Gemeente Utrecht
2005 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
45 Vragen van de heer drs. R. Vriezen
(ingekomen 25 april 2005)
Hoogste Tijd voor Bezinning. Het is Vijf over Twaalf.
Enige tijd geleden werd door de Natuur en Milieufederatie Utrecht een bijeenkomst georganiseerd over de gevolgen van de luchtverontreiniging door het verkeer in Utrecht. Aangetoond werd dat de luchtvervuiling in de stad hoog is. Daarbij ligt de luchtvervuiling direct langs de verkeershoofdroutes in en rond de stad tegen de EU norm aan. Deze norm is per 1 januari 2005 aangescherpt. Nagedacht dient te worden over het ombuigen van het autoverkeer in de stad. Het beleid van het huidige college is niet effectief op dit gebied. Het meest frappante voorbeeld is natuurlijk het goedkeuren van de plannen voor het Stationsgebied en de parkeergarages in de stad i.p.v. aan de rand van de stad. Deze garages en de concentratie van kantoren en voorzieningen in de binnenstad hebben een aanzuigende werking op het autoverkeer waardoor de reeds ernstig vervuilde lucht dagelijks door de duizenden extra autobewegingen nog verder wordt vervuild.
Naast de aandacht voor de problematiek van luchtvervuiling kwam ook nog de recente uitspraak van de Raad van State over de luchtvervuiling gebaseerd op een EU-richtlijn van 1999 die mogelijk gevolgen heeft voor onder meer het Stationsgebied. Bouwplannen die nog niet zijn goedgekeurd zullen niet kunnen doorgaan wanneer niet aan de strengere eisen m.b.t. luchtvervuiling wordt voldaan. Op andere plaatsen zijn door de Raad van State al plannen stilgelegd zoals de verbreding van de A-2 tussen Utrecht en Den Bosch, de Noord-Zuidlijn in Amsterdam, investeringen rond het Centraal Station in Amsterdam om er maar een paar te noemen. Er lijkt een einde te komen aan het gedogen van luchtvervuiling. Dat komt de gezondheid van de inwoners van Nederland en ook van de gemeente Utrecht ten goede.
Burger en Gemeenschap stelt voor een bijdrage te leveren t.a.v. het terugdringen van de luchtvervuiling.
Om die reden brengt B & G het college opnieuw de volgende voorstellen onder de aandacht.
1. Verkeersinstallaties en groene golf.
De uitstoot van schadelijke stoffen is het hoogst bij het optrekken. Wanneer de automobilist bij ieder verkeerslicht dient te stoppen en weer op te trekken dan wordt er relatief gezien veel meer luchtverontreiniging geproduceerd dan wanneer men met een gelijke snelheid kan rijden. Om die reden verzoeken wij het college om op m.n. de hoofdroutes te komen tot een zodanig verkeersmanagement dat automobilisten zo veel mogelijk door kunnen rijden.
2. Bemiddelingsloket
Grofweg komen er dagelijks 150.000 personen van buiten de gemeente naar Utrecht om te werken en vertrekken 50.000 inwoners van Utrecht naar elders om te werken. Indien er hiertussen 1 uitwisseling tot stand wordt gebracht neemt het aantal verkeersbewegingen met 4 af. Werkenden houden daardoor meer vrije tijd over en de mobiliteit en daarmee de verkeersdruk zal afnemen. B en G stelt voor om te bezien of hiervoor in samenwerking met de provinciale en rijksoverheid een databank ingericht kan worden. Voor andere grote steden geldt natuurlijk hetzelfde.
3. Terugdringen van de (auto)mobiliteit door een evenwichtige spreiding van voorzieningen over de hele gemeente Utrecht. Loslaten van het baarmoedersyndroom dat alle voorzieningen voor de hele gemeente in de binnenstad moeten komen i.p.v. meer maar dan kleinere voorzieningen gespreid over de hele gemeente dichter bij de inwoners.
Naast het terugdringen van de luchtvervuiling vragen wij ook aandacht voor het volgende. De automobiliteit binnen Leidsche Rijn, Vleuten, De Meern en Haarzuilens neemt door alle bouwactiviteiten sterk toe. B en G wenst dat dit gebied, waar naast het verkeer dat door deze gebieden gaat, ook nog eens dagelijks bijna een half miljoen auto's voorbijtrekt via de A2 en de A12 intensief wordt gemonitord. Dit om te voorkomen dat dit gebied net als de binnenstad eerst te sterk wordt vervuild en er pas dan maatregelen worden getroffen. Om die reden verzoeken wij u een toereikend aantal meetpunten in dit gebied aan te brengen om daarmee te waken over de gezondheid van de huidige en toekomstige totaal 100.000 volwassenen en kinderen.
Dit leidt de fractie van B & G tot de volgende vragen:
1. Bent u bereid door middel van het toepassen van verkeersmanagement op minimaal de hoofdroutes de luchtvervuiling terug te dringen?
2. Bent u bereid de automobiliteit in de stad terug te dringen?
3. Bent u bereid te stimuleren dat er een databank komt om banen van inwoners uit de eigen gemeente en werkenden van elders uit te wisselen om daarmee een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de (auto)mobiliteit?
4. Is het college bereid om met de provincie en het rijk te onderzoeken of een dergelijk project gezamenlijk project kan worden opgezet?
5. Bent u bereid om een fors aantal meetpunten in te stellen om de luchtvervuiling te meten in het gebied waar de automobiliteit de afgelopen jaren het hardst is gegroeid en zal blijven groeien nl. in Leidsche Rijn, Vleuten, De Meern en Haarzuilens.
6. Was u op de hoogte van de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit, waarvoor door Nederland al in 1999 de handtekening werd gezet?
7. Heeft u bij het inrichten van de plannen voor het Stationsgebied rekening gehouden met deze EU-richtlijn? Voldoen die plannen daaraan? Zo nee, waarom niet?
8. Heeft u bij het inrichten van de plannen voor Leidsche Rijn rekening gehouden met deze EU-richtlijn voor luchtkwaliteit? Voldoen die plannen daaraan? Zo nee, waaarom niet?
9. Heeft u bij het inrichten van de plannen voor Vleuten, De Meern en Haarzuilens rekening gehouden met deze EU-richtlijn voor luchtkwaliteit? Voldoen die plannen daaraan? Zo nee, waarom niet?
10. Bent u bereid tot herziening van de overconcentratie van voorzieningen in de binnenstad (het baarmoedersyndroom) tot een grotere spreiding van evt. kleinere voorzieningen over de hele gemeente. Daarbij kan o.a. gedacht worden aan het Stadskantoor, het Muziekcentrum, de bibliotheek, bioscopen en winkels. Dat houdt uiteraard ook een heroriëntatie in van de invulling van het Stationsgebied.
Antwoord van Burgemeester en Wethouders
(Verzonden 17 mei 2005)
1. In het GVVP dat op 26 april door het college is vastgesteld wordt aangegeven dat naast het huidige bereikbaarheidsprogramma (-2010/12), verkeersmanagement een belangrijke aanvullende maatregel is om de doelstellingen uit het GVVP (waaronder een goed leefmilieu) te behalen. Hiervoor zijn echter extra middelen nodig. Hierover dient de Raad te beslissen in het kader van de begroting 2006. Bovendien staat Utrecht reeds in de top 4 van Nederland als het gaat om optimale afstelling van VRI's.
2. De mobiliteit in de stad neemt toe, enerzijds door autonome ontwikkelingen, anderzijds door de groei en intensivering van de stad. Met de vaststelling van de Structuurvisie en het Economisch Profiel Utrecht is het beleid voor ruimtelijke en economische ontwikkeling van de stad vastgelegd. Het GVVP geeft aan hoe ondanks de mobiliteitsgroei de bereikbaarheid van de stad gegarandeerd kan worden, terwijl ook de leefbaarheid en veiligheid wordt gewaarborgd. Dit gebeurt onder andere door in te zetten op selectieve bereikbaarheid en door maatregelen gericht op het afvlakken van de automobiliteit in de spitsperioden. Utrecht behoort overigens reeds tot de top van steden als het gaat om percentage OV- en fietsgebruik. Wij streven ernaar om dit aandeel OV en fiets, ondanks de forse groei van de stad, in de toekomst te handhaven.
3. Nee. Dit is niet een taak of verantwoordelijkheid van de overheid, niet van de gemeente noch van andere overheden. De keuze van burgers voor banen wordt door een veelheid van factoren bepaald. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop werkgevers hun personeel selecteren. Een databank om het gezamenlijk reizen te bevorderen, en daarmee het solistisch autogebruik te verminderen is dan eerder een optie. In de jaren negentig heeft het Rijk daartoe stimuleringsmaatregelen genomen, wat tot carpooldiensten heeft geleid.
4. Nee, zie antwoord 3.
5. Tot op heden maakt de gemeente Utrecht, net zoals de andere gemeenten, bij de toetsing aan luchtnormen, gebruik van een rekenmodel. Dit op grond van hetgeen hierover in het Besluit Luchtkwaliteit is vastgelegd. Een aantal andere steden heeft op dit moment extra meetpunten opgesteld om de luchtkwaliteit langs specifieke punten nader te meten. In Utrecht hebben we 5 landelijke meetpunten staan die gebruikt worden door het RIVM om de gegevens voor het rekenmodel te voeden.
6. Uiteraard. De Europese kaderrichtlijn luchtkwaliteit dateert van 27 september 1996 en is in de dochterrichtlijn van 22 april 1999 uitgewerkt. Nederland heeft deze richtlijnen geïmplementeerd in het Besluit luchtkwaliteit. Het Besluit luchtkwaliteit is van kracht geworden in juli 2001. Al voor de inwerkingtreding van het Besluit luchtkwaliteit heeft Gemeente Utrecht bij haar planvorming rekening gehouden met luchtkwaliteit: sinds 1987 zijn alle ruimtelijke en verkeersplannen getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit. Tevens heeft de raad naar aanleiding van de luchtrapportage 2002 het Luchtkwaliteitsplan 2002-2010 vastgesteld. Dit plan richt zich in eerste instantie op de overschrijdingen van stikstofdioxide en op de maatregelen die de gemeente wil treffen om de knelpunten die in de luchtrapportage over 2002 zijn geconstateerd op te lossen.
7. Nee, er is niet getoetst aan de Europese richtlijn, maar wel aan het Besluit luchtkwaliteit (2001) waarin deze richtlijn is geïmplementeerd. Nee, naar de interpretatie van de Raad van State van het Besluit luchtkwaliteit voldoen de plannen niet aan alle grenswaarden van het Besluit. Dat de daggemiddelde grenswaarden voor fijn stof worden overschreden is in een groot deel van Nederland, waaronder Utrecht, een probleem. Het betreft derhalve een landelijk probleem en niet specifiek een probleem van het Stationsgebied.
8. Zie antwoord 6 en 7.
9. Zie antwoord 6 en 7.
10. Wij achten een heroriëntatie van de invulling van het Stationsgebied niet het juiste antwoord op de problematiek van de luchtkwaliteit. Bovendien zou deze heroriëntatie in strijd zijn met de uitvoeringsdoelen van het NSP programma (Nieuwe Sleutel Project), die tevens onderschreven worden door de ministeries van VROM en Verkeer en Waterstaat. Deze doelstellingen beogen zo optimaal mogelijk gebruik te maken van de aanwezigheid van de main railport Utrecht Centraal. De voorzieningen zijn hier juist op afgestemd. Daarnaast is er met de ontwikkeling van Leidsche Rijn Centrum - ook rond een OV-knooppunt - door de stad ingezet op een tweede stedelijk centrum. Het spreiden van voorzieningen over een groot aantal kleine centra leidt tot extra verkeersbewegingen, en vermindert de mogelijkheid om goed openbaar vervoer te realiseren.
---- --