Contactpersoon
-
Datum
18 mei 2005
Ons kenmerk
DGP/MDV/u.05.01221
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
-
Uw kenmerk
-
Onderwerp
vragen AO Gehandicaptenbeleid 13 april 2005
Geachte voorzitter,
In het Algemeen Overleg Gehandicaptenbeleid op 13 april 2005 zijn vanuit de
Tweede Kamer vragen gesteld betreffende het beleidsterrein van Verkeer en
Waterstaat. Bij mijn afwezigheid vanwege buitenlandse verplichtingen zijn
deze vragen voor zover mogelijk beantwoord door collega-bewindslieden. De
antwoorden op enkele resterende vragen kunt u hieronder lezen.
Voorafgaand hieraan wil ik het belang benadrukken van de uitwerking van
'inclusief beleid', ook voor verkeer en vervoer. De uitgangspunten hiervoor
heeft u kunnen lezen in de brief van 17 februari 2005, die de
staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mede namens de
betrokken bewindslieden aan u heeft gezonden. De toegankelijkheid van het
openbaar vervoer voor mensen met een functiebeperking vormt een belangrijk
onderwerp in dit verband. Juist over dit onderwerp heb ik naar aanleiding
van mijn brief ter zake van 23 november 2004 in een Algemeen Overleg op 26
januari 2005 van gedachten gewisseld met de vaste commissie van Verkeer en
Waterstaat.
Het uitgangspunt van 'inclusief beleid' dat gebruik van algemene
voorzieningen (ook) voor gehandicapten prioriteit heeft boven het scheppen
van specifieke voorzieningen, onderschrijf ik volledig.
Tussen de ministeries van VWS en VenW vindt regelmatig overleg plaats over
onderwerpen zoals de toegankelijkheid van het OV en doelgroepenvervoer. VWS
vult in dit overleg haar coördinerende rol in.
Over de resultaten van de invulling van inclusief beleid in de richting van
het meer toegankelijk maken van het OV, verwijs ik naar mijn brief van 23
november en de resultaten van het AO op 26 januari. In de bijlage van de
brief van 23 november is uitgebreid beschreven wat rijk, andere overheden
en vervoerbedrijven in de afgelopen jaren gedaan hebben om de
toegankelijkheid te verbeteren, op het vlak van wet- en regelgeving,
bestuurlijke afspraken, financiering en kennisoverdracht. Ook wordt in de
bijlage een beeld gegeven wat de actuele stand van zaken is wat betreft de
toegankelijkheid van het openbaar vervoer, zowel stads- en streekvervoer
als spoorvervoer.
In vervolg op het AO op 26 januari volgen in 2005 op twee momenten
rapportages in de richting van de Tweede Kamer over stappenplannen ter
verbetering van de toegankelijkheid van het OV:
in de zomer een stappenplan toegankelijkheid spoorvervoer, waarin de 13
aanbevelingen uit het rapport "Ontspoord" van de SP-fractie worden
betrokken, en een rapportage over stappenplannen van decentrale OV-
autoriteiten voor het
stads-/streekvervoer voor zover het gaat om toegankelijkheid van
busmaterieel en reisinformatie;
in het najaar een rapportage over decentrale stappenplannen gericht op de
aanpak van de toegankelijkheid van halte-infrastructuur. Deze rapportage
zal ook de resultaten bevatten van een onderzoek naar de consequenties en
alternatieve mogelijkheden van invoering van de Wet gelijke behandeling op
grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz).
In antwoord op een tweetal specifieke vragen die tijdens het AO op 13 april
gesteld zijn, meld ik het volgende:
Wat betreft spraakbakens kan ik u meedelen dat, zoals reeds aangegeven in
antwoord op de vragen 2171 van mevrouw Gerkens van 1 juli 2004, er geen
sprake is van vertraging met de proef met reisinformatiehulpmiddelen ten
behoeve van visueel gehandicapten;
Het busplatform in Den Haag is en was via het station Den Haag Centraal
niet bereikbaar per lift. Dit wordt verholpen in de tweede fase van het NSP-
project, bij de uitvoering van het OV terminal (2006-2008). Het busplatform
zal dan per lift toegankelijk zijn.
Over enkele punten van meer algemene strekking die in het overleg op 13
april naar voren kwamen, wil ik nog het volgende naar voren brengen.
Met betrekking tot de vragen over de inwerkingtreding van de Wgbh/cz haal
ik kort mijn brief van 23 november aan. Om de Wgbh/cz van toepassing te
kunnen verklaren op het openbaar vervoer is het van belang om enigszins in
beeld te hebben wat dit betekent voor de bedrijfsvoering van de openbaar
vervoerbedrijven en voor de inhoud van de concessies op basis waarvan zij
opereren. Dit wordt momenteel binnen mijn departement in kaart gebracht.
Daarbij wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden van modulaire invoering
van de Wgbh/cz. Het resultaat van dit onderzoek zal, zoals hierboven
aangegeven, in het najaar van 2005 aan de Tweede Kamer gerapporteerd
worden.
Op vragen vanuit uw Kamer waarom de tijdshorizon van het streven om het OV
toegankelijk te maken ligt op 2010 voor het busvervoer en op 2030 voor het
spoorvervoer zijn meerdere redenen aan te geven.
In de eerste plaats is hier te wijzen op de langdurige
afschrijvingstermijnen van vervoermaterieel. Daarnaast zijn ook de
omvangrijke investeringen die gemoeid zijn met het toegankelijk maken van
infrastructuur (haltes, perrons) hieraan debet. Tenslotte wordt erop
gewezen dat bij het toegankelijk maken van het OV vele partijen betrokken
zijn, elk met een eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid. Ook de
noodzakelijke afstemming tussen partijen vergt onvermijdelijk tijd. Bij het
toegankelijk maken van een streekbuslijn kunnen bijvoorbeeld betrokken
zijn: één of meer OV-autoriteiten (provincie(s) en/of kaderwetgebied(en)),
meerdere wegbeheerders (gemeenten, provincies, wegbeherende waterschappen,
Rijkswaterstaat) en verder vervoerbedrijven en gebruikersorganisaties.
Dat de realisatie van toegankelijk bus- en spoorvervoer een tijdshorizon
heeft tot en met 2010 respectievelijk 2030 laat onverlet dat in de
stappenplannen die nu in ontwikkeling zijn naar voren zal komen welke
onderdelen van het OV in welke mate eerder toegankelijk zijn, bijvoorbeeld
op het vlak van reisinformatie. Ook wijs ik nogmaals erop dat in de
afgelopen jaren de nodige vorderingen gemaakt zijn om het openbaar vervoer
in ons land toegankelijker te maken. Zo zijn bijvoorbeeld in het
stadsvervoer lage vloerbussen en gelijkvloerse instap in tram en metro in
de praktijk norm geworden bij de aanschaf van nieuw materieel. Een
uitgebreide beschrijving van hetgeen gerealiseerd is wat betreft de
verbetering van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer is te vinden
in de bijlage van mijn brief aan de Tweede Kamer van 23 november 2004.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Ministerie van Verkeer en Waterstaat