Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties



Brief aan de Tweede Kamer: nadere informatie m.b.t. uitzending Netwerk 4 mei

13 mei 2005

Tijdens en na de uitzending van Netwerk op 4 mei jl. zijn vragen gerezen over de kennis van de AIVD voorafgaand aan de inval van de politie in het pand aan de Antheunisstraat te Den Haag op 10 november 2004. Met deze brief wil ik hier, mede namens de minister van Justitie, nader op ingaan. Operationele details kan ik om voor zich sprekende redenen niet aan de openbaarheid prijs geven; ik zal dan ook in een gelijktijdig verzonden brief aan de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten nader ingaan op deze details.

De Netwerk-uitzending geeft een interpretatie van het betoog dat door de zaaksofficieren van justitie is gehouden op een pro-formazitting in de rechtszaak tegen de verdachten uit de Hofstadgroep. Dat deze interpretatie door het Openbaar Ministerie zelf niet wordt gedeeld, mag blijken uit de persverklaring die het Landelijk Parket nog voor de uitzending aan de redactie van Netwerk heeft gestuurd, waarvan geen gebruik is gemaakt. Deze verklaring voeg ik voor de volledigheid bij. (red: zie download in de rechterzijbalk van deze pagina)

Vooreerst past de opmerking dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen inlichtingenwerk en bewijsvoering achteraf in strafzaken, zoals ook gereleveerd in antwoorden op vragen van de heer Van Heemst (PvdA) van 3 mei jl. over `mogelijke tegenstrijdige verklaringen door de AIVD inzake de door de informant verstrekte informatie over het voornemen van moordaanslag' (TK 2004-2005, nr. 1617). Het openbaar ministerie treedt op als er aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake is van een strafbaar feit. Daarbij is de blik gericht op het verleden: vanuit de hypothese dat er sprake is van een strafbaar feit wordt in het verleden gezocht naar materiaal waarmee dat strafbare feit kan worden bewezen. De AIVD daarentegen probeert vast te stellen of er sprake is van mogelijke toekomstige dreigingen voor de nationale veiligheid. Het is onjuist om de conclusies uit strafrechtelijk onderzoek zonder meer te stellen naast conclusies van de AIVD.

De inspanningen van de AIVD in het kader van terrorismebestrijding zijn gericht op het voorkomen van aanslagen en bij eventuele signalen daarvan het informeren van de geëigende instanties (Openbaar Ministerie en Nationale Recherche). Deze inspanningen hebben er onder meer in geresulteerd dat in de dagen na de moord op de heer Van Gogh ambtsberichten zijn uitgebracht op basis waarvan veel bekende leden van de Hofstadgroep op een later moment zijn aangehouden. Het is inmiddels algemeen bekend dat de AIVD kon beschikken over informatie uit bijzondere inlichtingenmiddelen met betrekking tot het pand in de Antheunisstraat in Den Haag. Op 8 november 2004 nam de AIVD activiteiten waar in dit pand die voerden tot de conclusie dat ingrijpen was geboden. Op 9 november heeft de AIVD onder meer de dreiging die uitging van de in het pand in de Antheunisstraat aanwezige personen toegelicht aan en besproken met de Nationale Recherche en de Landelijk Officier van Justitie voor terrorismebestrijding (LOvJ). Bij deze vergadering kondigde de AIVD aan dat er nog diezelfde middag een ambtsbericht uitgebracht zou worden. Dit is in aansluiting op eerdere ambtsberichten ook gebeurd. De AIVD heeft op 9 november aan de Nationale Recherche tevens mondeling aangegeven dat, gelet op de inhoud van bovenstaande ambtsberichten en tegen de achtergrond van een mogelijke inval, alertheid op zijn plaats was in verband met de mogelijke aanwezigheid van en bereidheid tot gebruik van (vuur-)wapens. Daarbij zijn uitdrukkingen gebruikt als vastberaden, vuurwapengevaarlijk en contacten met Mohammed B. Deze duiding is door de zaaksofficier van Justitie van het Landelijk Parket ook gedeeld met de operationele diensten van het regionaal politiekorps Haaglanden. In de aanloop naar de inval in de nacht van de 10e november heeft de Nationale Recherche aan de AIVD gevraagd of de dienst bekend was met eventuele explosieven in het pand. De AIVD heeft toen aangegeven hiermee niet bekend te zijn.

In de hectische periode na de moord op de heer Van Gogh heeft de AIVD absolute prioriteit gegeven aan het onderkennen van een aannemelijke dreiging voor een terroristische actie vanuit het Hofstadnetwerk en het waar mogelijk doen aanhouden van personen bekend uit dit netwerk. Daar is ook alle capaciteit op ingezet. De personen die verblijf hielden in de Antheunisstraat vielen onder deze categorie. Het uitluisteren van de bron was in deze casus gericht op het onderkennen van de hierboven bedoelde dreiging. Met dat uitgangspunt was het niet vanzelfsprekend na het uitluisteren van vele uren materiaal dit zonder nadere aanleiding daartoe en detail te analyseren.

Uit de reeds vermelde persverklaring van het Landelijk Parket blijkt dat pas na nauwkeurige en langdurige analyse door onder meer verscheidene tolken van de geluidsbanden duidelijk is geworden dat slechts in twee korte fragmenten de personen in het pand enkele dagen voor de inval over het gooien van `eentje' en mogelijk over het binnentreden hebben gesproken. Dit zijn de fragmenten die door de zaaksofficier van justitie zijn gebruikt. Zoals ook in het persbericht van het Openbaar Ministerie is verwoord kan met de woorden "...het gooien van eentje..." ook bedoeld zijn het gooien van een handgranaat.

In dezelfde uitzending van Netwerk werd ook met een zekere vanzelfsprekendheid gerefereerd aan een gebrek aan samenwerking tussen de politiediensten, het Openbaar Ministerie en de AIVD in deze zaak. Het tegendeel is waar. Vanaf het eerste ambtsbericht na de moord op de heer Van Gogh tot de uiteindelijke arrestatie van Jason W. en Ismail A. heeft er in deze zaak een constante informatie-uitwisseling plaatsgevonden, onder andere met de Nationale Recherche.

Ik heb in het debat met uw Kamer over terrorismebestrijding op 9 februari jl. met nadruk gesteld dat op het moment van de inval niet bekend was dat er handgranaten in het bewuste pand aanwezig waren. Daarbij heb ik ook gemeld dat wel bekend was dat het om buitengewoon gevaarlijke personen ging. Bovendien heb ik aangegeven dat vuurwapengevaar aan de orde zou kunnen zijn. In het licht van het vorenstaande kan ik, ook na de uitzending van Netwerk van 4 mei jl., niet tot een andere conclusie komen dan dat de AIVD alle relevante informatie waarover de AIVD op dat ogenblik beschikte, heeft gedeeld met de autoriteiten.

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

J.W. Remkes

***
Download het originele bericht in PDF-formaat. Zie het origineel