Korte reactie van minister Dekker bij het ontvangst van het rapport
van de commissie-De Boer over de toekomst van in Den Haag op 17 mei
2005 (gesproken woord geldt). VROM en de vereniging van
woningcorporaties Aedes hadden de commissie ingesteld om de relatie
tussen het rijk en de corporaties te vernieuwen. De commissie onder
leiding van oud-MKB-voorzitter Hans de Boer moest adviseren over de
positie van woningcorporaties ten opzichte van het rijk.
Dames en heren, hartelijk welkom,
Zoals u weet maak ik mij sterk voor effectieve bestrijding van het
woningtekort en beweging op de woningmarkt. Er is in deze
kabinetsperiode al veel bereikt. De Nota Ruimte biedt meer ruimte om
te bouwen, er zijn prestatieafspraken over nieuwbouw en stedelijke
vernieuwing en het nieuwe huurbeleid maakt een start met
liberalisering voor meer marktwerking en doorstroming.
In deze hele operatie is de rol van woningcorporaties essentieel. Ik
zie corporaties als de spil waarlangs ik mijn nationale opgaven
realiseer. Zij zijn wat mij betreft de partner waarmee gemeenten die
opgaven met maatwerk invulling geven. De grotere vrijheid die
corporaties als zelfstandige ondernemers tien jaar geleden hebben
gekregen, maakt ze daarvoor in principe geschikt. De zogenaamde
bruteringsoperatie heeft echter ook voor onduidelijkheid gezorgd over
positie, rol en taak van de corporaties.
De vele discussies in de Eerste en Tweede Kamer, recente rapporten van
WRR en Rigo geven aan dat er duidelijkheid moet komen over de
corporaties. Daarom heb ik samen met Aedes de commissie De Boer in het
leven geroepen. Ik heb gevraagd om een voorstel dat de rol van
corporaties als 'maatschappelijke ondernemingen' opnieuw definieert en
hun slagkracht vergroot. Een voorstel waarmee ik de 'rafelranden van
de brutering kan afzomen'.
Geld is daarbij nu eens niet het probleem. Veel corporatiegeld ligt
vast in stenen, toch is wel degelijk sprake van oververmogen.
Maatschappelijk gebonden vermogen dat nu onvoldoende vrij komt voor de
huisvesting van mensen die daarbij ondersteuning nodig hebben.
Commissie-De Boer
Ik ben daarom blij dat de commissie vandaag haar rapport presenteert.
Ik wil de commissie, bestaande uit: voorzitter Hans de Boer
(ondernemer, commissaris en oud-MKBvoorzitter) en de leden Pieter Jan
Biesheuvel (oud-lid van de Tweede Kamer, voorzitter van Cedris,
branche van sociale werkvoorziening) Pauline Meurs (lid WRR,
hoogleraar Ziekenhuismanagement aan de Erasmus Universiteit), Luigi
van Leeuwen (oud-Burgemeester van Zoetermeer, hoogleraar Openbare
Financiën Universiteit van Twente), Ton Lensen (directeur Ecorys) en
Edith Hooge (secretaris) om te beginnen graag complimenteren. Het is
een helder, leesbaar en direct stuk geworden. Het adresseert precies
de problemen die ons de laatste jaren parten spelen. U heeft daarbij
bovendien een concrete agenda met stappenplan neergelegd om
(bouw)prestaties van corporaties te verbeteren, het toezicht te
stroomlijnen en het werkdomein van corporaties af te bakenen. Het is
een rapport waar we mee aan de slag kunnen!
U zult begrijpen dat ik nog niet en detail op de voorstellen kan
reageren, maar een aantal zaken valt direct op. De commissie plaatst
de minister op grotere afstand, maar beschrijft ook een duidelijk
kader en heldere bevoegdheden voor de minister die uiteraard
verantwoordelijk blijft voor een goed functionerend
huisvestingssysteem. Het BBSH zal daarom volgens de commissie op een
aantal punten ingrijpend vernieuwd moeten worden.
Definitie maatschappelijke taak
Corporaties zijn zogenoemde 'maatschappelijke ondernemingen'. De
primaire taak van deze ondernemingen is het bouwen en beheren voor de
sociale sector. Daar hoort ook een deel van de zorg bij voor een
directe leefomgeving. Die moet schoon, heel en veilig zijn. Het is
natuurlijk goed als corporaties zich op een breed terrein
maatschappelijk verdienstelijk willen maken. Dat kan bij commerciële
activiteiten, dus in concurrenie met de markt, echter alleen onder de
voorwaarde dat die activiteiten afzonderlijk worden ondergebracht in
een juridische vorm die een gelijk speelveld garandeert voor alle
partijen in de betreffende sector en voldoet aan de eisen die de Nma
en Europa daaraan stellen.
Huisvesting raakt met name in de steden behalve aan veiligheid ook aan
zorg en onderwijs. Dat is als het ware het kraakbeen tussen de
verantwoordelijkheid van corporatie, gemeente en andere instellingen.
Hier stelt de commissie de eis aan investeringen door de corporatie
dat de waarde van woningbezit in het geding moet zijn en dat de raad
van commissarissen scherp toetst op een aantal andere criteria.
Toezicht
Ik stel met tevredenheid vast dat de commissie suggesties doet voor
een stevige interne professionalisering van het toezicht. Die is
overigens al in gang gezet. Onder andere met het ook door mij
gesteunde opleidingstraject van de Vereniging van Toezichthouders in
Woningcorporaties. Centraal in de interne governance zoals de
commissie die voorstaat is de Raad van Commissarissen. De raad moet
toezien op evenwicht tussen het bedrijfsmatig belang en de
maatschappelijke taken van de corporatie. De commissie beveelt voorts
aan dat iedere corporatie actief omgaat met bewonersinvloed. Om de
positie van huurders goed te regelen, heb ik naast de commissie De
Boer ook de commissie Leemhuis ingesteld. De bevindingen van deze
commissie zullen naar verwachting direct na de zomer het beeld
completeren dat De Boer ons vandaag al schetst.
Gemeenten
Gemeenten en corporaties worden sterk aan elkaar gebonden waar het
gaat om wederzijdse garanties voor het leveren van bouwprestaties. Dat
dwingt tot lokaal maatwerk en zorgt voor democratische legitimatie van
de corporatieactiviteiten. Bovendien wordt de onderlinge
afhankelijkheid voor het realiseren van afspraken vergroot. Dat kan
het wijzen naar elkaar, dat nu voor zoveel stagnatie zorgt, wellicht
doorbreken. De commissie stelt voor dat gemeenten en corporaties
contracten voor vier jaar sluiten. Dat spreekt mij aan. Ook voor de
regionale woningbouwafspraken heb ik gekozen voor continuïteit middels
langjarige afspraken.
Landelijke toelating
De commissie stelt ook voor om te komen tot een landelijke toelating
van woningcorporaties. Op die manier wordt het makkelijker om
maatschappelijk vermogen ook buiten de eigen regio in te zetten.
Anderzijds kunnen gemeenten ook eens 'verder kijken' als bepaalde
projecten met de eigen corporatie niet goed van de grond willen komen.
Een dergelijke grootscheepse introductie van concurrentie in de
corporatiewereld leidt tot betere marktverhoudingen in de sector. Zo'n
keuze zou echter grote gevolgen hebben. Daarom moeten de implicaties
eerst zorgvuldig in kaart gebracht worden.
Extern toezicht
Waar het gaat om het externe toezicht doet de commissie vergaande
veranderingsvoorstellen rond de rollen van het Waarborgfonds Sociale
Woningbouw (WSW) en het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV). Het
waarborgfonds zou daarin de belangrijkste instelling worden op het
gebied van financieel toezicht, onder meer met als taak mij
vroegtijdig te waarschuwen voor dreigende ontsporingen waarvan ik
vanuit mijn ministeriële verantwoordelijkheid op de hoogte moet zijn.
Dit zijn voorstellen met verregaande implicaties, die ik nog
zorgvuldig zal bestuderen.
Het Centraal Fonds zou zich moeten ontwikkelen tot een instelling die
zorg moet dragen voor het stimuleren en tot stand brengen van
prestatieafspraken tussen gemeenten en corporaties. Hier zou ook een
verplichte arbitrage moeten worden ondergebracht voor wanneer het
uiteindelijk toch niet lukt om tot contracten te komen. Faalt de
onafhankelijke arbitrage, dan rapporteert de arbiter naar de minister.
Ik op mijn beurt kan dan sancties treffen. Een van de mogelijkheden is
een boete. Daarna geeft de commissie mij ook de mogelijkheid
commissarissen te ontslaan of zelfs de toelating van de corporatie in
te trekken. Laat duidelijk zijn dat het hier zou gaan - en we bekijken
de voorstellen eerst heel zorgvuldig - om een 'worst case scenario'dat
haaks staat op het uitgangspunt van zelfsturing dat de commissie en ik
delen.
Rol minister
Het moet duidelijk zijn dat corporaties als spil in de sociale
huursector, en als cruciale partij in nieuwbouw en stedelijke
vernieuwing, de ruimte moeten hebben om zich als maatschappelijke
onderneming te ontwikkelen. Die ruimte bestaat bij de gratie van
heldere kaders. De commissie doet daar duidelijke suggesties voor en
die zullen we de komende tijd bestuderen.
Van de corporaties mogen, nee moeten, we eisen dat het aan hen
toevertrouwde maatschappelijk vermogen ook daadwerkelijk wordt
aangewend om lagere inkomens en bijzondere doelgroepen passend te
huisvesten. En dat in een directe leefomgeving die schoon, heel en
veilig is. Een omgeving die bijdraagt aan cohesie in de buurt en
samenhang in de stad.
Dat is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van gemeenten en
corporaties die in de voorstellen van de commissie een grote
verantwoordelijkheid krijgen. Ook als de voorstellen aangepast zullen
worden, blijft het mijn inzet om daar het accent te leggen. Mijn
adagium voor de ruimtelijke ontwikkeling 'decentraal wat kan, centraal
wat moet' verschilt immers niet zo heel veel van de titel van het
commissierapport; 'lokaal wat kan, centraal wat moet'.
Het is mijn streven om na de consultaties van de komende twee maanden,
nog voor de herfst te komen tot een concrete visie op de toekomst.
Daarin zit voor mij de opdracht het BBSH ingrijpend aan te passen op
de punten zoals hiervoor besproken. Vervolgens ben ik
eerstverantwoordelijk om een meerjarig afstemmingsproces tot stand te
brengen waardoor rijksbeleid en lokale ambities met elkaar sporen. Ik
zal samen met mijn mensen actief werken aan commitment bij partijen om
te zorgen dat degenen die lokaal het echte werk moeten gaan doen ook
echt aan de slag gaan voor nieuwbouw en een sterke stad.
Ik dank u wel.
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer