Aanloop naar de ministeriële conferentie in december 2005 in Hong Kong: Technische
discussie over tarieven
Dr. Frank van Tongeren, mei 2005
Tariefonderhandelingen in de Doha ronde worden gevoerd op basis van de zogenaamde
gebonden tarieven die in voorgaande onderhandelingsrondes zijn overeengekomen. In de Uruguay
Ronde hebben de toenmalige GATT leden de landbouwtarieven aan bepaalde maxima gebonden,
en in de nu lopende Doha ronde wordt over verdere verlaging van deze maximum tarieven
onderhandeld. Overigens zijn deze gebonden tarieven vaak hoger dan de daadwerkelijk toegepaste
tarieven, waardoor er sprake is van `water' in het tariefgebouw. Volgens recent LEI onderzoek is
een verlaging van gemiddeld meer dan 60% noodzakelijk om wereldwijd de gebonden tarieven aan
de huidige toegepaste tarieven gelijk te maken.
Er bestaan uiteenlopende soorten tarieven, zoals specifieke tarieven (geldbedrag per
eenheid product), ad valorem tarieven (percentage van de waarde van de import),
seizoensgebonden tarieven enzovoorts. Om te kunnen onderhandelen moeten al deze tarieven op
een gemeenschappelijke basis worden gebracht zodat appels met appels kunnen worden
vergeleken.
Over omrekening naar ad valorem equivalenten (AVE's) is de afgelopen maanden een
verhitte technische discussie in de WTO ontstaan. Het kernprobleem bij de omrekening is dat voor
de omrekening van specifiek naar AVE een bepaalde prijs moet worden gebruikt. Afhankelijk van de
gebruikte prijs komt de bepaling van de AVE lager of hoger uit. In WTO-verband worden twee
gegevensbestanden gebruikt om prijzen per eenheid te schatten: de WTO-IDB en de COMTRADE
database van de Verenigde Naties. In de meeste gevallen komt men bij toepassing deze twee
bestanden op dezelfde prijs uit en is er weinig discussie. In sommige gevallen verschilt de
uitkomst, bijvoorbeeld wanneer sprake is van invoer onder preferentiële tarieven van
ontwikkelingslanden (niet in WTO-IDB, wel in COMTRADE). Men is nu overeengekomen dat bij
belangrijke afwijkingen tussen de twee bronnen een gewogen gemiddelde van beide bestanden
wordt gebruikt.
De Europese Unie als grootgebruiker van specifieke tarieven lijkt erop in te zetten om bij de
omrekening tot relatief lage AVE's te komen, zodat niet zoveel tarieflijnen straks in de bandbreedte
van hoge verlagingspercentages vallen.
Onderstaande tabel laat aan de hand van een volstrekt fictief rekenvoorbeeld zien wat de
gevolgen kunnen zijn van verschillende wegingsmethoden. In beide gevallen wordt een verhandelde
hoeveelheid van 100.000 ton waargenomen, maar Bron 2 schat de transactiewaarde op de helft
van de Bron 1. Bij een specifiek tarief van 1/ton komt Bron 1 op een AVE van 50% en Bron 2
op een AVE van 100%.
Indien het gemiddelde van de twee AVEschattingen wordt gebruikt, komt men uit op 75%,
maar indien eerst de gemiddelde prijs wordt bepaald en vervolgens een AVE wordt berekend, komt
men uit op de lager AVE van 67%. Stel nu dat wordt afgesproken om tarieven van 70% of hoger
met de helft omlaag te brengen, en voor tarieven lager dan 70% een verlaging met een vijfde af te
spreken. De nieuwe AVE's worden dan respectievelijk 38% en 53%, dus het hoogste tarief gaat
zelfs onder het oorspronkelijk lagere tarief dalen. Uiteraard is dit slechts een illustratief voorbeeld,
maar het illustreert waarmee de WTO-onderhandelaars te maken hebben.
Rekenvoorbeeld omrekening specifiek naar ad valorem equivalent en tariefverlaging
Bron 1 Bron 2
Oud specifiek tarief 1/ton
Volume Ton 100.000 100.000
Transactiewaarde 200.000 100.000
Prijs per eenheid /ton 2 1
Ad valorem equivalent van het tarief % 50% 100%
Methode 1: Gemiddeld AVE % 75%
Methode 2: AVE op basis van gemiddelde prijs % 67%
Methode 1: Nieuw AVE (hoge band: 50% reductie) 38%
Methode 2: Nieuw AVE (lage band: 20% reductie) 53%
LEI