-Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur:
2661e zitting van de Raad Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur - Brussel, 23-24 mei 2005 :
P E R S
We t s t r a a t 1 7 5 B - 1 0 4 8 B R U S S E L T e l . : + 3 2 ( 0 ) 2 2 8 5 8 7 1 6 / 6 3 1 9 F a x : + 3 2 ( 0 ) 2 2 8 5 8 0 2 6
press.office@consilium.eu.int http://ue.eu.int/Newsroom
9060/05 (Presse 118) 1
NL
RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE
NL
9060/05 (Presse 118)
(OR. fr)
PERSMEDEDELING
2661e zitting van de Raad
Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur
Brussel, 23-24 mei 2005
Voorzitter De heer Jean-Louis SCHILTZ,
Minister van Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire
Acties, gedelegeerd minister van Communicatie
Mevrouw Mady DELVAUX-STEHRES,
Minister van Onderwijs en Beroepsopleiding
Mevrouw Marie-Josée JACOBS,
Minister van Gezinszaken en Integratie, minister van Gelijke
Kansen
Mevrouw Octavie MODERT,
Staatssecretaris van Parlementszaken, staatssecretaris van
Land- en Wijnbouw en Plattelandsontwikkeling,
staatssecretaris van Cultuur, Hoger Onderwijs en Onderzoek
van Luxemburg
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 2
NL
Voornaamste resultaten van de Raadszitting
De Raad heeft
* een richtlijn ter verlaging van het zwavelgehalte voor scheepsbrandstoffen;
* een richtlijn betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen
inzake een ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten
aangenomen.
23.-24.V.2005
1 Wanneer de Raad verklaringen, conclusies of resoluties heeft aangenomen, wordt dat in de titel van het
betrokken punt vermeld. De aangenomen teksten staan tussen aanhalingstekens.
De documenten waarvan het nummer in de tekst wordt genoemd, staan op de internetsite van de Raad
http://ue.eu.int.
Besluiten ten aanzien waarvan verklaringen voor de Raadsnotulen zijn afgelegd die beschikbaar zijn voor
het publiek, zijn aangegeven met een asterisk; de tekst van de verklaringen staat op de bovengenoemde
internetsite van de Raad en is ook verkrijgbaar bij de Persdienst.
9060/05 (Presse 118) 3
NL
INHOUD1
DEELNEMERS ............................................................................................................................ 5
BESPROKEN PUNTEN
AUDIOVISUELE SECTOR ........................................................................................................... 8
- Programma Media 2007......................................................................................................... 8
- Uitzendingen uit derde landen waarin tot haat wordt aangezet................................................ 9
CULTUUR .................................................................................................................................. 11
- Culturele hoofdstad van Europa - juryleden.......................................................................... 11
- Mobiliteit van collecties van Europese musea ...................................................................... 12
- Programma "Burgers voor Europa" ...................................................................................... 13
ONDERWIJS............................................................................................................................... 15
- Indicatoren voor onderwijs en opleiding - Conclusies van de Raad....................................... 15
- Meertaligheid...................................................................................................................... 19
- Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008).............................. 20
JEUGD........................................................................................................................................ 21
- Europese samenwerking in jeugdzaken - Resolutie .............................................................. 21
- Participatie van jongeren in de democratie - Resolutie.......................................................... 25
- Jongereninformatie - Resolutie............................................................................................. 30
- Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008).............................. 33
DIVERSEN ................................................................................................................................. 34
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 4
NL
ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN
HANDELSBELEID
- Antidumping - China - Silicium.......................................................................................................................36
MILIEU
- Zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen *........................................................................................................36
ENERGIE
- Eisen inzake een ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten .......................................................37
BENOEMINGEN
- Economisch en Sociaal Comité........................................................................................................................38
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 5
NL
DEELNEMERS
De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:
België:
de heer Frank VANDENBROUCKE vice-minister-president van de Vlaamse regering en
Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming
mevrouw Fadila LAANAN minister van Cultuur, de Audiovisuele Sector en Jeugd
(Franse Gemeenschap)
mevrouw Isabelle WEYKMANS minister van Cultuur en Media, Monumentenzorg, Jeugd
en Sport (Duitstalige Gemeenschap)
Tsjechië:
mevrouw Petra SMOLÍKOVÁ vice-minister van Cultuur
mevrouw Alena STERBOVÁ vice-minister van Onderwijs, Jeugdzaken en Sport
Denemarken:
de heer Bertel HAARDER minister van Onderwijs en Eredienst
Duitsland:
de heer Wolf-Michael CATENHUSEN staatssecretaris, ministerie van Onderwijs en Onderzoek
Estland:
de heer Mailis REPS minister van Onderwijs en Wetenschappen
de heer Raivo PALMARU minister van Cultuur
Griekenland:
mevrouw Marietta GIANNAKOU minister van Onderwijs en Eredienst
mevrouw Margarita PAPADA-CHIMONA secretaris-generaal
Spanje:
mevrouw María Jesús SANSEGUNDO GÓMEZ DE CADIÑANOS minister van Onderwijs en Wetenschappen
mevrouw Carmen CALVO POYATO minister van Cultuur
de heer Cristóbal GONZALEZ-ALLER plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
mevrouw Cándida MATINEZ-LÓPEZ adviseur onderwijs van de Autonome Gemeenschap
Andalusië
Frankrijk:
de heer Renaud DONNEDIEU de VABRES minister van Cultuur en Communicatie
de heer Jean-François LAMOUR minister van Jeugdzaken, Sport en Verenigingsleven
Ierland:
mevrouw Mary HANAFIN minister van Onderwijs en Wetenschappen
mevrouw Síle de VALERA onderminister, ministerie van Onderwijs en
Wetenschappen, belast met Volwassenenonderwijs,
Jeugdzaken en Onderwijshandicaps
de heer Peter GUNNIG plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
Italië:
de heer Rocco BUTTIGLIONE minister van Cultuur
de heer Paolo ROMANI staatssecretaris van Communicatie
mevrouw Grazia SESTINI staatssecretaris
Cyprus:
de heer Pefkios GEORGIADES minister van Onderwijs en Cultuur
Letland:
mevrouw Ina DRUVIETE minister van Onderwijs en Wetenschappen
mevrouw Helena DEMAKOVA minister van Cultuur
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 6
NL
Litouwen:
de heer Remigijus MOTUZAS minister van Onderwijs en Wetenschappen
de heer Vladimiras PRUDNIKOVAS minister van Cultuur
Luxemburg:
de heer Jean-Louis SCHILTZ minister van Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire
Acties, gedelegeerd minister van Communicatie
mevrouw Mady DELVAUX-STEHRES minister van Onderwijs en Beroepsopleiding
mevrouw Marie-Josée JACOBS minister van Gezinszaken en Integratie, minister van
Gelijke Kansen
mevrouw Octavie MODERT staatssecretaris van Parlementszaken, staatssecretaris van
Land- en Wijnbouw en Plattelandsontwikkeling,
staatssecretaris van Cultuur, Hoger Onderwijs en
Onderzoek
Hongarije:
de heer András BOZÓKI minister van Nationaal Cultureel Erfgoed
Malta:
mevrouw Theresa CUTAJAR plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
Nederland:
mevrouw Maria van der HOEVEN minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
mevrouw Medy van der LAAN staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Oostenrijk:
mevrouw Elisabeth GEHRER minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur
mevrouw Ursula HAUBNER staatssecretaris van Sociale Zekerheid, Generaties en
Consumentenbescherming
de heer Franz MORAK staatssecretaris van Algemene Zaken
Polen:
de heer Miroslaw SAWICKI minister van Onderwijs en Sport
de heer Maciej KLIMCZAK onderstaatssecretaris, ministerie van Cultuur
Portugal:
de heer Mário VIEIRA DE CARVALHO staatssecretaris van Cultuur
de heer Jorge PEDREIRA toegevoegd staatssecretaris van Onderwijs
Slovenië:
de heer Milan ZVER minister van Onderwijs en Sport
mevrouw Jelka PIRKOVIC staatssecretaris, ministerie van Cultuur
Slowakije:
de heer Martin FRONC minister van Onderwijs
mevrouw Ágnes BIRÓ staatssecretaris, ministerie van Cultuur
Finland:
mevrouw Tuula HAATAINEN minister van Onderwijs
Zweden:
mevrouw Agneta KARLSSON staatssecretaris, ministerie van Onderwijs en Cultuur
de heer Claes ÅNSTRAND staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Onderwijs
en Cultuur
Verenigd Koninkrijk:
mevrouw Tessa JOWELL minister van Cultuur, Media en Sport
de heer Bill RAMMELL staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en
Gemenebestzaken
de heer Peter PEACOCK minister van Onderwijs en Jeugdzaken (Schotse regering)
Bulgarije:
de heer Roussi IVANOV plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 7
NL
Roemenië:
mevrouw Monica Octavia MUSCA minister van Cultuur en Eredienst
de heer Mircea MICLEA minister van Onderwijs en Onderzoek
______________
Commissie:
de heer Ján FIGEL lid
mevrouw Viviane REDING lid
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 8
NL
BESPROKEN PUNTEN
AUDIOVISUELE SECTOR
- Programma Media 2007
In afwachting van het advies van het Europees Parlement heeft de Raad een partiële algemene
oriëntatie bereikt over het door de Commissie voorgestelde actieprogramma Media 2007, voor de
periode 2007-2013, (11585/04), dat ertoe strekt financiële steun te bieden aan de Europese
audiovisuele sector.
De algemene oriëntatie heeft tot doel het standpunt van de Raad vast te stellen met betrekking tot de
acties die in het kader van dit programma door de Gemeenschap moeten worden gesteund. Dat deze
oriëntatie "partieel" is, komt doordat de budgettaire aspecten nog niet zijn besproken, omdat zij
onzeker blijven tot het toekomstig communautair financieel kader (Financiële Vooruitzichten
2007/2013) is vastgesteld1.
Het programma, waarin de huidige programma's Media Plus en Media Training zijn opgenomen,
strekt tot steun aan de Europese audiovisuele sector, teneinde de volgende doelstellingen te
verwezenlijken:
- de culturele verscheidenheid en het cinematografische en audiovisuele erfgoed in Europa
behouden en tot hun recht laten komen;
- de Europese burgers toegang tot dit erfgoed geven;
- de interculturele dialoog bevorderen;
- ervoor zorgen dat Europese audiovisuele werken binnen en buiten de Europese Unie een betere
verspreiding krijgen en meer kijkers trekken;
- het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele sector versterken op een open en
concurrerende Europese markt.
Voorgestelde rechtsgrondslag: artikelen 150, lid 4, en 157, lid 3, van het Verdrag - gekwalificeerde
meerderheid van stemmen in de Raad en medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement.
1 Artikel 2 van het Commissievoorstel maakt geen deel uit van de goedgekeurde tekst.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 9
NL
- Uitzendingen uit derde landen waarin tot haat wordt aangezet
De Raad heeft nota genomen van de besprekingen over de strijd tegen uitzendingen uit derde landen
waarin tot haat wordt aangezet, waarmee reeds in de verschillende betrokken organen een aanvang
is gemaakt aan de hand van een informatieve nota van de Commissie (8659/05) die de resultaten
van de vergadering van 17 maart 2005 van de voorzitters van de nationale regelgevende autoriteiten
op omroepgebied bevat.
De richtlijn "Televisie zonder grenzen" van 19892 verbiedt aansporing tot haat op grond van ras,
geslacht, godsdienst of nationaliteit in uitzendingen.
Elke lidstaat heeft met zijn bevoegde regelgevende autoriteiten de verantwoordelijkheid erop toe te
zien dat de onder zijn jurisdictie vallende kanalen, ook de televisiekanalen van derde landen indien
deze een frequentie, een satellietcapaciteit of een aardesatellietverbinding gebruiken welke onder de
bevoegdheid van die lidstaat vallen, aan de bepalingen van het communautaire recht voldoen.
De voorzitters van de nationale regelgevende autoriteiten op omroepgebied hebben op
17 maart 2005 van gedachten gewisseld over uitzendingen uit landen buiten de Europese Unie
waarin tot haat wordt aangezet. Zij beoogden hiermee concrete en uitvoerbare oplossingen te
vinden, waarbij met de algemeen gangbare waarden in Europa rekening wordt gehouden.
De regelgevende autoriteiten zijn het op de volgende punten eens geworden3:
* Zij benadrukten nogmaals hoezeer zij de beginselen van vrijheid, democratie en respect voor de
rechten van de mens toegedaan zijn en wezen erop dat een verbod op de exploitatie van
televisiekanalen of andere audiovisuele media, in het licht van het beginsel van de vrijheid van
meningsuiting en de toegang tot media, niet te rechtvaardigen valt, tenzij uitsluitend in het geval
van zeer ernstige inbreuken op de beginselen van onze democratische, pluralistische en open
maatschappij.
* Zij kwamen overeen de onderlinge samenwerking te intensiveren en hebben een aantal
maatregelen aangeduid om een en ander te realiseren, waaronder de intensivering van de
uitwisseling van informatie ingeval een vergunning wordt ingetrokken of de exploitatie van een
kanaal wordt verboden;
2 Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 tot wijziging van Richtlijn
89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, PB L 202
van 30.7.1997, blz. 60 - 70; zie: http://europa.eu.int/comm/avpolicy/regul/twf/newint_en.htm
3 Zie bijlage bij doc. 8659/05.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 10
NL
* Zij bespraken een aantal amendementen die in de richtlijn "Televisie zonder grenzen" zouden
kunnen worden opgenomen;
* Zij besloten informatie uit te wisselen over de kanalen waarvoor de lidstaten een vergunning
hebben afgegeven teneinde de toepassing van de Europese wetgeving te waarborgen; erkennend
dat deze uitwisseling van gegevens doeltreffender zal zijn indien er bij iedere nationale autoriteit
een contactpunt is, zijn zij overeengekomen een lijst met contactpersonen op te stellen en deze
op de internetsite van de Commissie te publiceren.
De delegaties hebben in de Raad nota genomen van de beschreven maatregelen en voorstellen met
het oog op de strijd tegen uitzendingen waarin tot haat wordt aangezet. Zij erkenden dat de richtlijn
"Televisie zonder grenzen" in dit verband moet worden herzien, met name opdat dit rechtsinstrument
op de meest recente technologische ontwikkelingen zou kunnen inspelen. Er werd echter
ook erkend dat volledige doeltreffendheid van de maatregelen in de strijd tegen het aanzetten tot
haat eveneens afhankelijk is van sensibilisering van de buurlanden, met name ingeval de beperking
van uitzendingen waarvan de inhoud geen rekening houdt met de communautaire waarden, om
technologische redenen aan de bron moet worden opgelegd.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 11
NL
CULTUUR
- Culturele hoofdstad van Europa - juryleden
De Raad heeft nota genomen van de namen van de door de Luxemburgse en de Britse delegatie
voorgedragen prominenten met het oog op de benoeming van twee leden in de jury voor de
aanwijzing van de "culturele hoofdsteden van Europa" voor 2010. Deze twee leden zullen in de
tweede helft van dit jaar officieel worden aangewezen door de Raad.
De twee kandidaten zijn: de heer Claude Frisoni (Luxemburg) en Sir Jeremy Isaacs (Verenigd
Koninkrijk).
Er zij aan herinnerd dat de Commissie op grond van Besluit 1419/1999/EG4, waarbij het initiatief
"Culturele hoofdstad van Europa" voor het tijdvak 2005 tot 2019 is ingesteld, elk jaar een jury
samenstelt die verslag uitbrengt over de aanwijzing van steden tot culturele hoofdstad. De jury
bestaat uit zeven onafhankelijke prominenten uit de culturele sector, waarvan er twee door het
Europees Parlement worden aangewezen, twee door de Raad, twee door de Commissie en één door
het Comité van de Regio's. Krachtens Besluit nr. 2000/C9/015 inzake de aanwijzing van twee
juryleden door de Raad dragen de twee staten die het voorzitterschap van de Raad tijdens het
lopende jaar bekleden, elk een prominent persoon voor met het oog op hun aanwijzing door de
Raad, met eenvoudige meerderheid, voor het volgende jaar.
Het evenement "Culturele hoofdstad van Europa" is in 1985 door de Raad gelanceerd op initiatief
van mevrouw Melina Mercouri, Grieks minister, om bij te dragen tot de toenadering tussen de
Europese volkeren. De steun die de Gemeenschap aan dit evenement verleent, wordt beschreven in
Besluit 1419/1999/EG.
4 Besluit 1419/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 (PB L 166 van 1.7.1999,
blz. 1).
5 Besluit van de Raad van 17 december 1999 (PB C 9 van 13.1.2000, blz. 1).
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 12
NL
- Mobiliteit van collecties van Europese musea
De Raad heeft over de mobiliteit van collecties van Europese musea van gedachten gewisseld met
het oog op de latere uitwerking van een actieplan.
Deze gedachtewisseling past in het kader van het "werkplan voor cultuur 2005-2006"6, dat erin
voorziet dat een groep van deskundigen in de eerste helft van 2005 een verslag uitbrengt. Dit
verslag (8538/05) is aan de Raad gepresenteerd door de voorzitter van de groep, de heer
Ronald de Leeuw, directeur van het Rijksmuseum Amsterdam.
Het voorzitterschap had de ministers de volgende indicatieve vragen voorgelegd (8944/05):
- Aan welke maatregelen zou in het actieplan over de mobiliteit van collecties prioriteit moeten
worden gegeven, teneinde de mobiliteit van collecties tussen de lidstaten van de Europese Unie
te bevorderen?
- Bent u van mening dat er op het niveau van zowel de musea als de lidstaten en de Europese Unie
maatregelen moeten worden getroffen om de mobiliteit van collecties te vergemakkelijken?
- Bent u van mening dat in het actieplan moet worden voorzien in een follow-up van de
uitvoering, en zo ja, in welke vorm?
De delegaties hebben zeer positief gereageerd op de mogelijkheid van meer mobiliteit van de
collecties van musea.
Tijdens het debat zijn onder meer de volgende mogelijke problemen genoemd die in het kader van
een eventueel actieplan moeten worden opgelost: het vervoer van de werken, de mogelijke wijzen
van verzekering, de onmogelijkheid van inbeslagneming, de noodzaak van de uitwisseling van
gegevens over de werken om deze bekend te maken bij de verantwoordelijken van andere musea, de
mogelijkheden inzake gebruik van digitale technieken voor de verspreiding van de werken,
uitlening op lange termijn.
De delegaties erkenden dat bij een actie op dit niveau zowel de musea als de lidstaten en de
Europese Unie moeten worden betrokken. Zij waren van oordeel dat eventuele ondersteunende
maatregelen niet noodzakelijk bindend moeten zijn, en gebaseerd kunnen zijn op de uitwisseling
van goede praktijken. Zij onderstreepten eveneens dat de behoefte aan een follow-up van de
uitvoering van een dergelijk initiatief niet tot de invoering van zware structuren mag leiden.
6 Conclusies van de Raad van 16 november 2004 (14380/04).
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 13
NL
- Programma "Burgers voor Europa"
Het voorstel voor een programma "Burgers voor Europa" ter bevordering van een actief Europees
burgerschap, voor de periode 2007-2013 (8154/05) is door de Commissie gepresenteerd en is een
eerste maal besproken in de Raad.
Het voorzitterschap had de ministers de volgende indicatieve vragen voorgelegd (8654/05):
- Denkt u dat dit aan de burgers gewijde programma ertoe bijdraagt het Europees burgerschap tot
een realiteit te maken? Moedigt het de burgers aan hun burgerschap op Europees niveau ten volle
en actief te beleven en deze Europese ruimte, die zowel op gemeenschappelijke waarden als op
eerbiediging van haar verscheidenheid is gebaseerd, tot de hunne te maken?
- Wat vindt u van de Europese toegevoegde waarde van het programma, dat zich op acties en
uitwisselingen met een transnationaal karakter zal toespitsen en de mobiliteit van burgers, maar
ook van ideeën in heel Europa zal aanmoedigen?
- Hoe denkt u over de bijzondere aandacht die in dit programma wordt besteed aan de participatie
van burgers en organisaties in alle lidstaten, met name die welke pas onlangs tot de Europese
Unie zijn toegetreden?
De delegaties hebben dit voorstel voor een programma enthousiast ontvangen, daar het tot doel
heeft de burgers dichter bij de Europese realiteit te brengen, hun actieve deelname aan het Europees
democratisch leven te stimuleren en het wederzijds begrip tussen de burgers van de verschillende
lidstaten te versterken. Er werd erkend dat er reeds een werkelijke meerwaarde bestaat, aangezien
dit initiatief op Europees niveau wordt genomen. De delegaties hebben ook toegegeven dat
bijzondere aandacht moet worden besteed aan de lidstaten waarvan de integratie in de Europese
Unie nog recent is.
Het programma heeft tot doel de continuïteit van het lopende programma inzake participatie van de
burgers7 te waarborgen. Zoals het is voorgesteld, strekt het er specifiek toe:
- de mobiliteit van de burgers van heel Europa te bevorderen door hen samen te brengen, met
name op het niveau van plaatselijke gemeenschappen, om ervaringen, opvattingen en waarden te
delen en uit te wisselen, van de geschiedenis te leren en de toekomst op te bouwen;
- acties, debatten en denkoefeningen over het Europees burgerschap te bevorderen via de
samenwerking tussen Europese maatschappelijke organisaties;
7 PB L 30 van 2.2.2004, blz. 6.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 14
NL
- Europa tastbaarder voor de burgers te maken door de waarden en successen van Europa te
promoten en te huldigen en de herinnering aan het verleden levendig te houden;
- de evenwichtige integratie van burgers en maatschappelijke organisaties uit alle lidstaten te
stimuleren, waarbij de interculturele dialoog wordt bevorderd en zowel Europa's verscheidenheid
als eenheid wordt benadrukt, met bijzondere aandacht voor de activiteiten met lidstaten die
onlangs tot de Europese Unie zijn toegetreden.
Het programmavoorstel bevat onder meer acties zoals jumelages van steden, steun voor onderzoek
naar het overheidsbeleid, steun voor herdenkingen of prijzen op Europese schaal.
Voorgestelde rechtsgrondslag: artikelen 151 en 308 van het Verdrag - eenparigheid van stemmen in
de Raad en medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 15
NL
ONDERWIJS
- Indicatoren voor onderwijs en opleiding - Conclusies van de Raad
De Raad heeft de onderstaande conclusies aangenomen:
"DE RAAD,
Overwegende hetgeen volgt:
1. De Europese Raad van Lissabon van 23-24 maart 2000 heeft een nieuw strategisch doel
voor de Europese Unie gesteld, dat door de Europese Raad van Stockholm van
23-24 maart 2001 is bevestigd, namelijk "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie
van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer
en betere banen en een hechtere sociale samenhang";
2. In de conclusies van de voorjaarsbijeenkomst 2005 van de Europese Raad wordt
onderstreept dat "het menselijk kapitaal Europa's waardevolste goed" is8;
3. De Europese Raad van Lissabon heeft bevestigd dat de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels
moeten worden aangepast aan de behoeften van de kennismaatschappij en aan de
noodzaak van méér en betere werkgelegenheid. De Europese Raad van Lissabon heeft de
Raad Onderwijs derhalve opdracht gegeven om "over de concrete doelstellingen die de
onderwijsstelsels in de toekomst moeten nastreven, een algemene gedachtewisseling te
houden, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar gemeenschappelijke vraagstukken en
prioriteiten en tegelijk rekening wordt gehouden met de nationale diversiteit, zulks om bij te
dragen aan de processen van Luxemburg en Cardiff"9;
4. De Europese Raad van Barcelona van 15-16 maart 200210 heeft conclusies aangenomen,
waarin het werkprogramma11 is goedgekeurd, met inbegrip van een indicatieve lijst van
indicatoren om de vooruitgang die bij de tenuitvoerlegging van de dertien concrete doelstellingen
via de "open coördinatiemethode" is geboekt, te meten, met als doel de Europese
onderwijs- en opleidingssystemen "tegen 2010 tot een wereldwijde kwaliteitsreferentie te
laten uitgroeien". Een en ander vergt de vaststelling van een taalvaardigheidsindicator;
8 Doc. 7619/05, punt 34.
9 Doc. SN 100/1/00 REV 1, punt 27.
10 SN 100/1/02 REV 1.
11 "Gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up van het verslag over de concrete doelstellingen voor de
onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels", door de Raad Onderwijs aangenomen op 14 februari 2002.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 16
NL
5. Bevestigd is dat indicatoren en de vijf referentieniveaus een centrale rol spelen bij het sturen
en het meten van de vooruitgang op het gebied van onderwijs en opleiding in de richting van
de doelstellingen van Lissabon12;
6. In het Gezamenlijk tussentijds verslag van februari 200413 wordt onderstreept dat de
kwaliteit en de vergelijkbaarheid van de bestaande indicatoren, vooral voor levenslang leren,
moeten worden verbeterd en wordt de Permanente Groep indicatoren en benchmarks en alle
bestaande groepen verzocht uiterlijk eind 2004 met een beperkte lijst van nieuwe indicatoren
voor ontwikkeling te komen;
7. In een eerste reactie op dit verzoek schetst de Commissie mogelijke korte-, middellange- en
langetermijnstrategieën op negen indicatorgebieden14;
MEMOREERT dat
8. het op gezette tijden toetsen van de prestaties en de vorderingen aan de hand van indicatoren
en benchmarks een essentieel onderdeel van het proces van Lissabon is, waardoor de sterke
en zwakke punten kunnen worden onderkend en de "Onderwijs en opleiding 2010"-strategie
derhalve strategisch kan worden aangestuurd met het oog op korte- en langetermijnmaatregelen;
ERKENT dat
9. het wenselijk is een samenhangend kader van indicatoren en benchmarks voor de toetsing
van de prestaties en de vorderingen op het gebied van onderwijs en opleiding te
ontwikkelen;
10. het uitwerken van de nodige gegevens ten behoeve van nieuwe indicatoren een werk van
lange adem kan zijn dat soms 5 tot 10 jaar in beslag neemt;
12 Conclusies van de Raad over benchmarks van 5 mei 2003.
13 "Onderwijs en opleiding 2010: het welslagen van de strategie van Lissabon staat of valt met dringende
hervormingen", door de Raad en de Commissie gezamenlijk aangenomen op 26 februari 2004.
14 Werkdocument van de Commissie "New Indicators on Education and Training" (Nieuwe indicatoren voor
onderwijs en opleiding) (SEC(2004) 1524).
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 17
NL
11. intensievere samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding dienstig kan zijn voor
de totstandbrenging van een samenhangend en op geschikte gegevensbronnen gebaseerd
kader van indicatoren, met een tijdshorizon die verder ligt dan 2010 voor het Lissabonproces;
12. de oprichting van een "Onderzoekseenheid levenslang leren" bij het Gemeenschappelijk
Centrum voor Onderzoek in Ispra de onderzoekscapaciteit van de Commissie met
betrekking tot de ontwikkeling van nieuwe indicatoren aanzienlijk kan vergroten;
BENADRUKT dat
13. de bestaande gegevens en indicatoren ten volle dienen te worden benut en dat de vergelijkbaarheid,
de relevantie en de actualiteit ervan verder dienen te worden verbeterd;
14. de ontwikkeling van nieuwe indicatoren dient te gebeuren met volledige inachtneming van
het feit dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de organisatie van hun onderwijsstelsels,
en geen onnodige administratieve of financiële lasten mag meebrengen voor de betrokken
organisaties en instellingen, noch onvermijdelijk mag leiden tot een hoger aantal indicatoren
om de vorderingen te toetsen;
15. steeds intensiever dient te worden samengewerkt met andere internationale organisaties die
op dit gebied werkzaam zijn (bv. OESO, UNESCO, IEA), met name teneinde de coherentie
van de internationale gegevens te verbeteren,
VERZOEKT de Commissie:
16. met betrekking tot indicatorgebieden waarvoor reeds gegevensverzamelingen bestaan of
EU-surveys gepland zijn de strategieën op de verschillende indicatorgebieden, te weten
doeltreffendheid van investeringen, ICT, mobiliteit, volwasseneneducatie, leerkrachten en
praktijkopleiders, beroepsonderwijs en beroepsopleiding, sociale insluiting en actief
burgerschap, verder te ontwikkelen en aan de Raad voor te leggen;
17. met betrekking tot indicatorgebieden waarvoor geen vergelijkbare gegevens voorhanden zijn
aan de Raad gedetailleerde survey-voorstellen voor te leggen voor de ontwikkeling van
nieuwe indicatoren op de volgende gebieden:
- leren leren,
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 18
NL
- talenkennis,
alsmede op andere gebieden waar nieuwe surveys relevant kunnen worden;
18. met betrekking tot indicatorgebieden waarop internationale organisaties (bv. OESO,
UNESCO, IEA) nieuwe surveys plannen, samenwerken met internationale organisaties om
aan de informatiebehoeften van de EU op indicatorgebieden als ICT, vaardigheden voor
volwassenen en professionele ontwikkeling van onderwijsgevenden te voldoen wanneer
andere internationale organisaties reeds overwegen surveys op te zetten;
19. bij de ontwikkeling van deze strategieën en nieuwe instrumenten voor gegevensverzameling,
ook in samenwerking met internationale organisaties,
- waar nodig de politieke relevantie ervan te analyseren en daarbij tevens rekening te
houden met de verhouding tussen de ontwikkeling van het menselijk kapitaal en het
beleid inzake geïntegreerd onderwijs en werk;
- gedetailleerde technische specificaties van de voorgestelde nieuwe surveys in te dienen;
- een tijdschema voor de vereiste ontwikkelingswerkzaamheden op te nemen;
- een raming op te nemen van de kosten en van de voor die ontwikkelingswerkzaamheden
en de hierop volgende gegevensverzameling vereiste infrastructuur die dit voor de
participerende lidstaten en de Commissie naar verwachting zal meebrengen;
- passende beheerstructuren te preciseren die de lidstaten in staat stellen om bij de
methodologische en ontwikkelingswerkzaamheden te worden betrokken en de nodige
besluiten te nemen, zodat conform het tijdschema relevante en hoogwaardige gegevens
worden ontwikkeld;
20. met het oog op het uitbrengen van een verslag aan de Raad uiterlijk eind 2006:
- de balans opmaken van initiatieven die zijn genomen op andere survey-gebieden, zoals
de gevolgen van ICT voor onderwijs geven en leren, de arbeidsmarktresultaten van
mobiliteit en de sociale achtergrond van studenten in het tertiair onderwijs;
- de voortgang die is geboekt bij de totstandbrenging van een samenhangend kader van
indicatoren en benchmarks voor de follow-up van de doelstellingen van Lissabon op het
gebied van onderwijs en opleiding beoordelen, onder meer door de geschiktheid van de
bestaande indicatoren voor toetsing van de vorderingen na te gaan."
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 19
NL
- Meertaligheid
Het voorzitterschap heeft de Raad in kennis gesteld van de resultaten van de besprekingen tijdens
het symposium van 10 en 11 maart 2005 te Luxemburg over "Ontwikkeling van het onderwijs in
Europa - Meertaligheid opent nieuwe perspectieven" (8392/05).
In het actieplan van de Europese Commissie voor 2004-2006, "Het leren van talen en de
taalverscheidenheid bevorderen" (COM(2003) 449 def.) was reeds gewezen op de belangrijke
bijdrage die overdracht van inhoudelijke kennis én talenkennis (CLIL) - dat wil zeggen dat
leerlingen een vak leren via een vreemde taal - kan leveren aan de verwezenlijking van de
doelstellingen van de Unie inzake vreemdetaalverwerving.
Tijdens deze conferentie hebben belanghebbenden van de onderwijswereld uit de gehele Europese
Unie bezien hoe de studie van vakken als geschiedenis, aardrijkskunde of biologie, en de
verwerving van vakbekwaamheid - in een vreemde taal - sterker kunnen worden ingebed in de
onderwijs- en opleidingsstelsels van de lidstaten.
Het Luxemburgse voorzitterschap heeft uit dit symposium de volgende conclusies getrokken:
1. Het publiek moet zich beter bewust zijn van de voordelen van de CLIL-aanpak en de
bijdrage die CLIL zou kunnen leveren aan de bevordering van de individuele en
maatschappelijke welvaart en de sociale samenhang.
2. Het stimuleren van CLIL zou kunnen leiden tot een grotere mobiliteit van studenten en
werknemers, en aldus het Europees burgerschap kunnen versterken.
3. Instanties die CLIL op nationaal niveau en op het niveau van de EU promoten, zouden
kunnen bijdragen tot de invoering, de ontwikkeling, de coördinatie en de verspreiding van
CLIL in de gehele Europese Unie.
4. Onderwijsgevenden en leden van de onderwijsadministratie zouden moeten worden
gestimuleerd om een specifieke CLIL-opleiding te volgen, met inbegrip van een periode van
arbeid of studie in een land waar de doeltaal een voertaal is.
5. Bezien zou moeten worden hoe de participatie van lerenden aan CLIL-initiatieven op
verschillende onderwijsniveaus kan worden erkend.
6. Een brede waaier van talen zou in aanmerking moeten komen voor CLIL-initiatieven.
7. De uitwisseling van informatie en wetenschappelijk bewijsmateriaal inzake goede CLILpraktijken
zou op Europees niveau moeten worden gestimuleerd.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 20
NL
- Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008)
De Raad heeft over het door de Commissie op 12 april 2005 ingediende voorstel voor geïntegreerde
richtsnoeren (8008/05) van gedachten gewisseld aan de hand van de volgende door het
voorzitterschap voorgestelde indicatieve vragen (8388/05):
- Hoe staan de ministers van Onderwijs tegenover de rol die in deze geïntegreerde richtsnoeren
aan onderwijs en opleiding wordt toebedeeld, zowel uit economisch als uit sociaal oogpunt?
- Hoe kan worden gezorgd voor een actieve bijdrage van de ministers van Onderwijs aan de
nieuwe, herziene strategie van Lissabon en de strikte voortzetting van alle onderdelen van het
werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010", waarom de Europese Raad in maart 2005 heeft
verzocht?
- op nationaal niveau door middel van het tweejaarlijks verslag "Onderwijs en opleiding
2010"?
- op Europees niveau door middel van een gezamenlijk verslag van de Raad en de
Commissie en de actieve betrokkenheid van de Raad Onderwijs bij de opstelling van de
jaarlijkse gestroomlijnde bijdrage voor de Europese Raad?
Uit het debat is gebleken dat het onderwijsbeleid een essentiële rol te vervullen heeft bij de
verwezenlijking van de doelstellingen inzake groei en werkgelegenheid van de herziene strategie
van Lissabon. Deze essentiële rol dient in de verslagen die de lidstaten jaarlijks moeten indienen
over de uitvoering van hun nationale plannen, te worden weergegeven door aan te tonen in welke
mate onderwijs en opleiding hebben bijgedragen tot de behaalde positieve resultaten.
Onderstreept werd echter dat onderwijs en opleiding ruimere doelen dienen dan die welke te maken
hebben met economie en werkgelegenheid, bijvoorbeeld op het gebied van cultuur, burgerschap en
persoonlijke ontwikkeling. De follow-up van de resultaten die worden verkregen in het kader van
deze algemenere dimensie rechtvaardigt dat tegelijkertijd het in het programma "Onderwijs en
opleiding 2010" vastgestelde proces wordt voortgezet, dat tweejaarlijkse nationale verslagen omvat
alsook de bijdrage van de Raad in de formatie "Onderwijs" aan het jaarlijks samenvattend verslag
dat door de Commissie aan de voorjaarsbijeenkomst van de Raad wordt gezonden.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 21
NL
JEUGD
- Europese samenwerking in jeugdzaken - Resolutie
De Raad heeft de onderstaande resolutie aangenomen:
"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE
REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,
Overwegende hetgeen volgt:
1. In het op 21 november 2001 ingediende witboek van de Europese Commissie, getiteld
"Een nieuw elan voor Europa's jeugd"15 werd een nieuw kader aangereikt voor de
Europese samenwerking in jeugdzaken.
2. De Raad heeft in zijn conclusies van 14 februari 200216 het witboek aangemerkt als de
basis voor het opzetten van een samenwerkingskader voor jeugdzaken.
3. In zijn resolutie van 27 juni 200217 heeft de Raad
a) de open coördinatiemethode gekozen als nieuw samenwerkingskader voor
jeugdzaken, en vier thematische prioriteiten goedgekeurd: participatie, informatie,
vrijwilligersactiviteiten door jongeren, en beter begrip en meer kennis van jongeren;
b) de Commissie verzocht om, in samenwerking met de lidstaten, uiterlijk aan het einde
van de eerste fase van uitvoering van de vier thematische prioriteiten, een evaluatieverslag
over het samenwerkingskader op te stellen met een evaluatie van de open
coördinatiemethode en, in voorkomend geval, voorstellen voor wijzigingen van deze
methode.
15 Doc. 14441/01 - COM(2001) 681 def.
16 PB C 119 van 22.5.2002, blz. 6.
17 PB C 168 van 13.7.2002, blz. 2.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 22
NL
4. In zijn resolutie van 25 november 200318 heeft de Raad gememoreerd dat de uitvoering
flexibel, geleidelijk en op jongeren afgestemd dient te geschieden, en dat daarbij de
bevoegdheden van de lidstaten en het subsidiariteitsbeginsel in acht dienen te worden
genomen.
5. De Commissie heeft op 15 november 2004 een mededeling aan de Raad voorgelegd over
de balans van de in het kader van de Europese samenwerking in jeugdzaken uitgevoerde
acties19.
6. Op 21 februari 2005 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan een bijdrage voor de
voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad op basis van een mededeling van de
Commissie ("Samenwerken aan groei en werkgelegenheid. Een nieuwe impuls voor de
strategie van Lissabon") over de tussentijdse evaluatie van de strategie van Lissabon
waarin verklaard wordt dat "we nog steeds een maatschappelijke visie moeten ontwikkelen
waarin de vergrijzing en jeugd geïntegreerd zijn".
7. De Europese Raad heeft in de voorjaarsbijeenkomst van 22 en 23 maart 2005 een Europees
pact voor de jeugd aangenomen, als een van de instrumenten voor de verwezenlijking van
de doelstellingen van Lissabon.
BEKLEMTONEN dat trends onder jongeren constant veranderen zodat de prioriteiten van het
jeugdbeleid regelmatig moeten worden aangepast.
NEMEN MET VOLDOENING NOTA van de balans die de Commissie opmaakt in haar
mededeling, getiteld "Follow-up van het Witboek "Een nieuw elan voor Europa's jeugd": balans
van de in het kader van de Europese samenwerking in jeugdzaken uitgevoerde acties", waaruit blijkt
dat de politieke samenwerking het volgende heeft opgeleverd:
* jongeren en jongerenorganisaties worden vaker geraadpleegd, en nemen vaker deel aan
politieke debatten op alle niveaus,
* er ontwikkelt zich een stelselmatige, gestructureerde dialoog tussen jongeren en
jongerenorganisaties, overheidsdiensten en beleidsmakers,
* jongeren en jongerenorganisaties zijn rechtstreeks betrokken bij de debatten over de
Europese grondwet,
18 PB C 295 van 5.12.2003, blz. 6.
19 Doc. 13856/04 - COM(2004) 694 def.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 23
NL
* ten behoeve van jongeren ondernomen acties worden meer voor het voetlicht gebracht,
* er worden voorbeelden van goede praktijken uitgewisseld,
* het Europees jongerenportaal is gelanceerd.
DELEN DE VISIE van de Commissie die er, in haar mededeling van 27 oktober 2004, op wijst dat
de volgende punten bijzondere aandacht behoeven:
* prioriteiten in het kader van de Europese samenwerking in jeugdzaken,
* de doeltreffendheid van de open coördinatiemethode in jeugdzaken,
* de herevaluatie van het evenwicht tussen flexibiliteit en doeltreffendheid van de open
coördinatiemethode in jeugdzaken,
* de raadpleging van jongeren en jongerenorganisaties, die permanent en gestructureerd
dient te zijn, zowel op nationaal als op Europees niveau,
* een beter inzicht in de situatie van jongeren teneinde in ander beleid rekening te houden
met het aspect jeugd en dat beleid te beïnvloeden,
* mobilisatie van alle actoren (beleidsmakers, jongerenorganisaties) op alle niveaus
(plaatselijk, nationaal en Europees) om een reëel effect te bewerkstelligen.
KOMEN OVEREEN
* verder uitwerking te geven aan de wijze waarop de open coördinatiemethode wordt toegepast,
zodra voor een bepaalde prioriteit de gemeenschappelijke doelstellingen zijn
bepaald; dit zou kunnen geschieden door:
- de nationale situatie aan die doelstellingen te toetsen, volgens een door elke
lidstaat te bepalen methode,
- prioritaire actiegebieden te bepalen,
- de vooruitgang ten opzichte van het uitgangspunt te beoordelen,
- jongeren in de verschillende fasen van de procedure op adequate wijze te raadplegen,
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 24
NL
* te zorgen voor samenhang tussen de open coördinatiemethode en het Europees pact
voor de jeugd.
VERZOEKEN DE COMMISSIE,
met inachtneming van de bovenvermelde overeengekomen beginselen, procedures voor te stellen
met het oog op toekomstige uitvoering door de lidstaten, indachtig de conclusies van de voorjaarsbijeenkomst
van de Europese Raad, de nationale verslagen over de gemeenschappelijke doelstellingen
inzake participatie en informatie, en rekening houdend met de standpunten van de
jongeren en jongerenorganisaties."
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 25
NL
- Participatie van jongeren in de democratie - Resolutie
De Raad heeft de onderstaande resolutie aangenomen:
"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE
REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In het op 30 juli 2001 ingediende witboek van de Europese Commissie, getiteld "Europese
Governance"20,worden de beginselen van openheid en participatie genoemd als de eerste van
vijf basisbeginselen van goed bestuur.
(2) In het op 21 november 2001 ingediende witboek van de Europese Commissie, getiteld "Een
nieuw elan voor Europa's jeugd"21,werd een nieuw kader aangereikt voor de Europese
samenwerking in jeugdzaken.
(3) De Raad heeft in zijn conclusies van 14 februari 200222 het laatstgenoemde witboek
aangemerkt als de basis voor het opzetten van een samenwerkingskader voor jeugdzaken.
(4) In zijn resolutie van 27 juni 200223 heeft de Raad
a) de open coördinatiemethode gekozen als nieuw samenwerkingskader voor jeugdzaken
en vier thematische prioriteiten goedgekeurd: participatie, informatie, vrijwilligersactiviteiten
door jongeren en beter begrip en kennis van jongeren;
b) de Commissie verzocht om, in samenwerking met de lidstaten, uiterlijk aan het einde
van de eerste fase van uitvoering van de vier thematische prioriteiten een evaluatieverslag
over het samenwerkingskader op te stellen, en dat ter overweging aan de Raad
voor te leggen, met een evaluatie van de open coördinatiemethode en, in voorkomend
geval, voorstellen voor wijzigingen van deze methode.
20 Doc. 11574/01 - COM(2001) 428 def.
21 Doc. 14441/01 - COM(2001) 681 def.
22 PB C 119 van 22.5.2002, blz. 6.
23 PB C 168 van 13.7.2002, blz. 2.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 26
NL
(5) In zijn resolutie van 25 november 200324 heeft de Raad
a) gemeenschappelijke doelstellingen bepaald voor de eerste twee prioriteiten, jongerenparticipatie
en jongereninformatie, met als een van de gemeenschappelijke doelstellingen
voor de prioriteit participatie: "de participatie van jongeren in het stelsel van
de representatieve democratie verhogen";
b) gememoreerd dat de uitvoering van de gemeenschappelijke doelstellingen flexibel,
geleidelijk en op jongeren afgestemd dient te geschieden en dat daarbij de bevoegdheden
van de lidstaten en het subsidiariteitsbeginsel in acht dienen te worden genomen;
c) de Commissie verzocht op een passend tijdstip vergaderingen te beleggen met vertegenwoordigers
van de nationale overheidsdiensten die met jeugdbeleid zijn belast, teneinde
de informatie-uitwisseling over gemaakte vorderingen en beste praktijken te
bevorderen.
(6) De Europese Unie is gegrond op het beginsel van de representatieve democratie en op het
beginsel van de participerende democratie.
HEBBEN NOTA GENOMEN van de onder het Ierse voorzitterschap verrichte werkzaamheden,
met name de informele ministeriële bijeenkomst te Clare, en van het denkproces dat in het kader
van de samenwerking met de Raad van Europa in gang is gezet.
ZIJN ZICH ERVAN BEWUST DAT
a) de inzet en de belangstelling van jonge vrouwen en mannen voor maatschappelijke
vraagstukken levendig blijven;
b) jongeren weliswaar tot actief burgerschap bereid zijn, maar daarom nog niet per se in de
instellingen van de representatieve democratie participeren;
24 PB C 295 van 5.12.2003, blz. 6.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 27
NL
c) de participatie van jongeren in en hun belangstelling voor de instellingen van de
representatieve democratie in vele lidstaten van de EU een neerwaartse tendens vertonen;
d) die desinteresse ten aanzien van de democratische instellingen vaak tot uiting komt in een
terughoudendheid ten aanzien van een langdurig engagement in jongerenorganisaties, een
lage opkomst bij verkiezingen, een dalend ledenaantal bij politieke partijen en de
jongerenafdelingen daarvan.
HERINNEREN ER EVENWEL AAN DAT
a) de representatieve democratie een van de pijlers van onze maatschappij is;
b) een democratie de participatie van alle burgers behoeft;
c) met name de participatie van jonge vrouwen en mannen in de instellingen van de
representatieve democratie essentieel is om deze goed te laten functioneren;
d) jongeren geen homogeen geheel vormen en het niet deelnemen aan de instellingen van de
representatieve democratie om op geslacht, onderwijspeil, etnische origine of op andere
factoren toegesneden oplossingen vraagt.
ONDERSTREPEN
a) het belang van een continue dialoog op nationaal niveau tussen jonge vrouwen en mannen
en politiek verantwoordelijken om een klimaat te creëren dat participatie in de instellingen
van de representatieve democratie bevordert;
b) het belang van het richtsnoer van de Commissie over een gestructureerde dialoog tussen
jongeren en politieke vertegenwoordigers;
c) het primordiale belang van niet-formeel onderwijs en jongereninformatie voor de kwaliteit
en de spreiding van burgerschapsvorming;
d) het bijzondere belang van jongerenorganisaties en -verenigingen als plaats waar jonge
vrouwen en mannen de kans krijgen kennis te maken met democratische mechanismen en
actief en kritisch burgerschap.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 28
NL
ZIJN HET EROVER EENS DAT
a) acties ter verwezenlijking van deze doelstellingen niet louter op jonge vrouwen en mannen,
maar ook op de instellingen van de representatieve democratie zelf gericht moeten zijn;
b) het engagement van degenen die deelnemen in de representatieve democratie onder de
aandacht gebracht en aangemoedigd dient te worden;
c) bij de uitvoering van de gemeenschappelijke doelstelling "de participatie van jonge mannen
en vrouwen in het stelsel van de representatieve democratie verhogen", bijzondere aandacht
moet worden geschonken aan het creëren van een klimaat dat jonge vrouwen en mannen tot
participatie aanmoedigt, rekening houdend met de belangrijke rol van het onderwijsstelsel,
de jongerenorganisaties, de politieke partijen en het gezin;
d) bijzondere aandacht moet gaan naar diversifiëring van de maatregelen naargelang de
doelgroep en de specifieke kenmerken ervan;
e) jongeren en jongerenorganisaties betrokken moeten worden bij de opstelling van concrete
uitvoeringsmaatregelen.
VERZOEKEN DE LIDSTATEN
* de politieke partijen bewuster te maken van het belang van meer jonge leden in de partij, meer
jonge vrouwen en mannen in de partijorganen en meer jonge vrouwen en mannen op de
verkiezingslijsten;
* waar toepasbaar, jongeren aan te moedigen zich als kiezer te laten registreren;
* met name de regionale en lokale autoriteiten ertoe te bewegen de jongerenparticipatie in de
representatieve democratie te faciliteren;
* jongeren te doordringen van het belang van hun participatie in de representatieve democratie, in
het bijzonder door hun stem uit te brengen.
VERZOEKEN DE COMMISSIE EN DE LIDSTATEN
* in het kader van de gemeenschappelijke prioriteit "een beter begrip en kennis van jongeren" de
bestaande kennis over belemmeringen voor een actieve jongerenparticipatie in de representatieve
democratie in kaart te brengen;
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 29
NL
* reeds genomen maatregelen en voorbeelden van goede praktijken uit te wisselen, teneinde de
gemeenschappelijke doelstelling "de participatie van jongeren in het stelsel van de
representatieve democratie verhogen", zowel in de lidstaten als op Europees niveau, concreet
vorm te geven;
* de dialoog tussen jongeren en politieke leiders te intensiveren, bijvoorbeeld door regelmatig
ontmoetingen te beleggen;
* in 2006 opnieuw bij elkaar te komen om, aan de hand van de nationale verslagen, na te gaan of
de prioritaire doelstelling jongerenparticipatie dichterbij gebracht is."
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 30
NL
- Jongereninformatie - Resolutie
De Raad heeft de onderstaande resolutie aangenomen:
"DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN,
IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,
Overwegende hetgeen volgt:
1. In het op 21 november 2001 ingediende witboek van de Europese Commissie, getiteld
"Een nieuw elan voor Europa's jeugd"25 werd een nieuw kader aangereikt voor de
Europese samenwerking in jeugdzaken.
2. De Raad heeft in zijn conclusies van 14 februari 200226 het witboek aangemerkt als de
basis voor het opzetten van een Europees samenwerkingskader voor jeugdzaken.
3. In zijn resolutie van 27 juni 200227 heeft de Raad
a) de open coördinatiemethode gekozen als nieuw samenwerkingskader voor
jeugdzaken en vier thematische prioriteiten goedgekeurd: participatie, informatie,
vrijwilligersactiviteiten en beter begrip en kennis van jongeren;
b) de Commissie verzocht om, in samenwerking met de lidstaten, uiterlijk aan het einde
van de eerste fase van uitvoering van de vier thematische prioriteiten, een evaluatieverslag
over het samenwerkingskader op te stellen met een evaluatie van de open
coördinatiemethode en, in voorkomend geval, voorstellen voor wijzigingen van deze
methode, en dat verslag ter overweging aan de Raad voor te leggen.
25 Doc. 14441/01 - COM(2001) 681 def.
26 PB C 119 van 22.5.2002, blz. 6.
27 PB C 168 van 13.7.2002, blz. 2.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 31
NL
4. In zijn resolutie van 25 november 200328 heeft de Raad
a) gemeenschappelijke doelstellingen bepaald voor de eerste twee prioriteiten,
jongerenparticipatie en jongereninformatie;
b) voor jongereninformatie de volgende gemeenschappelijke doelstellingen vastgesteld:
i) de toegang van jongeren tot informatiediensten verbeteren,
ii) het aanbod van jongereninformatie vergroten,
iii) de participatie van jongeren bij jongereninformatie versterken;
c) gememoreerd dat de uitvoering van de gemeenschappelijke doelstellingen flexibel,
geleidelijk en op jongeren afgestemd dient te geschieden en dat daarbij de bevoegdheden
van de lidstaten en het subsidiariteitsbeginsel in acht dienen te worden
genomen;
d) de Commissie verzocht om, zo nodig, vergaderingen te beleggen met vertegenwoordigers
van de nationale overheidsdiensten die met jeugdbeleid zijn belast, teneinde
de informatie-uitwisseling over gemaakte vorderingen en beste praktijken te
bevorderen.
MEMOREREN
* dat jongereninformatie belangrijk is voor elke lidstaat en dat bij de uitvoering van
gemeenschappelijke doelstellingen het subsidiariteitsbeginsel in acht moet worden genomen;
* dat de bevordering van aan de bijzondere behoeften van jongeren aangepaste informatiediensten
van primordiaal belang is om jongeren toegang tot informatie te bieden;
* dat jongeren een heterogene groep vormen met verschillende behoeften, afhankelijk van leeftijd,
geslacht, sociaal-economische en geografische omstandigheden;
* dat jongereninformatie uiteraard een zeer gedifferentieerd terrein vormt dat vele jongeren in
uiteenlopende omstandigheden raakt;
28 PB C 295 van 5.12.2003, blz. 6.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 32
NL
* dat jongerenparticipatie bij de inwinning en de verspreiding van informatie cruciaal blijft voor op
de behoeften van jongeren toegesneden informatie;
* dat de uitvoering van de gemeenschappelijke doelstelling "informatie" heeft geleid tot het
jongerenportaal dat de Commissie in samenwerking met de netwerken Eurodesk, ERYICA
(Europese organisatie voor voorlichting en adviesverlening aan jongeren) en EYCA (Europese
jongerenkaartvereniging) tot stand heeft gebracht.
ZIJN HET EROVER EENS DAT DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE
DOELSTELLINGEN VOOR DE PRIORITEIT INFORMATIE BIJZONDERE AANDACHT
VERGT VOOR
* versterking van de netwerken van jongereninformatiestructuren op diverse gebieden op lokaal,
nationaal en Europees niveau;
* de permanente opleiding van degenen die jongereninformatie verzorgen in verband met inhoud,
meest geschikte methoden en gebruik van de beschikbare technologie, zodat jongeren
kwaliteitsinformatie gemakkelijk kunnen onderkennen.
VERZOEKEN DE COMMISSIE EN DE LIDSTATEN OM
* uitgaande van de bestaande instrumenten en tezamen met de bestaande Europese netwerken
richtsnoeren voor te stellen, teneinde de jongereninformatiestructuren in staat te stellen een
kwaliteitsbeoordeling te ontwikkelen;
* kwaliteitsinformatie voor jongeren op Europees niveau zichtbaarder en aldus beter toegankelijk
te maken;
* de samenwerking, de netwerken en de uitwisseling van goede praktijken tussen nationale
webstekken en portalen voor jongereninformatie in het Europa te stimuleren en te ontwikkelen,
evenals de analyse van het gebruik daarvan;
* in die optiek in het kader van Europese programma's, wanneer gewerkt wordt met
jongereninformatie, de ontwikkeling te bevorderen van
- meer inzicht in de informatiebehoeften van jongeren,
- de uitwisseling van ervaringen tussen deskundigen op het gebied van jongereninformatie,
op verschillende niveaus, in het kader van studiebijeenkomsten en
opleidingen op Europees niveau,
- een regelmatig geactualiseerde databank met voorbeelden van innovaties en goede
praktijken, met name met betrekking tot de netwerken tussen jongereninformatiestructuren
van uiteenlopende sectoren."
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 33
NL
- Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008)
De Raad heeft over het door de Commissie op 12 april 2005 ingediende voorstel voor geïntegreerde
richtsnoeren (8008/05) van gedachten gewisseld aan de hand van de volgende door het
voorzitterschap voorgestelde indicatieve vragen (8625/05):
1. Wat denkt u van het betrekken van het jeugdbeleid bij het herziene Lissabon-proces, en
hoe ziet u uw rol bij de uitvoering van het Europese Jeugdpact en de geïntegreerde
richtsnoeren op nationaal niveau.
2. Het Europese jeugdbeleid steunt op de open coördinatiemethode, voor "het actieve
burgerschap van jongeren" en het Europese pact voor de jeugd, voor werkgelegenheid,
sociale integratie en onderwijs. Hoe kunnen deze twee instrumenten worden gecoördineerd
om de best mogelijke resultaten voor jongeren te garanderen?
3. Hoe denkt u bij het opstellen van de nationale actieprogramma's in het kader van het
Lissabon-proces de standpunten van jongeren over met jongeren verband houdende
aspecten in acht te nemen?
De delegaties erkenden de cruciale rol van het jeugdbeleid in het kader van de herziene strategie
van Lissabon. Voor de uitvoering van het Europees Jeugdpact en de geïntegreerde richtsnoeren
hebben de delegaties hun interne procedures inzake raadpleging en verzoek om participatie van
jongeren in de besluitvorming op de verschillende beleidsterreinen die hen aanbelangen
(werkgelegenheid, sociaal beleid, enz.) beschreven.
De positieve nationale resultaten op het gebied van jeugdbeleid zullen jaarlijks door de lidstaten
worden weergegeven in de verslagen die zij in het kader van de strategie van Lissabon zullen
indienen.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 34
NL
DIVERSEN
De Raad heeft eveneens de volgende punten behandeld:
a) Herziening van de richtlijn "Televisie zonder grenzen"
- Informatie van de delegaties van België, Oostenrijk, Tsjechië, Estland, Ierland,
Letland, Litouwen, Malta, Nederland, Polen, Portugal, Slovenië en Zweden, die hun
bezorgdheid hebben geuit betreffende hun onvermogen inzake reglementering van de
omroepdiensten die hoofdzakelijk voor hun grondgebied bestemd zijn, maar worden
geproduceerd door een zender die in een andere lidstaat is gevestigd en dus niet aan
de regelgeving van het doelland onderworpen zijn (8806/05).
b) Voorstel tot wijziging van het besluit "Culturele hoofdstad van Europa"
- Informatie van de Commissie
c) Programma Cultuur 2007 (2007-2013)
- Informatie van de Estse, de Hongaarse en de Letse delegatie, die herinneren aan hun
voorstel om in het programma Cultuur 2007 te voorzien in steun aan de maatregelen
ter herdenking van de slachtoffers en ter bescherming van de belangrijkste locaties
en archieven in verband met de stalinistische deportaties (8808/05).
d) Vierhonderdste verjaardag van de eerste uitgave van "Don Quijote" van Miguel de
Cervantes
- Informatie van de Spaanse delegatie over de viering van deze verjaardag (8809/05)
e) Mondiale bijeenkomst van de ministers van Cultuur inzake culturele diversiteit en dialoog
(Madrid, 11/12 juni 2005)
- Uitnodiging van de Spaanse delegatie aan haar ambtgenoten voor deze internationale
bijeenkomst (8810/05)
f) UNESCO-Verdrag inzake culturele diversiteit
- Informatie van het voorzitterschap met betrekking tot de stand van de
onderhandelingen (8811/05)
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 35
NL
g) Informatie over de ministeriële vergadering van 27/28 oktober 2005 in het kader van het
voorzitterschap van de Raad van Europa
- Uitnodiging van de Portugese delegatie aan haar ambtgenoten voor deze vergadering
(8907/05)
h) Mededeling van de Commissie over het in beweging brengen van het Europees intellect:
de universiteiten ten volle laten bijdragen tot de strategie van Lissabon (8437/05)
- Presentatie door de Commissie van haar mededeling. De besprekingen hierover
moeten onder de volgende voorzitterschappen worden voortgezet.
i) Seminar van de Raad van Europa : De herinnering levend houden (Krakau, 4-5 mei 2005)
- Informatie van de Poolse delegatie over de resultaten van het seminarie (8850/05).
j) Initiatieven inzake de bestrijding van antisemitisme en racisme
- Informatie van de Franse delegatie over mogelijke initiatieven op het gebied van
onderwijs (8812/05)
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 36
NL
ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN
HANDELSBELEID
Antidumping - China - Silicium
De Raad heeft een verordening aangenomen tot beëindiging van het tussentijds onderzoek
betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op silicium uit de Volksrepubliek
China (8492/05).
MILIEU
Zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen *
De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan alle amendementen die het Europees Parlement in
tweede lezing heeft aangenomen, en heeft met gekwalificeerde meerderheid van stemmen29 een
richtlijn ter verlaging van het zwavelgehalte voor op zeeschepen gebruikte brandstoffen
aangenomen (7952/05 en 12891/2/04; zie ook 8830/05 ADD1).
De richtlijn strekt voornamelijk tot uitbreiding van de werkingssfeer van Richtlijn 1999/32/EG,
waarbij het maximaal toegestane zwavelgehalte van in de Gemeenschap gebruikte zware stookolie,
gasolie en gasolie voor de zeescheepvaart wordt vastgesteld tot alle uit aardolie verkregen
brandstoffen aan boord van schepen die in de wateren van de lidstaten opereren.
De nieuwe bepalingen moeten tot een aanzienlijke beperking van de emissie van zwaveldioxide
(meer dan 500 000 ton per jaar) leiden, hetgeen dichtbevolkte havens en kustgebieden alsmede
zuurgevoelige ecosystemen ten goede zal komen.
De gewijzigde richtlijn zou met name:
- de bestaande afwijkingen voor gasolie voor de zeescheepvaart intrekken;
- de in de beheersgebieden voor SOx-emissie geldende zwavelgrenswaarde van 1,5%, die
via de Internationale Maritieme Organisatie is overeengekomen, toepassen;
- dezelfde grenswaarde toepassen voor alle passagiersschepen op geregelde diensten naar of
vanuit havens in de Gemeenschap;
29 Italië en Malta hebben tegen gestemd.
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 37
NL
- schepen op hun ligplaats in havens in de Gemeenschap verplichten om brandstof met
maximum 0,1% zwavel te gebruiken;
- voorzien in het gebruik van beproefde emissiereductietechnologieën als alternatief voor
laagzwavelige brandstoffen.
In de richtlijn wordt ook rekening gehouden met de nieuwe, bij het MARPOL-Verdrag vastgestelde
voorschriften voor de preventie van luchtverontreiniging door schepen30, die in mei 2005 in
werking zijn getreden.
ENERGIE
Eisen inzake een ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten
De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan de amendementen die het Europees Parlement in
tweede lezing heeft aangenomen (8014/05) met betrekking tot een ontwerp-richtlijn betreffende de
totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake een ecologisch ontwerp voor
energieverbruikende producten. Bijgevolg wordt de richtlijn geacht te zijn vastgesteld in de vorm
van het aldus geamendeerde gemeenschappelijk standpunt (11414/1/04 REV 1). Deze richtlijn strekt
ertoe:
- te zorgen voor het vrije verkeer van energieverbruikende producten (evp) binnen de EU;
- de totale milieuprestatie van deze producten te verbeteren en aldus tot de bescherming van
het milieu bij te dragen;
- een bijdrage te leveren aan de zekerheid van de energievoorziening en het concurrentievermogen
van de economie van de EU te versterken;
De tekst geldt in beginsel voor elk product, behalve middelen voor vervoer van personen of
goederen, dat van energie gebruik maakt om de taak te verrichten waarvoor het is ontworpen en
vervaardigd, en op de markt gebracht of in gebruik genomen, en bestrijkt alle energiebronnen
ofschoon waarschijnlijk uitsluitend producten die van elektriciteit, vaste, vloeibare en gasvormige
brandstoffen gebruikmaken onder de uitvoeringsregels zullen vallen.
30 http://www.imo.org/Conventions/contents.asp?doc_id=678&topic_id=258
23.-24.V.2005
9060/05 (Presse 118) 38
NL
Bij deze richtlijn worden Richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de Richtlijnen 96/57/EG en
2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad gewijzigd. Er is in een uitvoeringstermijn door
de lidstaten voorzien van twee jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn.
BENOEMINGEN
Economisch en Sociaal Comité
De Raad heeft de besluiten aangenomen houdende benoeming van:
- de heer Marcos ALARCÓN ALARCÓN tot lid van het Economisch en Sociaal Comité, ter
vervanging van de heer Fernando MORALEDA QUÍLEZ, voor de verdere duur van diens
ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 20 september 2006 (8030/1/05),
- de heer Kaul NURM tot lid van het Economisch en Sociaal Comité, ter vervanging van de
heer Kalev KREEGIPUU, voor de verdere duur van diens ambtstermijn, dat wil zeggen tot
en met 20 september 2006 (8032/05).
European Union