| | | |
|RAAD VAN | |NL | |DE EUROPESE UNIE | | |9060/05 (Presse 118)
(OR. fr)
PERSMEDEDELING
Betreft:
PERSMEDEDELING
2661e zitting van de Raad
Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur
Brussel, 23-24 mei 2005
Voorzitter De heer Jean-Louis SCHILTZ,
Minister van Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Acties, gedelegeerd minister van Communicatie
Mevrouw Mady DELVAUX-STEHRES,
Minister van Onderwijs en Beroepsopleiding
Mevrouw Marie-Josée JACOBS,
Minister van Gezinszaken en Integratie, minister van Gelijke Kansen
Mevrouw Octavie MODERT,
Staatssecretaris van Parlementszaken, staatssecretaris van Land- en Wijnbouw en Plattelandsontwikkeling, staatssecretaris van Cultuur, Hoger Onderwijs en Onderzoek
van Luxemburg
|Voornaamste resultaten van de Raadszitting | |De Raad heeft | |een richtlijn ter verlaging van het zwavelgehalte voor scheepsbrandstoffen;| | | |een richtlijn betreffende de totstandbrenging van een kader voor het | |vaststellen van eisen inzake een ecologisch ontwerp voor | |energieverbruikende producten | |aangenomen. |INHOUD1
DEELNEMERS 5
BESPROKEN PUNTEN
AUDIOVISUELE SECTOR 8
- Programma Media 2007 8
- Uitzendingen uit derde landen waarin tot haat wordt aangezet 9
CULTUUR 11
- Culturele hoofdstad van Europa - juryleden 11
- Mobiliteit van collecties van Europese musea 12
- Programma "Burgers voor Europa" 13
ONDERWIJS 15
- Indicatoren voor onderwijs en opleiding - Conclusies van de Raad 15
- Meertaligheid 19
- Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) 20
JEUGD 21
- Europese samenwerking in jeugdzaken - Resolutie 21
- Participatie van jongeren in de democratie - Resolutie 25
- Jongereninformatie - Resolutie 30
- Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) 33
DIVERSEN 34
ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN
HANDELSBELEID
Antidumping - China - Silicium 36
MILIEU
Zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen * 36
ENERGIE
Eisen inzake een ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten 37
BENOEMINGEN
Economisch en Sociaal Comité 38
DEELNEMERS
De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:
België:
de heer Frank VANDENBROUCKE vice-minister-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming
mevrouw Fadila LAANAN minister van Cultuur, de Audiovisuele Sector en Jeugd (Franse Gemeenschap) mevrouw Isabelle WEYKMANS minister van Cultuur en Media, Monumentenzorg, Jeugd en Sport (Duitstalige Gemeenschap)
Tsjechië:
mevrouw Petra SMOLÍKOVÁ vice- minister van Cultuur mevrouw Alena ?T?RBOVÁ vice- minister van Onderwijs, Jeugdzaken en Sport
Denemarken:
de heer Bertel HAARDER minister van Onderwijs en Eredienst
Duitsland:
de heer Wolf-Michael CATENHUSEN staatssecretaris, ministerie van Onderwijs en Onderzoek
Estland:
de heer Mailis REPS minister van Onderwijs en Wetenschappen de heer Raivo PALMARU minister van Cultuur
Griekenland:
mevrouw Marietta GIANNAKOU minister van Onderwijs en Eredienst mevrouw Margarita PAPADA-CHIMONA secretaris-generaal
Spanje:
mevrouw María Jesús SANSEGUNDO GÓMEZ DE CADIÑANOS minister van Onderwijs en Wetenschappen mevrouw Carmen CALVO POYATO minister van Cultuur de heer Cristóbal GONZALEZ-ALLER plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger mevrouw Cándida MATINEZ-LÓPEZ adviseur onderwijs van de Autonome Gemeenschap Andalusië
Frankrijk:
de heer Renaud DONNEDIEU de VABRES minister van Cultuur en Communicatie de heer Jean-François LAMOUR minister van Jeugdzaken, Sport en Verenigingsleven
Ierland:
mevrouw Mary HANAFIN minister van Onderwijs en Wetenschappen mevrouw Síle de VALERA onderminister, ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, belast met Volwassenenonderwijs, Jeugdzaken en Onderwijshandicaps de heer Peter GUNNIG plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
Italië:
de heer Rocco BUTTIGLIONE minister van Cultuur de heer Paolo ROMANI staatssecretaris van Communicatie mevrouw Grazia SESTINI staatssecretaris
Cyprus:
de heer Pefkios GEORGIADES minister van Onderwijs en Cultuur
Letland:
mevrouw Ina DRUVIETE minister van Onderwijs en Wetenschappen mevrouw Hel?na DEMAKOVA minister van Cultuur
Litouwen:
de heer Remigijus MOTUZAS minister van Onderwijs en Wetenschappen de heer Vladimiras PRUDNIKOVAS minister van Cultuur
Luxemburg:
de heer Jean-Louis SCHILTZ minister van Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Acties, gedelegeerd minister van Communicatie mevrouw Mady DELVAUX-STEHRES minister van Onderwijs en Beroepsopleiding mevrouw Marie-Josée JACOBS minister van Gezinszaken en Integratie, minister van Gelijke Kansen
mevrouw Octavie MODERT staatssecretaris van Parlementszaken, staatssecretaris van Land- en Wijnbouw en Plattelandsontwikkeling, staatssecretaris van Cultuur, Hoger Onderwijs en Onderzoek
Hongarije:
de heer András BOZÓKI minister van Nationaal Cultureel Erfgoed
Malta:
mevrouw Theresa CUTAJAR plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
Nederland:
mevrouw Maria van der HOEVEN minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mevrouw Medy van der LAAN staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Oostenrijk:
mevrouw Elisabeth GEHRER minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur mevrouw Ursula HAUBNER staatssecretaris van Sociale Zekerheid, Generaties en Consumentenbescherming de heer Franz MORAK staatssecretaris van Algemene Zaken
Polen:
de heer Miros?aw SAWICKI minister van Onderwijs en Sport de heer Maciej KLIMCZAK onderstaatssecretaris, ministerie van Cultuur
Portugal:
de heer Mário VIEIRA DE CARVALHO staatssecretaris van Cultuur de heer Jorge PEDREIRA toegevoegd staatssecretaris van Onderwijs
Slovenië:
de heer Milan ZVER minister van Onderwijs en Sport mevrouw Jelka PIRKOVI? staatssecretaris, ministerie van Cultuur
Slowakije:
de heer Martin FRONC minister van Onderwijs mevrouw Ágnes BIRÓ staatssecretaris, ministerie van Cultuur
Finland:
mevrouw Tuula HAATAINEN minister van Onderwijs
Zweden:
mevrouw Agneta KARLSSON staatssecretaris, ministerie van Onderwijs en Cultuur de heer Claes ÅNSTRAND staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Onderwijs en Cultuur
Verenigd Koninkrijk:
mevrouw Tessa JOWELL minister van Cultuur, Media en Sport
de heer Bill RAMMELL staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en Gemenebestzaken de heer Peter PEACOCK minister van Onderwijs en Jeugdzaken (Schotse regering)
Bulgarije:
de heer Roussi IVANOV plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
Roemenië:
mevrouw Monica Octavia MUSCA minister van Cultuur en Eredienst de heer Mircea MICLEA minister van Onderwijs en Onderzoek
______________
Commissie:
de heer Ján FIGEL lid mevrouw Viviane REDING lid
BESPROKEN PUNTEN
AUDIOVISUELE SECTOR
Programma Media 2007
In afwachting van het advies van het Europees Parlement heeft de Raad een partiële algemene oriëntatie bereikt over het door de Commissie voorgestelde actieprogramma Media 2007, voor de periode 2007-2013, (11585/04), dat ertoe strekt financiële steun te bieden aan de Europese audiovisuele sector.
De algemene oriëntatie heeft tot doel het standpunt van de Raad vast te stellen met betrekking tot de acties die in het kader van dit programma door de Gemeenschap moeten worden gesteund. Dat deze oriëntatie "partieel" is, komt doordat de budgettaire aspecten nog niet zijn besproken, omdat zij onzeker blijven tot het toekomstig communautair financieel kader (Financiële Vooruitzichten 2007/2013) is vastgesteld .
Het programma, waarin de huidige programma's Media Plus en Media Training zijn opgenomen, strekt tot steun aan de Europese audiovisuele sector, teneinde de volgende doelstellingen te verwezenlijken:
de culturele verscheidenheid en het cinematografische en audiovisuele erfgoed in Europa behouden en tot hun recht laten komen;
de Europese burgers toegang tot dit erfgoed geven;
de interculturele dialoog bevorderen;
ervoor zorgen dat Europese audiovisuele werken binnen en buiten de Europese Unie een betere verspreiding krijgen en meer kijkers trekken;
het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele sector versterken op een open en concurrerende Europese markt.
Voorgestelde rechtsgrondslag: artikelen 150, lid 4, en 157, lid 3, van het Verdrag - gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Raad en medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement.
Uitzendingen uit derde landen waarin tot haat wordt aangezet
De Raad heeft nota genomen van de besprekingen over de strijd tegen uitzendingen uit derde landen waarin tot haat wordt aangezet, waarmee reeds in de verschillende betrokken organen een aanvang is gemaakt aan de hand van een informatieve nota van de Commissie (8659/05) die de resultaten van de vergadering van 17 maart 2005 van de voorzitters van de nationale regelgevende autoriteiten op omroepgebied bevat.
De richtlijn "Televisie zonder grenzen" van 1989 verbiedt aansporing tot haat op grond van ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit in uitzendingen.
Elke lidstaat heeft met zijn bevoegde regelgevende autoriteiten de verantwoordelijkheid erop toe te zien dat de onder zijn jurisdictie vallende kanalen, ook de televisiekanalen van derde landen indien deze een frequentie, een satellietcapaciteit of een aardesatellietverbinding gebruiken welke onder de bevoegdheid van die lidstaat vallen, aan de bepalingen van het communautaire recht voldoen.
De voorzitters van de nationale regelgevende autoriteiten op omroepgebied hebben op 17 maart 2005 van gedachten gewisseld over uitzendingen uit landen buiten de Europese Unie waarin tot haat wordt aangezet. Zij beoogden hiermee concrete en uitvoerbare oplossingen te vinden, waarbij met de algemeen gangbare waarden in Europa rekening wordt gehouden.
De regelgevende autoriteiten zijn het op de volgende punten eens geworden :
Zij benadrukten nogmaals hoezeer zij de beginselen van vrijheid, democratie en respect voor de rechten van de mens toegedaan zijn en wezen erop dat een verbod op de exploitatie van televisiekanalen of andere audiovisuele media, in het licht van het beginsel van de vrijheid van meningsuiting en de toegang tot media, niet te rechtvaardigen valt, tenzij uitsluitend in het geval van zeer ernstige inbreuken op de beginselen van onze democratische, pluralistische en open maatschappij.
Zij kwamen overeen de onderlinge samenwerking te intensiveren en hebben een aantal maatregelen aangeduid om een en ander te realiseren, waaronder de intensivering van de uitwisseling van informatie ingeval een vergunning wordt ingetrokken of de exploitatie van een kanaal wordt verboden;
Zij bespraken een aantal amendementen die in de richtlijn "Televisie zonder grenzen" zouden kunnen worden opgenomen;
Zij besloten informatie uit te wisselen over de kanalen waarvoor de lidstaten een vergunning hebben afgegeven teneinde de toepassing van de Europese wetgeving te waarborgen; erkennend dat deze uitwisseling van gegevens doeltreffender zal zijn indien er bij iedere nationale autoriteit een contactpunt is, zijn zij overeengekomen een lijst met contactpersonen op te stellen en deze op de internetsite van de Commissie te publiceren.
De delegaties hebben in de Raad nota genomen van de beschreven maatregelen en voorstellen met het oog op de strijd tegen uitzendingen waarin tot haat wordt aangezet. Zij erkenden dat de richtlijn "Televisie zonder grenzen" in dit verband moet worden herzien, met name opdat dit rechtsinstrument op de meest recente technologische ontwikkelingen zou kunnen inspelen. Er werd echter ook erkend dat volledige doeltreffendheid van de maatregelen in de strijd tegen het aanzetten tot haat eveneens afhankelijk is van sensibilisering van de buurlanden, met name ingeval de beperking van uitzendingen waarvan de inhoud geen rekening houdt met de communautaire waarden, om technologische redenen aan de bron moet worden opgelegd.
CULTUUR
Culturele hoofdstad van Europa - juryleden
De Raad heeft nota genomen van de namen van de door de Luxemburgse en de Britse delegatie voorgedragen prominenten met het oog op de benoeming van twee leden in de jury voor de aanwijzing van de "culturele hoofdsteden van Europa" voor 2010. Deze twee leden zullen in de tweede helft van dit jaar officieel worden aangewezen door de Raad.
De twee kandidaten zijn: de heer Claude Frisoni (Luxemburg) en Sir Jeremy Isaacs (Verenigd Koninkrijk).
Er zij aan herinnerd dat de Commissie op grond van Besluit 1419/1999/EG , waarbij het initiatief "Culturele hoofdstad van Europa" voor het tijdvak 2005 tot 2019 is ingesteld, elk jaar een jury samenstelt die verslag uitbrengt over de aanwijzing van steden tot culturele hoofdstad. De jury bestaat uit zeven onafhankelijke prominenten uit de culturele sector, waarvan er twee door het Europees Parlement worden aangewezen, twee door de Raad, twee door de Commissie en één door het Comité van de Regio's. Krachtens Besluit nr. 2000/C9/01 inzake de aanwijzing van twee juryleden door de Raad dragen de twee staten die het voorzitterschap van de Raad tijdens het lopende jaar bekleden, elk een prominent persoon voor met het oog op hun aanwijzing door de Raad, met eenvoudige meerderheid, voor het volgende jaar.
Het evenement "Culturele hoofdstad van Europa" is in 1985 door de Raad gelanceerd op initiatief van mevrouw Melina Mercouri, Grieks minister, om bij te dragen tot de toenadering tussen de Europese volkeren. De steun die de Gemeenschap aan dit evenement verleent, wordt beschreven in Besluit 1419/1999/EG.
Mobiliteit van collecties van Europese musea
De Raad heeft over de mobiliteit van collecties van Europese musea van gedachten gewisseld met het oog op de latere uitwerking van een actieplan.
Deze gedachtewisseling past in het kader van het "werkplan voor cultuur 2005-2006" , dat erin voorziet dat een groep van deskundigen in de eerste helft van 2005 een verslag uitbrengt. Dit verslag (8538/05) is aan de Raad gepresenteerd door de voorzitter van de groep, de heer Ronald de Leeuw, directeur van het Rijksmuseum Amsterdam.
Het voorzitterschap had de ministers de volgende indicatieve vragen voorgelegd (8944/05):
Aan welke maatregelen zou in het actieplan over de mobiliteit van collecties prioriteit moeten worden gegeven, teneinde de mobiliteit van collecties tussen de lidstaten van de Europese Unie te bevorderen?
Bent u van mening dat er op het niveau van zowel de musea als de lidstaten en de Europese Unie maatregelen moeten worden getroffen om de mobiliteit van collecties te vergemakkelijken?
Bent u van mening dat in het actieplan moet worden voorzien in een follow- up van de uitvoering, en zo ja, in welke vorm?
De delegaties hebben zeer positief gereageerd op de mogelijkheid van meer mobiliteit van de collecties van musea.
Tijdens het debat zijn onder meer de volgende mogelijke problemen genoemd die in het kader van een eventueel actieplan moeten worden opgelost: het vervoer van de werken, de mogelijke wijzen van verzekering, de onmogelijkheid van inbeslagneming, de noodzaak van de uitwisseling van gegevens over de werken om deze bekend te maken bij de verantwoordelijken van andere musea, de mogelijkheden inzake gebruik van digitale technieken voor de verspreiding van de werken, uitlening op lange termijn.
De delegaties erkenden dat bij een actie op dit niveau zowel de musea als de lidstaten en de Europese Unie moeten worden betrokken. Zij waren van oordeel dat eventuele ondersteunende maatregelen niet noodzakelijk bindend moeten zijn, en gebaseerd kunnen zijn op de uitwisseling van goede praktijken. Zij onderstreepten eveneens dat de behoefte aan een follow-up van de uitvoering van een dergelijk initiatief niet tot de invoering van zware structuren mag leiden.
Programma "Burgers voor Europa"
Het voorstel voor een programma "Burgers voor Europa" ter bevordering van een actief Europees burgerschap, voor de periode 2007-2013 (8154/05) is door de Commissie gepresenteerd en is een eerste maal besproken in de Raad.
Het voorzitterschap had de ministers de volgende indicatieve vragen voorgelegd (8654/05):
Denkt u dat dit aan de burgers gewijde programma ertoe bijdraagt het Europees burgerschap tot een realiteit te maken? Moedigt het de burgers aan hun burgerschap op Europees niveau ten volle en actief te beleven en deze Europese ruimte, die zowel op gemeenschappelijke waarden als op eerbiediging van haar verscheidenheid is gebaseerd, tot de hunne te maken?
Wat vindt u van de Europese toegevoegde waarde van het programma, dat zich op acties en uitwisselingen met een transnationaal karakter zal toespitsen en de mobiliteit van burgers, maar ook van ideeën in heel Europa zal aanmoedigen?
Hoe denkt u over de bijzondere aandacht die in dit programma wordt besteed aan de participatie van burgers en organisaties in alle lidstaten, met name die welke pas onlangs tot de Europese Unie zijn toegetreden?
De delegaties hebben dit voorstel voor een programma enthousiast ontvangen, daar het tot doel heeft de burgers dichter bij de Europese realiteit te brengen, hun actieve deelname aan het Europees democratisch leven te stimuleren en het wederzijds begrip tussen de burgers van de verschillende lidstaten te versterken. Er werd erkend dat er reeds een werkelijke meerwaarde bestaat, aangezien dit initiatief op Europees niveau wordt genomen. De delegaties hebben ook toegegeven dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de lidstaten waarvan de integratie in de Europese Unie nog recent is.
Het programma heeft tot doel de continuïteit van het lopende programma inzake participatie van de burgers te waarborgen. Zoals het is voorgesteld, strekt het er specifiek toe:
de mobiliteit van de burgers van heel Europa te bevorderen door hen samen te brengen, met name op het niveau van plaatselijke gemeenschappen, om ervaringen, opvattingen en waarden te delen en uit te wisselen, van de geschiedenis te leren en de toekomst op te bouwen;
acties, debatten en denkoefeningen over het Europees burgerschap te bevorderen via de samenwerking tussen Europese maatschappelijke organisaties;
Europa tastbaarder voor de burgers te maken door de waarden en successen van Europa te promoten en te huldigen en de herinnering aan het verleden levendig te houden;
de evenwichtige integratie van burgers en maatschappelijke organisaties uit alle lidstaten te stimuleren, waarbij de interculturele dialoog wordt bevorderd en zowel Europa's verscheidenheid als eenheid wordt benadrukt, met bijzondere aandacht voor de activiteiten met lidstaten die onlangs tot de Europese Unie zijn toegetreden.
Het programmavoorstel bevat onder meer acties zoals jumelages van steden, steun voor onderzoek naar het overheidsbeleid, steun voor herdenkingen of prijzen op Europese schaal.
Voorgestelde rechtsgrondslag: artikelen 151 en 308 van het Verdrag - eenparigheid van stemmen in de Raad en medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement.
ONDERWIJS
Indicatoren voor onderwijs en opleiding - Conclusies van de Raad
De Raad heeft de onderstaande conclusies aangenomen:
"DE RAAD,
Overwegende hetgeen volgt:
De Europese Raad van Lissabon van 23-24 maart 2000 heeft een nieuw strategisch doel voor de Europese Unie gesteld, dat door de Europese Raad van Stockholm van 23-24 maart 2001 is bevestigd, namelijk "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang";
In de conclusies van de voorjaarsbijeenkomst 2005 van de Europese Raad wordt onderstreept dat "het menselijk kapitaal Europa's waardevolste goed" is ;
De Europese Raad van Lissabon heeft bevestigd dat de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels moeten worden aangepast aan de behoeften van de kennismaatschappij en aan de noodzaak van méér en betere werkgelegenheid. De Europese Raad van Lissabon heeft de Raad Onderwijs derhalve opdracht gegeven om "over de concrete doelstellingen die de onderwijsstelsels in de toekomst moeten nastreven, een algemene gedachtewisseling te houden, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar gemeenschappelijke vraagstukken en prioriteiten en tegelijk rekening wordt gehouden met de nationale diversiteit, zulks om bij te dragen aan de processen van Luxemburg en Cardiff" ;
De Europese Raad van Barcelona van 15-16 maart 2002 heeft conclusies aangenomen, waarin het werkprogramma is goedgekeurd, met inbegrip van een indicatieve lijst van indicatoren om de vooruitgang die bij de tenuitvoerlegging van de dertien concrete doelstellingen via de "open coördinatiemethode" is geboekt, te meten, met als doel de Europese onderwijs- en opleidingssystemen "tegen 2010 tot een wereldwijde kwaliteitsreferentie te laten uitgroeien". Een en ander vergt de vaststelling van een taalvaardigheidsindicator;
Bevestigd is dat indicatoren en de vijf referentieniveaus een centrale rol spelen bij het sturen en het meten van de vooruitgang op het gebied van onderwijs en opleiding in de richting van de doelstellingen van Lissabon ;
In het Gezamenlijk tussentijds verslag van februari 2004 wordt onderstreept dat de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van de bestaande indicatoren, vooral voor levenslang leren, moeten worden verbeterd en wordt de Permanente Groep indicatoren en benchmarks en alle bestaande groepen verzocht uiterlijk eind 2004 met een beperkte lijst van nieuwe indicatoren voor ontwikkeling te komen;
In een eerste reactie op dit verzoek schetst de Commissie mogelijke korte-, middellange- en langetermijnstrategieën op negen indicatorgebieden ;
MEMOREERT dat
het op gezette tijden toetsen van de prestaties en de vorderingen aan de hand van indicatoren en benchmarks een essentieel onderdeel van het proces van Lissabon is, waardoor de sterke en zwakke punten kunnen worden onderkend en de "Onderwijs en opleiding 2010"-strategie derhalve strategisch kan worden aangestuurd met het oog op korte- en langetermijnmaatregelen;
ERKENT dat
het wenselijk is een samenhangend kader van indicatoren en benchmarks voor de toetsing van de prestaties en de vorderingen op het gebied van onderwijs en opleiding te ontwikkelen;
het uitwerken van de nodige gegevens ten behoeve van nieuwe indicatoren een werk van lange adem kan zijn dat soms 5 tot 10 jaar in beslag neemt;
intensievere samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding dienstig kan zijn voor de totstandbrenging van een samenhangend en op geschikte gegevensbronnen gebaseerd kader van indicatoren, met een tijdshorizon die verder ligt dan 2010 voor het Lissabon-proces;
de oprichting van een "Onderzoekseenheid levenslang leren" bij het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek in Ispra de onderzoekscapaciteit van de Commissie met betrekking tot de ontwikkeling van nieuwe indicatoren aanzienlijk kan vergroten;
BENADRUKT dat
de bestaande gegevens en indicatoren ten volle dienen te worden benut en dat de vergelijkbaarheid, de relevantie en de actualiteit ervan verder dienen te worden verbeterd;
de ontwikkeling van nieuwe indicatoren dient te gebeuren met volledige inachtneming van het feit dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de organisatie van hun onderwijsstelsels, en geen onnodige administratieve of financiële lasten mag meebrengen voor de betrokken organisaties en instellingen, noch onvermijdelijk mag leiden tot een hoger aantal indicatoren om de vorderingen te toetsen;
steeds intensiever dient te worden samengewerkt met andere internationale organisaties die op dit gebied werkzaam zijn (bv. OESO, UNESCO, IEA), met name teneinde de coherentie van de internationale gegevens te verbeteren,
VERZOEKT de Commissie:
met betrekking tot indicatorgebieden waarvoor reeds gegevensverzamelingen bestaan of EU-surveys gepland zijn de strategieën op de verschillende indicatorgebieden, te weten doeltreffendheid van investeringen, ICT, mobiliteit, volwasseneneducatie, leerkrachten en praktijkopleiders, beroepsonderwijs en beroepsopleiding, sociale insluiting en actief burgerschap, verder te ontwikkelen en aan de Raad voor te leggen;
met betrekking tot indicatorgebieden waarvoor geen vergelijkbare gegevens voorhanden zijn aan de Raad gedetailleerde survey-voorstellen voor te leggen voor de ontwikkeling van nieuwe indicatoren op de volgende gebieden:
leren leren,
talenkennis,
alsmede op andere gebieden waar nieuwe surveys relevant kunnen worden;
met betrekking tot indicatorgebieden waarop internationale organisaties (bv. OESO, UNESCO, IEA) nieuwe surveys plannen, samenwerken met internationale organisaties om aan de informatiebehoeften van de EU op indicatorgebieden als ICT, vaardigheden voor volwassenen en professionele ontwikkeling van onderwijsgevenden te voldoen wanneer andere internationale organisaties reeds overwegen surveys op te zetten;
bij de ontwikkeling van deze strategieën en nieuwe instrumenten voor gegevensverzameling, ook in samenwerking met internationale organisaties,
waar nodig de politieke relevantie ervan te analyseren en daarbij tevens rekening te houden met de verhouding tussen de ontwikkeling van het menselijk kapitaal en het beleid inzake geïntegreerd onderwijs en werk;
gedetailleerde technische specificaties van de voorgestelde nieuwe surveys in te dienen;
een tijdschema voor de vereiste ontwikkelingswerkzaamheden op te nemen;
een raming op te nemen van de kosten en van de voor die ontwikkelingswerkzaamheden en de hierop volgende gegevensverzameling vereiste infrastructuur die dit voor de participerende lidstaten en de Commissie naar verwachting zal meebrengen;
passende beheerstructuren te preciseren die de lidstaten in staat stellen om bij de methodologische en ontwikkelingswerkzaamheden te worden betrokken en de nodige besluiten te nemen, zodat conform het tijdschema relevante en hoogwaardige gegevens worden ontwikkeld;
met het oog op het uitbrengen van een verslag aan de Raad uiterlijk eind 2006:
de balans opmaken van initiatieven die zijn genomen op andere survey- gebieden, zoals de gevolgen van ICT voor onderwijs geven en leren, de arbeidsmarktresultaten van mobiliteit en de sociale achtergrond van studenten in het tertiair onderwijs;
de voortgang die is geboekt bij de totstandbrenging van een samenhangend kader van indicatoren en benchmarks voor de follow-up van de doelstellingen van Lissabon op het gebied van onderwijs en opleiding beoordelen, onder meer door de geschiktheid van de bestaande indicatoren voor toetsing van de vorderingen na te gaan."
Meertaligheid
Het voorzitterschap heeft de Raad in kennis gesteld van de resultaten van de besprekingen tijdens het symposium van 10 en 11 maart 2005 te Luxemburg over "Ontwikkeling van het onderwijs in Europa - Meertaligheid opent nieuwe perspectieven" (8392/05).
In het actieplan van de Europese Commissie voor 2004-2006, "Het leren van talen en de taalverscheidenheid bevorderen" (COM(2003) 449 def.) was reeds gewezen op de belangrijke bijdrage die overdracht van inhoudelijke kennis én talenkennis (CLIL) - dat wil zeggen dat leerlingen een vak leren via een vreemde taal - kan leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie inzake vreemdetaalverwerving.
Tijdens deze conferentie hebben belanghebbenden van de onderwijswereld uit de gehele Europese Unie bezien hoe de studie van vakken als geschiedenis, aardrijkskunde of biologie, en de verwerving van vakbekwaamheid - in een vreemde taal - sterker kunnen worden ingebed in de onderwijs- en opleidingsstelsels van de lidstaten.
Het Luxemburgse voorzitterschap heeft uit dit symposium de volgende conclusies getrokken:
1. Het publiek moet zich beter bewust zijn van de voordelen van de CLIL-aanpak en de bijdrage die CLIL zou kunnen leveren aan de bevordering van de individuele en maatschappelijke welvaart en de sociale samenhang.
2. Het stimuleren van CLIL zou kunnen leiden tot een grotere mobiliteit van studenten en werknemers, en aldus het Europees burgerschap kunnen versterken.
3. Instanties die CLIL op nationaal niveau en op het niveau van de EU promoten, zouden kunnen bijdragen tot de invoering, de ontwikkeling, de coördinatie en de verspreiding van CLIL in de gehele Europese Unie.
4. Onderwijsgevenden en leden van de onderwijsadministratie zouden moeten worden gestimuleerd om een specifieke CLIL-opleiding te volgen, met inbegrip van een periode van arbeid of studie in een land waar de doeltaal een voertaal is.
5. Bezien zou moeten worden hoe de participatie van lerenden aan CLIL-initiatieven op verschillende onderwijsniveaus kan worden erkend.
6. Een brede waaier van talen zou in aanmerking moeten komen voor CLIL- initiatieven.
7. De uitwisseling van informatie en wetenschappelijk bewijsmateriaal inzake goede CLIL-praktijken zou op Europees niveau moeten worden gestimuleerd.
Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008)
De Raad heeft over het door de Commissie op 12 april 2005 ingediende voorstel voor geïntegreerde richtsnoeren (8008/05) van gedachten gewisseld aan de hand van de volgende door het voorzitterschap voorgestelde indicatieve vragen (8388/05):
Hoe staan de ministers van Onderwijs tegenover de rol die in deze geïntegreerde richtsnoeren aan onderwijs en opleiding wordt toebedeeld, zowel uit economisch als uit sociaal oogpunt?
Hoe kan worden gezorgd voor een actieve bijdrage van de ministers van Onderwijs aan de nieuwe, herziene strategie van Lissabon en de strikte voortzetting van alle onderdelen van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010", waarom de Europese Raad in maart 2005 heeft verzocht?
op nationaal niveau door middel van het tweejaarlijks verslag "Onderwijs en opleiding 2010"?
op Europees niveau door middel van een gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie en de actieve betrokkenheid van de Raad Onderwijs bij de opstelling van de jaarlijkse gestroomlijnde bijdrage voor de Europese Raad?
Uit het debat is gebleken dat het onderwijsbeleid een essentiële rol te vervullen heeft bij de verwezenlijking van de doelstellingen inzake groei en werkgelegenheid van de herziene strategie van Lissabon. Deze essentiële rol dient in de verslagen die de lidstaten jaarlijks moeten indienen over de uitvoering van hun nationale plannen, te worden weergegeven door aan te tonen in welke mate onderwijs en opleiding hebben bijgedragen tot de behaalde positieve resultaten.
Onderstreept werd echter dat onderwijs en opleiding ruimere doelen dienen dan die welke te maken hebben met economie en werkgelegenheid, bijvoorbeeld op het gebied van cultuur, burgerschap en persoonlijke ontwikkeling. De follow-up van de resultaten die worden verkregen in het kader van deze algemenere dimensie rechtvaardigt dat tegelijkertijd het in het programma "Onderwijs en opleiding 2010" vastgestelde proces wordt voortgezet, dat tweejaarlijkse nationale verslagen omvat alsook de bijdrage van de Raad in de formatie "Onderwijs" aan het jaarlijks samenvattend verslag dat door de Commissie aan de voorjaarsbijeenkomst van de Raad wordt gezonden.
JEUGD
Europese samenwerking in jeugdzaken - Resolutie
De Raad heeft de onderstaande resolutie aangenomen:
"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN
DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,
Overwegende hetgeen volgt:
In het op 21 november 2001 ingediende witboek van de Europese Commissie, getiteld "Een nieuw elan voor Europa's jeugd" werd een nieuw kader aangereikt voor de Europese samenwerking in jeugdzaken.
De Raad heeft in zijn conclusies van 14 februari 2002 het witboek aangemerkt als de basis voor het opzetten van een samenwerkingskader voor jeugdzaken.
In zijn resolutie van 27 juni 2002 heeft de Raad
a) de open coördinatiemethode gekozen als nieuw samenwerkingskader voor jeugdzaken, en vier thematische prioriteiten goedgekeurd: participatie, informatie, vrijwilligersactiviteiten door jongeren, en beter begrip en meer kennis van jongeren;
b) de Commissie verzocht om, in samenwerking met de lidstaten, uiterlijk aan het einde van de eerste fase van uitvoering van de vier thematische prioriteiten, een evaluatieverslag over het samenwerkingskader op te stellen met een evaluatie van de open coördinatiemethode en, in voorkomend geval, voorstellen voor wijzigingen van deze methode.
In zijn resolutie van 25 november 2003 heeft de Raad gememoreerd dat de uitvoering flexibel, geleidelijk en op jongeren afgestemd dient te geschieden, en dat daarbij de bevoegdheden van de lidstaten en het subsidiariteitsbeginsel in acht dienen te worden genomen.
De Commissie heeft op 15 november 2004 een mededeling aan de Raad voorgelegd over de balans van de in het kader van de Europese samenwerking in jeugdzaken uitgevoerde acties .
Op 21 februari 2005 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan een bijdrage voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad op basis van een mededeling van de Commissie ("Samenwerken aan groei en werkgelegenheid. Een nieuwe impuls voor de strategie van Lissabon") over de tussentijdse evaluatie van de strategie van Lissabon waarin verklaard wordt dat "we nog steeds een maatschappelijke visie moeten ontwikkelen waarin de vergrijzing en jeugd geïntegreerd zijn".
De Europese Raad heeft in de voorjaarsbijeenkomst van 22 en 23 maart 2005 een Europees pact voor de jeugd aangenomen, als een van de instrumenten voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon.
BEKLEMTONEN dat trends onder jongeren constant veranderen zodat de prioriteiten van het jeugdbeleid regelmatig moeten worden aangepast.
NEMEN MET VOLDOENING NOTA van de balans die de Commissie opmaakt in haar mededeling, getiteld "Follow-up van het Witboek "Een nieuw elan voor Europa's jeugd": balans van de in het kader van de Europese samenwerking in jeugdzaken uitgevoerde acties", waaruit blijkt dat de politieke samenwerking het volgende heeft opgeleverd:
jongeren en jongerenorganisaties worden vaker geraadpleegd, en nemen vaker deel aan politieke debatten op alle niveaus,
er ontwikkelt zich een stelselmatige, gestructureerde dialoog tussen jongeren en jongerenorganisaties, overheidsdiensten en beleidsmakers,
jongeren en jongerenorganisaties zijn rechtstreeks betrokken bij de debatten over de Europese grondwet,
ten behoeve van jongeren ondernomen acties worden meer voor het voetlicht gebracht,
er worden voorbeelden van goede praktijken uitgewisseld,
het Europees jongerenportaal is gelanceerd.
DELEN DE VISIE van de Commissie die er, in haar mededeling van 27 oktober 2004, op wijst dat de volgende punten bijzondere aandacht behoeven:
prioriteiten in het kader van de Europese samenwerking in jeugdzaken,
de doeltreffendheid van de open coördinatiemethode in jeugdzaken,
de herevaluatie van het evenwicht tussen flexibiliteit en doeltreffendheid van de open coördinatiemethode in jeugdzaken,
de raadpleging van jongeren en jongerenorganisaties, die permanent en gestructureerd dient te zijn, zowel op nationaal als op Europees niveau,
een beter inzicht in de situatie van jongeren teneinde in ander beleid rekening te houden met het aspect jeugd en dat beleid te beïnvloeden,
mobilisatie van alle actoren (beleidsmakers, jongerenorganisaties) op alle niveaus (plaatselijk, nationaal en Europees) om een reëel effect te bewerkstelligen.
KOMEN OVEREEN
verder uitwerking te geven aan de wijze waarop de open coördinatiemethode wordt toegepast, zodra voor een bepaalde prioriteit de gemeenschappelijke doelstellingen zijn bepaald; dit zou kunnen geschieden door:
2. de nationale situatie aan die doelstellingen te toetsen, volgens een door elke lidstaat te bepalen methode,
3. prioritaire actiegebieden te bepalen,
4. de vooruitgang ten opzichte van het uitgangspunt te beoordelen,
5. jongeren in de verschillende fasen van de procedure op adequate wijze te raadplegen,
te zorgen voor samenhang tussen de open coördinatiemethode en het Europees pact voor de jeugd.
VERZOEKEN DE COMMISSIE,
met inachtneming van de bovenvermelde overeengekomen beginselen, procedures voor te stellen met het oog op toekomstige uitvoering door de lidstaten, indachtig de conclusies van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad, de nationale verslagen over de gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie en informatie, en rekening houdend met de standpunten van de jongeren en jongerenorganisaties."
Participatie van jongeren in de democratie - Resolutie
De Raad heeft de onderstaande resolutie aangenomen:
"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN
DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In het op 30 juli 2001 ingediende witboek van de Europese Commissie, getiteld "Europese Governance" ,worden de beginselen van openheid en participatie genoemd als de eerste van vijf basisbeginselen van goed bestuur.
(2) In het op 21 november 2001 ingediende witboek van de Europese Commissie, getiteld "Een nieuw elan voor Europa's jeugd" ,werd een nieuw kader aangereikt voor de Europese samenwerking in jeugdzaken.
(3) De Raad heeft in zijn conclusies van 14 februari 2002 het laatstgenoemde witboek aangemerkt als de basis voor het opzetten van een samenwerkingskader voor jeugdzaken.
(4) In zijn resolutie van 27 juni 2002 heeft de Raad
a) de open coördinatiemethode gekozen als nieuw samenwerkingskader voor jeugdzaken en vier thematische prioriteiten goedgekeurd: participatie, informatie, vrijwilligersactiviteiten door jongeren en beter begrip en kennis van jongeren;
b) de Commissie verzocht om, in samenwerking met de lidstaten, uiterlijk aan het einde van de eerste fase van uitvoering van de vier thematische prioriteiten een evaluatieverslag over het samenwerkingskader op te stellen, en dat ter overweging aan de Raad voor te leggen, met een evaluatie van de open coördinatiemethode en, in voorkomend geval, voorstellen voor wijzigingen van deze methode.
(5) In zijn resolutie van 25 november 2003 heeft de Raad
a) gemeenschappelijke doelstellingen bepaald voor de eerste twee prioriteiten, jongerenparticipatie en jongereninformatie, met als een van de gemeenschappelijke doelstellingen voor de prioriteit participatie: "de participatie van jongeren in het stelsel van de representatieve democratie verhogen";
b) gememoreerd dat de uitvoering van de gemeenschappelijke doelstellingen flexibel, geleidelijk en op jongeren afgestemd dient te geschieden en dat daarbij de bevoegdheden van de lidstaten en het subsidiariteitsbeginsel in acht dienen te worden genomen;
c) de Commissie verzocht op een passend tijdstip vergaderingen te beleggen met vertegenwoordigers van de nationale overheidsdiensten die met jeugdbeleid zijn belast, teneinde de informatie- uitwisseling over gemaakte vorderingen en beste praktijken te bevorderen.
(6) De Europese Unie is gegrond op het beginsel van de representatieve democratie en op het beginsel van de participerende democratie.
HEBBEN NOTA GENOMEN van de onder het Ierse voorzitterschap verrichte werkzaamheden, met name de informele ministeriële bijeenkomst te Clare, en van het denkproces dat in het kader van de samenwerking met de Raad van Europa in gang is gezet.
ZIJN ZICH ERVAN BEWUST DAT
a) de inzet en de belangstelling van jonge vrouwen en mannen voor maatschappelijke vraagstukken levendig blijven;
b) jongeren weliswaar tot actief burgerschap bereid zijn, maar daarom nog niet per se in de instellingen van de representatieve democratie participeren;
c) de participatie van jongeren in en hun belangstelling voor de instellingen van de representatieve democratie in vele lidstaten van de EU een neerwaartse tendens vertonen;
d) die desinteresse ten aanzien van de democratische instellingen vaak tot uiting komt in een terughoudendheid ten aanzien van een langdurig engagement in jongerenorganisaties, een lage opkomst bij verkiezingen, een dalend ledenaantal bij politieke partijen en de jongerenafdelingen daarvan.
HERINNEREN ER EVENWEL AAN DAT
a) de representatieve democratie een van de pijlers van onze maatschappij is;
b) een democratie de participatie van alle burgers behoeft;
c) met name de participatie van jonge vrouwen en mannen in de instellingen van de representatieve democratie essentieel is om deze goed te laten functioneren;
d) jongeren geen homogeen geheel vormen en het niet deelnemen aan de instellingen van de representatieve democratie om op geslacht, onderwijspeil, etnische origine of op andere factoren toegesneden oplossingen vraagt.
ONDERSTREPEN
a) het belang van een continue dialoog op nationaal niveau tussen jonge vrouwen en mannen en politiek verantwoordelijken om een klimaat te creëren dat participatie in de instellingen van de representatieve democratie bevordert;
b) het belang van het richtsnoer van de Commissie over een gestructureerde dialoog tussen jongeren en politieke vertegenwoordigers;
c) het primordiale belang van niet-formeel onderwijs en jongereninformatie voor de kwaliteit en de spreiding van burgerschapsvorming;
d) het bijzondere belang van jongerenorganisaties en -verenigingen als plaats waar jonge vrouwen en mannen de kans krijgen kennis te maken met democratische mechanismen en actief en kritisch burgerschap.
ZIJN HET EROVER EENS DAT
a) acties ter verwezenlijking van deze doelstellingen niet louter op jonge vrouwen en mannen, maar ook op de instellingen van de representatieve democratie zelf gericht moeten zijn;
b) het engagement van degenen die deelnemen in de representatieve democratie onder de aandacht gebracht en aangemoedigd dient te worden;
c) bij de uitvoering van de gemeenschappelijke doelstelling "de participatie van jonge mannen en vrouwen in het stelsel van de representatieve democratie verhogen", bijzondere aandacht moet worden geschonken aan het creëren van een klimaat dat jonge vrouwen en mannen tot participatie aanmoedigt, rekening houdend met de belangrijke rol van het onderwijsstelsel, de jongerenorganisaties, de politieke partijen en het gezin;
d) bijzondere aandacht moet gaan naar diversifiëring van de maatregelen naargelang de doelgroep en de specifieke kenmerken ervan;
e) jongeren en jongerenorganisaties betrokken moeten worden bij de opstelling van concrete uitvoeringsmaatregelen.
VERZOEKEN DE LIDSTATEN
de politieke partijen bewuster te maken van het belang van meer jonge leden in de partij, meer jonge vrouwen en mannen in de partijorganen en meer jonge vrouwen en mannen op de verkiezingslijsten;
waar toepasbaar, jongeren aan te moedigen zich als kiezer te laten registreren;
met name de regionale en lokale autoriteiten ertoe te bewegen de jongerenparticipatie in de representatieve democratie te faciliteren;
jongeren te doordringen van het belang van hun participatie in de representatieve democratie, in het bijzonder door hun stem uit te brengen.
VERZOEKEN DE COMMISSIE EN DE LIDSTATEN
in het kader van de gemeenschappelijke prioriteit "een beter begrip en kennis van jongeren" de bestaande kennis over belemmeringen voor een actieve jongerenparticipatie in de representatieve democratie in kaart te brengen;
reeds genomen maatregelen en voorbeelden van goede praktijken uit te wisselen, teneinde de gemeenschappelijke doelstelling "de participatie van jongeren in het stelsel van de representatieve democratie verhogen", zowel in de lidstaten als op Europees niveau, concreet vorm te geven;
de dialoog tussen jongeren en politieke leiders te intensiveren, bijvoorbeeld door regelmatig ontmoetingen te beleggen;
in 2006 opnieuw bij elkaar te komen om, aan de hand van de nationale verslagen, na te gaan of de prioritaire doelstelling jongerenparticipatie dichterbij gebracht is."
Jongereninformatie - Resolutie
De Raad heeft de onderstaande resolutie aangenomen:
"DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET
KADER VAN DE RAAD BIJEEN,
Overwegende hetgeen volgt:
In het op 21 november 2001 ingediende witboek van de Europese Commissie, getiteld "Een nieuw elan voor Europa's jeugd" werd een nieuw kader aangereikt voor de Europese samenwerking in jeugdzaken.
De Raad heeft in zijn conclusies van 14 februari 2002 het witboek aangemerkt als de basis voor het opzetten van een Europees samenwerkingskader voor jeugdzaken.
In zijn resolutie van 27 juni 2002 heeft de Raad
a) de open coördinatiemethode gekozen als nieuw samenwerkingskader voor jeugdzaken en vier thematische prioriteiten goedgekeurd: participatie, informatie, vrijwilligersactiviteiten en beter begrip en kennis van jongeren;
b) de Commissie verzocht om, in samenwerking met de lidstaten, uiterlijk aan het einde van de eerste fase van uitvoering van de vier thematische prioriteiten, een evaluatieverslag over het samenwerkingskader op te stellen met een evaluatie van de open coördinatiemethode en, in voorkomend geval, voorstellen voor wijzigingen van deze methode, en dat verslag ter overweging aan de Raad voor te leggen.
In zijn resolutie van 25 november 2003 heeft de Raad
a) gemeenschappelijke doelstellingen bepaald voor de eerste twee prioriteiten, jongerenparticipatie en jongereninformatie;
b) voor jongereninformatie de volgende gemeenschappelijke doelstellingen vastgesteld:
i) de toegang van jongeren tot informatiediensten verbeteren,
ii) het aanbod van jongereninformatie vergroten,
iii) de participatie van jongeren bij jongereninformatie versterken;
c) gememoreerd dat de uitvoering van de gemeenschappelijke doelstellingen flexibel, geleidelijk en op jongeren afgestemd dient te geschieden en dat daarbij de bevoegdheden van de lidstaten en het subsidiariteitsbeginsel in acht dienen te worden genomen;
d) de Commissie verzocht om, zo nodig, vergaderingen te beleggen met vertegenwoordigers van de nationale overheidsdiensten die met jeugdbeleid zijn belast, teneinde de informatie-uitwisseling over gemaakte vorderingen en beste praktijken te bevorderen.
MEMOREREN
dat jongereninformatie belangrijk is voor elke lidstaat en dat bij de uitvoering van gemeenschappelijke doelstellingen het subsidiariteitsbeginsel in acht moet worden genomen;
dat de bevordering van aan de bijzondere behoeften van jongeren aangepaste informatiediensten van primordiaal belang is om jongeren toegang tot informatie te bieden;
dat jongeren een heterogene groep vormen met verschillende behoeften, afhankelijk van leeftijd, geslacht, sociaal-economische en geografische omstandigheden;
dat jongereninformatie uiteraard een zeer gedifferentieerd terrein vormt dat vele jongeren in uiteenlopende omstandigheden raakt;
dat jongerenparticipatie bij de inwinning en de verspreiding van informatie cruciaal blijft voor op de behoeften van jongeren toegesneden informatie;
dat de uitvoering van de gemeenschappelijke doelstelling "informatie" heeft geleid tot het jongerenportaal dat de Commissie in samenwerking met de netwerken Eurodesk, ERYICA (Europese organisatie voor voorlichting en adviesverlening aan jongeren) en EYCA (Europese jongerenkaartvereniging) tot stand heeft gebracht.
ZIJN HET EROVER EENS DAT DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE
DOELSTELLINGEN VOOR DE PRIORITEIT INFORMATIE BIJZONDERE AANDACHT VERGT VOOR
versterking van de netwerken van jongereninformatiestructuren op diverse gebieden op lokaal, nationaal en Europees niveau;
de permanente opleiding van degenen die jongereninformatie verzorgen in verband met inhoud, meest geschikte methoden en gebruik van de beschikbare technologie, zodat jongeren kwaliteitsinformatie gemakkelijk kunnen onderkennen.
VERZOEKEN DE COMMISSIE EN DE LIDSTATEN OM
uitgaande van de bestaande instrumenten en tezamen met de bestaande Europese netwerken richtsnoeren voor te stellen, teneinde de jongereninformatiestructuren in staat te stellen een kwaliteitsbeoordeling te ontwikkelen;
kwaliteitsinformatie voor jongeren op Europees niveau zichtbaarder en aldus beter toegankelijk te maken;
de samenwerking, de netwerken en de uitwisseling van goede praktijken tussen nationale webstekken en portalen voor jongereninformatie in het Europa te stimuleren en te ontwikkelen, evenals de analyse van het gebruik daarvan;
in die optiek in het kader van Europese programma's, wanneer gewerkt wordt met jongereninformatie, de ontwikkeling te bevorderen van
5. meer inzicht in de informatiebehoeften van jongeren,
6. de uitwisseling van ervaringen tussen deskundigen op het gebied van jongereninformatie, op verschillende niveaus, in het kader van studiebijeenkomsten en opleidingen op Europees niveau,
7. een regelmatig geactualiseerde databank met voorbeelden van innovaties en goede praktijken, met name met betrekking tot de netwerken tussen jongereninformatiestructuren van uiteenlopende sectoren."
Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008)
De Raad heeft over het door de Commissie op 12 april 2005 ingediende voorstel voor geïntegreerde richtsnoeren (8008/05) van gedachten gewisseld aan de hand van de volgende door het voorzitterschap voorgestelde indicatieve vragen (8625/05):
Wat denkt u van het betrekken van het jeugdbeleid bij het herziene Lissabon- proces, en hoe ziet u uw rol bij de uitvoering van het Europese Jeugdpact en de geïntegreerde richtsnoeren op nationaal niveau.
Het Europese jeugdbeleid steunt op de open coördinatiemethode, voor "het actieve burgerschap van jongeren" en het Europese pact voor de jeugd, voor werkgelegenheid, sociale integratie en onderwijs. Hoe kunnen deze twee instrumenten worden gecoördineerd om de best mogelijke resultaten voor jongeren te garanderen?
Hoe denkt u bij het opstellen van de nationale actieprogramma's in het kader van het Lissabon-proces de standpunten van jongeren over met jongeren verband houdende aspecten in acht te nemen?
De delegaties erkenden de cruciale rol van het jeugdbeleid in het kader van de herziene strategie van Lissabon. Voor de uitvoering van het Europees Jeugdpact en de geïntegreerde richtsnoeren hebben de delegaties hun interne procedures inzake raadpleging en verzoek om participatie van jongeren in de besluitvorming op de verschillende beleidsterreinen die hen aanbelangen (werkgelegenheid, sociaal beleid, enz.) beschreven.
De positieve nationale resultaten op het gebied van jeugdbeleid zullen jaarlijks door de lidstaten worden weergegeven in de verslagen die zij in het kader van de strategie van Lissabon zullen indienen.
DIVERSEN
De Raad heeft eveneens de volgende punten behandeld:
a) Herziening van de richtlijn "Televisie zonder grenzen"
1. Informatie van de delegaties van België, Oostenrijk, Tsjechië, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Malta, Nederland, Polen, Portugal, Slovenië en Zweden, die hun bezorgdheid hebben geuit betreffende hun onvermogen inzake reglementering van de omroepdiensten die hoofdzakelijk voor hun grondgebied bestemd zijn, maar worden geproduceerd door een zender die in een andere lidstaat is gevestigd en dus niet aan de regelgeving van het doelland onderworpen zijn (8806/05).
b) Voorstel tot wijziging van het besluit "Culturele hoofdstad van Europa"
1. Informatie van de Commissie
c) Programma Cultuur 2007 (2007-2013)
1. Informatie van de Estse, de Hongaarse en de Letse delegatie, die herinneren aan hun voorstel om in het programma Cultuur 2007 te voorzien in steun aan de maatregelen ter herdenking van de slachtoffers en ter bescherming van de belangrijkste locaties en archieven in verband met de stalinistische deportaties (8808/05).
d) Vierhonderdste verjaardag van de eerste uitgave van "Don Quijote" van Miguel de Cervantes
1. Informatie van de Spaanse delegatie over de viering van deze verjaardag (8809/05)
e) Mondiale bijeenkomst van de ministers van Cultuur inzake culturele diversiteit en dialoog (Madrid, 11/12 juni 2005)
1. Uitnodiging van de Spaanse delegatie aan haar ambtgenoten voor deze internationale bijeenkomst (8810/05)
oorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) | |Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) | |Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) | |f) UNESCO-Verdrag inzake culturele diversiteit
1. Informatie van het voorzitterschap met betrekking tot de stand van de onderhandelingen (8811/05)
g) Informatie over de ministeriële vergadering van 27/28 oktober
2005 in het kader van het voorzitterschap van de Raad van Europa
1. Uitnodiging van de Portugese delegatie aan haar ambtgenoten voor deze vergadering (8907/05)
h) Mededeling van de Commissie over het in beweging brengen van het Europees intellect: de universiteiten ten volle laten bijdragen tot de strategie van Lissabon (8437/05)
1. Presentatie door de Commissie van haar mededeling. De besprekingen hierover moeten onder de volgende voorzitterschappen worden voortgezet.
i) Seminar van de Raad van Europa : De herinnering levend houden (Krakau, 4-5 mei 2005)
1. Informatie van de Poolse delegatie over de resultaten van het seminarie (8850/05).
j) Initiatieven inzake de bestrijding van antisemitisme en racisme
1. Informatie van de Franse delegatie over mogelijke initiatieven op het gebied van onderwijs (8812/05)
ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN
HANDELSBELEID
Antidumping - China - Silicium
De Raad heeft een verordening aangenomen tot beëindiging van het tussentijds onderzoek betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op silicium uit de Volksrepubliek China (8492/05).
MILIEU
Zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen *
De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan alle amendementen die het Europees Parlement in tweede lezing heeft aangenomen, en heeft met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een richtlijn ter verlaging van het zwavelgehalte voor op zeeschepen gebruikte brandstoffen aangenomen (7952/05 en 12891/2/04; zie ook 8830/05 ADD1).
De richtlijn strekt voornamelijk tot uitbreiding van de werkingssfeer van Richtlijn 1999/32/EG, waarbij het maximaal toegestane zwavelgehalte van in de Gemeenschap gebruikte zware stookolie, gasolie en gasolie voor de zeescheepvaart wordt vastgesteld tot alle uit aardolie verkregen brandstoffen aan boord van schepen die in de wateren van de lidstaten opereren.
De nieuwe bepalingen moeten tot een aanzienlijke beperking van de emissie van zwaveldioxide (meer dan 500 000 ton per jaar) leiden, hetgeen dichtbevolkte havens en kustgebieden alsmede zuurgevoelige ecosystemen ten goede zal komen.
De gewijzigde richtlijn zou met name:
1. de bestaande afwijkingen voor gasolie voor de zeescheepvaart intrekken;
2. de in de beheersgebieden voor SOx-emissie geldende zwavelgrenswaarde van 1,5%, die via de Internationale Maritieme Organisatie is overeengekomen, toepassen;
3. dezelfde grenswaarde toepassen voor alle passagiersschepen op geregelde diensten naar of vanuit havens in de Gemeenschap;
4. schepen op hun ligplaats in havens in de Gemeenschap verplichten om brandstof met maximum 0,1% zwavel te gebruiken;
5. voorzien in het gebruik van beproefde emissiereductietechnologieën als alternatief voor laagzwavelige brandstoffen.
In de richtlijn wordt ook rekening gehouden met de nieuwe, bij het MARPOL- Verdrag vastgestelde voorschriften voor de preventie van luchtverontreiniging door schepen , die in mei 2005 in werking zijn getreden.
ENERGIE
Eisen inzake een ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten
De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan de amendementen die het Europees Parlement in tweede lezing heeft aangenomen (8014/05) met betrekking tot een ontwerp-richtlijn betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake een ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten. Bijgevolg wordt de richtlijn geacht te zijn vastgesteld in de vorm van het aldus geamendeerde gemeenschappelijk standpunt (11414/1/04 REV 1). Deze richtlijn strekt ertoe:
1. te zorgen voor het vrije verkeer van energieverbruikende producten (evp) binnen de EU;
2. de totale milieuprestatie van deze producten te verbeteren en aldus tot de bescherming van het milieu bij te dragen;
3. een bijdrage te leveren aan de zekerheid van de energievoorziening en het concurrentievermogen van de economie van de EU te versterken;
De tekst geldt in beginsel voor elk product, behalve middelen voor vervoer van personen of goederen, dat van energie gebruik maakt om de taak te verrichten waarvoor het is ontworpen en vervaardigd, en op de markt gebracht of in gebruik genomen, en bestrijkt alle energiebronnen ofschoon waarschijnlijk uitsluitend producten die van elektriciteit, vaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen gebruikmaken onder de uitvoeringsregels zullen vallen.
Bij deze richtlijn worden Richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de Richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad gewijzigd. Er is in een uitvoeringstermijn door de lidstaten voorzien van twee jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn.
BENOEMINGEN
Economisch en Sociaal Comité
De Raad heeft de besluiten aangenomen houdende benoeming van:
1. de heer Marcos ALARCÓN ALARCÓN tot lid van het Economisch en Sociaal Comité, ter vervanging van de heer Fernando MORALEDA QUÍLEZ, voor de verdere duur van diens ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met
20 september 2006 (8030/1/05),
2. de heer Kaul NURM tot lid van het Economisch en Sociaal Comité, ter vervanging van de heer Kalev KREEGIPUU, voor de verdere duur van diens ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 20 september 2006 (8032/05).
---
Artikel 2 van het Commissievoorstel maakt geen deel uit van de goedgekeurde tekst.
Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60 - 70; zie: http://europa.eu.int/comm/avpolicy/regul/twf/newint_en.htm Zie bijlage bij doc. 8659/05.
Besluit 1419/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van
25 mei 1999 (PB L 166 van 1.7.1999, blz. 1). Besluit van de Raad van 17 december 1999 (PB C 9 van 13.1.2000, blz. 1).
Conclusies van de Raad van 16 november 2004 (14380/04). PB L 30 van 2.2.2004, blz. 6.
Doc. 7619/05, punt 34.
Doc. SN 100/1/00 REV 1, punt 27.
SN 100/1/02 REV 1.
"Gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up van het verslag over de concrete doelstellingen voor de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels", door de Raad Onderwijs aangenomen op 14 februari 2002.
Conclusies van de Raad over benchmarks van 5 mei 2003. "Onderwijs en opleiding 2010: het welslagen van de strategie van Lissabon staat of valt met dringende hervormingen", door de Raad en de Commissie gezamenlijk aangenomen op 26 februari 2004. Werkdocument van de Commissie "New Indicators on Education and Training" (Nieuwe indicatoren voor onderwijs en opleiding) (SEC(2004) 1524).
Doc. 14441/01 - COM(2001) 681 def.
PB C 119 van 22.5.2002, blz. 6.
PB C 168 van 13.7.2002, blz. 2.
PB C 295 van 5.12.2003, blz. 6.
Doc. 13856/04 - COM(2004) 694 def.
Doc. 11574/01 - COM(2001) 428 def.
Doc. 14441/01 - COM(2001) 681 def.
PB C 119 van 22.5.2002, blz. 6.
PB C 168 van 13.7.2002, blz. 2.
PB C 295 van 5.12.2003, blz. 6.
Doc. 14441/01 - COM(2001) 681 def.
PB C 119 van 22.5.2002, blz. 6.
PB C 168 van 13.7.2002, blz. 2.
PB C 295 van 5.12.2003, blz. 6.
Italië en Malta hebben tegen gestemd.
http://www.imo.org/Conventions/contents.asp?doc_id=678&topic_id=258