PERSCOMMUNIQUE nr. 44/05
24 mei 2005
Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-244/03
Franse Republiek / Europees Parlement en Raad van de Europese Unie
HET HOF VERWERPT HET BEROEP TEGEN HET GELEIDELIJK VERBIEDEN
VAN DIERPROEVEN VOOR DE VERVAARDIGING EN HET IN DE HANDEL
BRENGEN VAN COSMETICA
De gedeeltelijke nietigverklaring van de bestreden richtlijn zou de kern van de bepalingen
betreffende dierproeven voor de vervaardiging van cosmetica wijzigen
Richtlijn 2003/15/EG1 bepaalt met name dat de lidstaten het in de handel brengen van
cosmetische producten wanneer voor die producten of de ingrediënten daarvan dierproeven
zijn verricht, geleidelijk verbieden, alsook het verrichten van dierproeven voor dergelijke
producten of ingrediënten op hun grondgebied. Voorts wordt bij de richtlijn het tot dan toe in
richtlijn 76/7682 neergelegde verbod op het in de handel brengen van die producten
ingetrokken.
Frankrijk heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om
nietigverklaring van de bij richtlijn 2003/15 ingevoerde nieuwe verbodsbepalingen, met name
op grond dat deze in strijd zouden zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. Frankrijk heeft
echter niet verzocht om nietigverklaring van de bepaling waarbij het oude verbod is
ingetrokken.
Het Hof wijst er allereerst op dat de gedeeltelijke nietigverklaring van een communautaire
handeling alleen dan mogelijk is wanneer de elementen waarvan nietigverklaring wordt
gevorderd, kunnen worden gescheiden van de rest van de handeling, en dat aan dit vereiste
niet is voldaan wanneer de gevraagde gedeeltelijke nietigverklaring tot gevolg zou hebben dat
de kern van die handeling wordt gewijzigd.
1 Richtlijn 2003/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2003 tot wijziging van richtlijn
76/768/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake
cosmetische producten (PB L 66, blz. 26).
2 PB L 262, blz. 169.
In de onderhavige zaak oordeelt het Hof dat de nietigverklaring van alleen de aangevochten
bepaling, terwijl de bepaling waarbij het oude verbod wordt ingetrokken blijft bestaan, de
kern van de bepalingen met betrekking tot dierproeven voor de vervaardiging van
cosmetische producten, objectief zou wijzigen.
De litigieuze bepaling is namelijk bedoeld ter vervanging van het oude verbod en heeft
gedeeltelijk dezelfde doelstelling (de voorwaarden voor het verbod op het in de handel
brengen van cosmetische producten met ingrediënten of een combinatie van ingrediënten
waarvoor een dierproef is verricht). De afschaffing van de oude bepaling lijkt de consequentie
van de vaststelling van de nieuwe bepaling te zijn.
Voorts benadrukt richtlijn 2003/15 het verband tussen deze twee bepalingen: zij verklaart dat
het van essentieel belang is dat er wordt gestreefd naar de afschaffing van dierproeven
voor cosmetische producten en dat het verbod op dergelijke proeven op het grondgebied van
de lidstaten van kracht wordt.
Het Hof stelt dan ook vast dat de invoering van de nieuwe verbodsbepalingen en de
intrekking van het oude verbod een onscheidbaar geheel vormen.
Het Hof concludeert derhalve dat de gevraagde gedeeltelijke nietigverklaring onmogelijk
is en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.
Beschikbare talen: FR DE EN ES IT NL PL
De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina
van het Hof
http://curia.eu.int/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=nl
vanaf ongeveer 12.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der Jeught.
Tel: 00 352 4303 2170 Fax: 00 352 4303 3656
European Union