeleid.
2. Aanpak en procesvereisten
In de afgelopen jaren is een aantal inhoudelijke emancipatie taakstellingen geformuleerd
en uitgevoerd en is een intra- en interdepartementale organisatiestructuur opgebouwd.
Inzet in de komende jaren is om de eigen verantwoordelijkheid en inzet van
departementen voor de integratie van het m/v-perspectief te versterken. De
Visitatiecommissie Emancipatie (VCE), ingesteld op 16 september 2004, zal de komende
twee jaar beoordelen in hoeverre de integratie van het m/v-perspectief binnen
departementen vordert. Op basis van de tussentijdse rapportage van de VCE, alsmede de
tussentijdse evaluatie van het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie (2000-2010) zal begin
2006 worden bezien hoe de beleidsdoelen van het kabinet nog concreter gemaakt kunnen
worden en gekoppeld kunnen worden aan de verantwoordelijke departementen (het
hanteren van realistische en precieze doelstellingen i.p.v. brede algemene - en daardoor
nauwelijks hanteerbare- doelstellingen is de eerste aanbeveling in het PAO-onderzoek
"Beter coördineren" van januari 2005).
Departementen zullen uitdrukkelijk worden betrokken bij (het vervolg van) deze
verkenning door middel van de Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatie
(ICE). De leden van de stuurgroep ICE zijn geïnformeerd over het traject SZW
takenanalyse.
31
3. Resultaat
De noodzaak om algemene maatschappelijke doelstellingen te vertalen in realistische en
precieze doelstellingen wordt onderkend. In het kader van de tussentijdse evaluatie van
het Meerjaren beleidsplan Emancipatie zal daarom gewerkt worden aan adoptie en
verankering van concrete doelstellingen bij verschillende departementen. De eigen
verantwoordelijkheid van departementen zal worden ondersteund door onafhankelijke
toetsing (in deze fase door de Visitatiecommissie Emancipatie) en een
verantwoordingsplicht.
Op het terrein van emancipatie gaat het bereiken van de emancipatiedoelstellingen niet
vanzelf (zie Meerjaren beleidsplan en Emancipatiemonitor 2004). Het Rijk (SZW) heeft
hierbij een agenderende en aanjagende rol met als uitgangspunt de versterking van de
eigen verantwoordelijkheid van burgers, gemeenten, werkgevers, professionals en
maatschappelijke organisaties zelf. Daarin heeft ieder departement een eigen
verantwoordelijkheid; SZW doet alleen die onderdelen van de agenderende en
aanjagende functie die sectoroverstijgend zijn (o.a. de opstart van samenwerking tussen
partijen op nieuwe sectoroverstijgende onderwerpen, de ondersteuning van de
kennisinfrastructuur, de nationale en internationale voortgangsrapportages).
Bij de eindrapportage van de VCE in het najaar van 2006 kan worden vastgesteld of de
departementen hun verantwoordelijkheid hebben genomen.
32
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid