Contactpersoon
-
Datum
23 mei 2005
Ons kenmerk
HDJZ/AWW/2005-1244
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
-
Uw kenmerk
VW-05-288
Onderwerp
Beantwoording lijst met vragen bij het Besluit ontheffingverlening
exceptionele transporten
Geachte voorzitter,
Deze brief bevat de antwoorden op de vragen die de vaste commissie voor
Verkeer en Waterstaat van de Tweede Kamer heeft gesteld met betrekking tot
het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten.
1.
Hoe kan het dat thans deze AmvB voorligt bij de Kamer, terwijl de wijziging
van de Wegenverkeerswet, waar deze uit voortvloeit, al op 9 december 2004
van kracht is geworden (Stb. 687) en bij die wetswijziging alle onderwerpen
die thans in de AMvB worden geregeld al zijn meegenomen?
1.
De Wet van 9 december 2004 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 met
betrekking tot het verlenen van ontheffingen in bepaalde gevallen door de
Dienst Wegverkeer en enkele technische wijzigingen (Stb. 2004, 687) is
vastgesteld, bekrachtigd en bekendgemaakt. Nog niet alle artikelen van deze
wet zijn echter in werking getreden. Artikel V betreft de inwerkingtreding
van de verschillende artikelen en onderdelen. Op grond van het eerste lid
treedt het artikel en de onderdelen die de ontheffing van exceptionele
transporten regelen (artikel I, onderdelen A, B, F tot en met H, en artikel
IV) in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit
inwerkingtredingsbesluit zal zowel de inwerkingtreding van de wet als die
van het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten betreffen,
zodat wet en algemene maatregel van bestuur op hetzelfde moment in werking
treden.
2.
Waarom is ervoor gekozen een uitzondering te maken voor personenauto's,
bedrijfsauto's of aanhangwagens achter personenauto's en bedrijfsauto's? Is
de mogelijkheid overwogen om deze rol volledig bij de Dienst Wegverkeer
neer te leggen?
2.
Wetsystematisch is gekozen voor de volgende opzet. Artikel 149 van de
Wegenverkeerswet 1994 betreft de toedeling van de bevoegdheid tot
ontheffingverlening aan de decentrale wegbeheerders. In afwijking van die
bevoegdheidstoedeling wordt centraal aan de Dienst Wegverkeer de
bevoegdheid tot ontheffingverlening in bepaalde gevallen toegedeeld. De
exacte gevallen waarin de Dienst Wegverkeer centraal ontheffing mag
verlenen worden opgesomd in artikel 2 van het conceptbesluit
ontheffingverlening exceptionele transporten. Dit betreft dus ontheffingen
voor exceptionele transporten, waarvan kenmerkend is dat deze niet voor wat
betreft breedte, hoogte, lengte, massa of aslasten aan de eisen in het
Voertuigreglement kunnen voldoen. Op andere terreinen die niet de
ontheffingverlening met betrekking tot exceptionele transporten betreffen
bestaat die noodzaak niet. Voor die terreinen is derhalve niet overwogen de
bevoegdheid te centraliseren. Tot slot is de bevoegdheid tot
ontheffingverlening beperkt tot het verlenen van ontheffing van bepaalde
artikelen van het Voertuigreglement.
3.
Welke afspraken zijn vastgelegd met betrekking tot de communicatie tussen
de Dienst Wegverkeer en de decentrale overheden, die wegbeheerder zijn?
3.
Individuele wegbeheerders worden op uniforme wijze door de Dienst
Wegverkeer benaderd. De Dienst Wegverkeer vraagt iedere wegbeheerder om op
basis van uniforme criteria de beslisruimte vast te stellen. Deze procedure
strookt met wet en algemene maatregel van bestuur waarbij de wegbeheerder
de gegevens dient te verstrekken op een door de Dienst Wegverkeer
vastgestelde wijze. Ook kunnen indien nodig op basis van ministeriële
regeling nadere regels over de gegevensverstrekking worden gesteld. De
communicatie tussen de Dienst Wegverkeer en de wegbeheerders krijgt in
belangrijke mate inhoud door het overleg als bedoeld in artikel 149a, derde
lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
4.
Hoe hebben decentrale overheden, die wegbeheerder zijn op het voorliggende
voorstel gereageerd?
4.
De wet- en regelgeving met betrekking tot de centralisatie van de
bevoegdheid tot ontheffingverlening is tot stand gekomen in nauw overleg
met de wegbeheerders. De Unie van Waterschappen (UvW), de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en
Rijkswaterstaat (RWS) hebben allen gepartici-peerd in een projectgroep die
speciaal ten behoeve van dit onderwerp was ingericht. Overigens zijn in
alle fasen van de ontwikkeling van de wet- en regelgeving de betrokken
brancheorganisaties geconsulteerd. Met betrekking tot het wetsvoorstel is
hen bovendien formeel gelegenheid gegeven te reageren. Gelet op de
betrokkenheid en de reacties van de wegbeheerders op het wetsvoorstel en
nadien hun betrokken-heid bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit is
er mede in overleg met hen voor gekozen dit besluit niet ook nog formeel
voor te leggen.
5.
Zal het beleid met betrekking tot ondeelbare en deelbare ladingen
daadwerkelijk worden voortgezet door de Dienst Wegverkeer?
5.
De Dienst Wegverkeer bepaalt het beleid met betrekking tot ondeelbare
lading niet. De wegbeheerders zelf blijven bevoegd dit beleid te bepalen.
Dit besluit brengt geen verandering in de bestaande situatie dienaangaande.
6.
Op welke wijze wordt toegezien op een juiste toepassing en invulling van de
taken van de Dienst Wegverkeer?
6.
In algemene zin is het toezicht op de Dienst Wegverkeer als zelfstandig
bestuurs-orgaan geregeld in de Wegenverkeerswet 1994. Er is een raad van
toezicht die belast is met het toezicht op de werkzaamheden van de directie
en tevens goedkeuring moet verlenen aan een aantal besluiten van de
directie (artikel 4l). De vaststelling van bepaalde tarieven (onder andere
die met betrekking tot de ontheffingverlening), de financiële begroting en
het financieel meerjarenbeleidsplan zijn aan de goedkeuring van de raad van
toezicht en van de minister onderworpen. Met behulp van de goed-keuring kan
vooraf toezicht worden gehouden op het beleid en de financiën. Jaarlijks
stelt de Dienst Wegverkeer een jaarverslag en jaarrekening op waardoor ook
achteraf toezicht op de inkomsten en uitgaven kan worden gehouden.
7.
Is er een evaluatie van de voorziene beleidswijziging of een monitoring van
de gevolgen voorzien? Zo ja, wat is hiervan de planning?
7.
De Wegenverkeerswet voorziet via art. 149a, derde lid, in een periodiek
overleg tussen betrokken partijen. In dit besluit worden regels gesteld
voor de samenstelling van het overleg. In aanvullende ministeriële regeling
zullen regels worden gesteld over bijvoorbeeld het secretariaat, de
(minimale) vergaderfrequentie en mogelijke onderwerpen. In de toelichting
op de wet en op het besluit is al wel aangegeven welke onderwerpen in
aanmerking komen te worden behandeld in het overleg (o.a. de
tariefstructuur, toewerken naar uniformering van de beslisruimte, werken
aan uniformering van de beperkingen en voorschriften, centraliseren van de
bevoegdheid voor het langzaam (exceptioneel) verkeer, beleid ten aanzien
van deelbare lading en onderzoeken van verdergaande mogelijkheden van
automatisering).
In het overleg is de facto de effectiviteit van het besluit frequent
onderwerp van bespreking en kan ook de eventuele noodzaak tot bijstelling
naar voren komen. Het is derhalve niet noodzakelijk een formeel
evaluatiemoment in te bouwen.
8.
Hoe wordt na inwerkingtreding van de AmvB gewaarborgd dat een snelle
doorlooptijd bij het verlenen van ontheffingen door de Dienst Wegverkeer
gehandhaafd blijft? Zou hier een systeem van fatale termijnen, zoals
bijvoorbeeld genoemd in de motie Koopmans/De Krom (29383, nr. 3H),
geïntroduceerd kunnen worden?
8.
Bij de voorbereidingen van het wetsvoorstel is bezien of het noodzakelijk
is in de Wegenverkeerswet 1994 of de algemene maatregel van bestuur van de
Algemene wet bestuursrecht afwijkende termijnen op de nemen waarbinnen de
aanvraag door de Dienst Wegverkeer moet zijn behandeld. Hiervan is
afgezien. In de decentrale situatie zijn er geen termijnen vastgesteld en
de praktijk verloopt naar tevredenheid. Vandaar dat het vooralsnog niet
nodig lijkt van de Algemene wet bestuursrecht afwijkende termijnen vast te
stellen.
Ook gelet op de mogelijke complexiteit van de beoordeling van het transport
(voertuigconfiguratie, route en passage van kunstwerken), lijkt ook het
opnemen van een of meer fatale termijnen niet in de rede liggen. Dit klemt
te meer omdat bij een fatale termijn een fictieve positieve beslissing
geacht wordt te zijn genomen en een juist via het systeem van ontheffingen
bedoelde afweging in het concrete geval niet plaatsvindt. Bij exceptionele
transporten zou dat feitelijk dan tot een beslissing leiden waarbij onder
andere de veiligheid van het overige verkeer niet is beoordeeld. Dit is
maatschappelijk gezien onwenselijk. Ik ben dus van oordeel dat het verlenen
van ontheffingen voor exceptionele transporten zich niet leent voor de
figuur van fatale termijnen.
9.
Elke wegbeheerder kan bepalen tot welke afmetingen of massa's de Dienst Weg-
verkeer zelfstandig een ontheffing kan afgeven en in welke gevallen
toestemming aan de wegbeheerder moet worden gevraagd. Voor identieke
wegtypes kunnen wegbeheerders dus afwijkende voorschriften en dito
beslisruimte voorschrijven. Waarom is een uniforme beslisruimte (nog) niet
mogelijk?
9.
Wegbeheerders formuleren de beslisruimte bij de aanvang van de
centralisatie alleen aan de hand van door hen voorziene (en vaak op dit
moment al bekende) knelpunten. De veelvormigheid van de infrastructuur
staat naar huidig inzicht de uniforme beslisruimte in de weg. De uniforme
beslisruimte kan in de praktijk niet onverkort worden toegepast. Het
periodieke overleg ingevolge artikel 149a, derde lid, van de
Wegenverkeerswet 1994 kan als platform dienen om te komen tot verdere
uniformering van beperkingen en voorschriften van de verschillende
wegbeheerders.
10.
Het is denkbaar dat een individuele wegbeheerder voor alle ontheffingen op
zijn wegen toestemming voorschrijft, waardoor de facto de door het besluit
beoogde centralisatie wordt gefrustreerd. Hoe kan dit worden tegengegaan?
In hoeverre kan de Minister van Verkeer en Waterstaat in zo'n situatie
ingrijpen?
10.
In theorie is het mogelijk dat een wegbeheerder de centralisatie frustreert
door altijd te eisen dat toestemming wordt gevraagd. De praktijk wijst
inmiddels anders uit. Inmiddels hebben 7 provincies en 390 gemeenten
mandaat verleend. Ter voorbereiding op het wetsvoorstel hebben reeds 10
provincies en 290 gemeenten aangegeven wat hun beslisruimte is. Het blijkt
dat wegbeheerders in het begin nog wat voorzichtig te werk gaan. Daarbij
speelt een rol dat zij niet altijd de noodzakelijke gegevens voor al hun
wegen op korte termijn paraat hebben. In samenwerking met de Dienst
Wegverkeer worden voor die problemen naar praktische oplossingen gezocht.
Deze werkwijze van de Dienst Wegverkeer is erop gericht dat in ieder geval
de corridors, waarvoor op basis van de huidige praktijk is gebleken het
grootste aantal ontheffingen wordt verleend, van een voldoende ruime
beslisruimte is voorzien. Zo kan de Dienst Wegverkeer voor het merendeel
van de gevallen snel en efficiënt handelen.
11.
In hoeverre is er voor het bedrijfsleven met inwerkingtreding van het
onderhavige besluit sprake van geharmoniseerde tarieven voor ontheffingen?
Staat het een wegbeheerder vrij om voor een meer gecompliceerd transport
(toestemmingsvereiste) via de Dienst Wegverkeer een extra tarief aan
vervoerder te vragen?
11.
De wegbeheerders hebben door het centraliseren van de bevoegdheid tot
ontheffing-verlening, de bevoegdheid om zelf tarieven (leges) in rekening
te brengen verloren. Het gekozen systeem laat derhalve geen ruimte voor de
wegbeheerders om via de Dienst Wegverkeer een extra tarief aan de
vervoerder te vragen.
12.
Hoe kan worden voorkomen dat wegbeheerders eigen, onderling afwijkende
voorschriften aan ontheffingen verbinden?
12.
In de gecentraliseerde situatie kunnen wegbeheerders aangeven dat zij om
toestemming moeten worden gevraagd en kunnen daarbij via de te beoordelen
concept-ontheffing beperkingen of voorschriften aan de te verlenen
ontheffing verbinden. Ieder kan dit in beginsel naar eigen inzicht doen.
Wel zal er steeds meer via het overleg aan harmonisatie worden gewerkt.
13.
Hoe verhoudt een meldplicht bij de wegbeheerder in geval van ontheffingen
zich tot het systeem van de centrale ontheffingverlening en tot de
doelstellingen van de regel-geving? Wordt het voordeel van één loket door
deze meldplicht ongedaan gemaakt?
13.
De meldingsplicht doet geen afbreuk aan het systeem of de doelstelling van
de centra-lisatie van de bevoegdheid tot ontheffingverlening. Het is zelfs
inherent aan het geko-zen systeem. Hoewel één loket is gevormd, blijven de
decentrale, lokale omstandig-heden essentieel bij een verantwoorde
ontheffingverlening. In die lijn ligt centralisatie bij de aanvraag en
verlening van een ontheffing enerzijds en toch decentrale hande-lingen in
de vorm van een melding anderzijds in de rede. Door middel van een mel-ding
verzekert de aanvrager zich ervan dat op de route geen tijdelijke of nieuwe
beperkingen, zoals wegwerkzaamheden zijn en komt hij niet onverwacht vast
te staan. Zoals reeds aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag
(kamerstukken II 2003-04, 29545, nr. 7) wordt door de Dienst Wegverkeer de
mogelijkheid en de kosten onderzocht om een meldpunt ten behoeve van de
wegbeheerders centraal in te richten.
14.
Hoe wordt bewerkstelligd dat het in te stellen overleg daadwerkelijk
bijdraagt aan de oplossing van problemen, bijvoorbeeld ten aanzien van de
tariefstructuur van de Dienst Wegverkeer en de uniformering van de
beslisruimte? Wat gebeurt er als er niet tot overeenstemming gekomen kan
worden? Krijgt de Minister van Verkeer en Waterstaat een zwaardere stem in
het bedoelde overleg?
14.
De partijen die opereren op het terrein van exceptionele transporten zijn
in grote mate op elkaar aangewezen. Het vertrouwen bestaat dat het overleg
prangende problemen tot een gedragen oplossing zal kunnen brengen. De
vertegenwoordigers van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat die
deelnemen aan het overleg kunnen daarin een bijdrage leveren. Beoogd is
alle partijen evenveel inspraak in het overleg te bie-den. Dit benadrukt
namelijk de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de problemen die bestaan
op het terrein van exceptioneel transport.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Ministerie van Verkeer en Waterstaat