Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer
10-05-2005 AV/IR/2005/34799 333
nr. 2040514470
Onderwerp Datum Contactpersoon
Kamervragen van de leden Koopmans en Bruls 17 mei 2005
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de leden Koopmans en Bruls (beiden
./. CDA) over vrijwilligers als flexwerkers.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
2
2040514470
Kamervragen van de leden Koopmans en Bruls aan de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid over vrijwilligers als flexwerkers. (ingezonden 6 mei 2005)
Vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof in Arnhem, waardoor de
werkgeversaansprakelijkheid wordt uitgebreid tot vrijwilligers?
Antwoord op vraag 1.
Ja.
Vraag 2.
Deelt u de zorg dat vrijwilligerswerk in Nederland als gevolg van deze uitspraak met nog meer belemmeringen
geconfronteerd kan en zal worden?
Vraag 3.
Deelt u de mening dat de oorspronkelijke bedoeling van de Wet flexibiliteit en zekerheid is om uitzendkrachten
meer rechten te geven en niet om de verhouding tussen een organisatie en vrijwilligers juridisch gelijk te
schakelen aan die tussen een werkgever en een werknemer?
Vraag 4.
Bent u bereid om de Wet flexibiliteit en zekerheid aan een nadere analyse te onderwerpen en de Kamer op dit
punt een voorstel tot wetswijziging te doen toekomen? Indien dit noodzakelijk of gewenst mocht blijken?
Antwoorden op de vragen 2, 3 en 4:
De door vragenstellers bedoelde uitspraak van het gerechtshof Arnhem heeft betrekking op toepassing van
artikel 658 vierde lid Boek 7 BW op arbeid verricht door een vrijwilliger. Dit artikellid werd tijdens de schriftelijke
behandeling van het toenmalige wetsvoorstel flexibili-teit en zekerheid bij Tweede Nota van Wijziging van 1
oktober 1997 (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 263, nr. 14) toegevoegd en is, blijkens de toelichting bij deze Nota
van Wijziging, de codificatie van het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 1990, NJ 1990, 716. Anders dan
ingevolge het voormalige artikel 7:658 BW (1638x BW oud) mogelijk was besliste de Hoge Raad, dat de
werknemer, indien hij door zijn werkgever bij een derde is tewerkgesteld en die derde schiet verwijtbaar tekort in
het treffen van veiligheidsmaatregelen met als gevolg dat de werknemer schade lijdt, de werknemer zowel de
eigen werkgever ingevolge artikel 7:658 BW (1638xBW oud), als de derde op grond van onrechtmatige daad -
hiervoor aansprakelijk kan stellen, waarbij de regels inzake stelplicht en bewijslast van artikel 7:658 BW van
overeenkomstige toepassing zijn. De aansprakelijkheid van de inlener is wenselijk, aldus de toelichting, omdat
de vrijheid van degene die een bedrijf uitoefent om te kiezen voor het laten verrichten van het werk door
werknemers of door anderen, niet van invloed behoort te zijn op de rechtspositie van degene die het werk
verricht en betrokken raakt bij een bedrijfsongeval of anderszins schade oploopt. Een werkgever die zijn
zorgverplichtingen niet nakomt dient op gelijke voet aansprakelijk te zijn voor de schade van werknemers en
anderen die bij hem werkzaam zijn. Daarom dient de aansprakelijkheid van de inlener voor bedrijfsongevallen,
waarbij (ook) anderen dan eigen werknemers betrokken zijn een specifieke wettelijke grondslag te krijgen. Dit is
aldus de toelichting met name van belang voor uitzendarbeid, uitlening en aanneming van werk, waarbij
tussen de werknemer en de derde (inlener) geen overeenkomst bestaat. Het is echter ook mogelijk, dat tussen
degene die de arbeid verricht en degene voor wie de arbeid wordt verricht wel een overeenkomst is gesloten, zij
het geen arbeidsovereenkomst. In de toelichting wordt dan als voorbeeld gewezen op bepaalde
stageovereenkomsten. Uit de uitspraak van het gerechtshof blijkt dat hierbij ook gedacht moet worden aan
vrijwilligers. Voorwaarde voor aansprakelijkheid van degene voor wie de arbeid wordt verricht is, dat hij
verwijtbaar is tekortgeschoten in het treffen van voldoende veiligheidsmaatregelen. Aan aansprakelijkheid kan
hij ontkomen als hij aantoont dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste
3
roekeloosheid van degene die de arbeid verricht. Hoewel bij de invoering van de hiervoor besproken uitbreiding
van de wettelijke aansprakelijkheid voor werknemers tot ook anderen dan werknemers mogelijk niet onmiddellijk
werd gedacht aan vrijwilligers, kan ik mij geheel verenigen met de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem, dat de
zorg van de werkgever voor de veiligheid van de voor hem werkzame personen ingevolge artikel 7:658 BW zich
ook tot vrijwilligers uitstrekt. Ik kan niet goed inzien welke fundamentele of praktische bezwaren hieraan zouden
kleven, in aanmerking genomen dat werkgevers en als zodanig te duiden andere niet-beroepsmatige
organisaties, w.o. particuliere clubs, verenigingen en andere organisaties, die gebruik maken van vrijwilligers
voor het doen verrichten van allerhande werkzaamheden, zich voor hun wettelijke aansprakelijkheid op gelijke
wijze als voor andere niet-werknemers die voor hen werkzaam zijn - kunnen verzekeren. Ik deel de zorg van
vragenstellers, dat vrijwilligerswerk in Nederland als gevolg van deze uitspraak belemmerd kan en zal worden,
dan ook niet. Ik zie geen reden wetswijziging in dit verband te overwegen.
Vraag 5.
Kan de Kamer de beantwoording van deze vragen ontvangen vóór het algemeen overleg over de
administratieve lasten bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat geagendeerd staat voor 18
mei 2005?
Antwoord op vraag 5.
Ja.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid