Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4
Den Haag

Directie Noord Afrika en Midden-Oosten
Afdeling Midden-Oosten
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag


Datum 13 mei 2005 Behandeld Roger van Laak

Kenmerk DAM-211/05 Telefoon +31 (0)70-3485192
Blad 1/1 Fax +31 (0)70-3486639

Bijlage(n) 1 E-Mail dam@minbuza.nl


Betreft Vragen van het lid De Nerée tot Babberich (CDA) over uitspraken van de minister van Buitenlandse Zaken inzake de houding van de Europese Unie ten opzichte van Hamas.

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid De Nerée tot Babberich (CDA) over mijn uitspraken inzake de houding van de Europese Unie ten opzichte van Hamas. Deze vragen werden ingezonden op 28 april 2005, met kenmerk 2040513920.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot
Antwoord van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van het lid De Nerée tot Babberich (CDA) over zijn uitspraken inzake de houding van de Europese Unie ten opzichte van Hamas

Vraag 1
In hoeverre verhouden uw uitspraken dat de Europese Unie zich snel moet beraden over haar houding tegenover de Palestijnse militante beweging Hamas 1), zich tot uw antwoorden op mijn schriftelijke vragen van 30 november 2004? 2)

Vraag 2
Bent u op de hoogte van de recente uitspraak van Hamas-leider Ghazel dat deelname aan de verkiezingen niet het einde inhoudt van de gewapende strijd tegen Israël? Deelt u de mening dat, wanneer een terroristische organisatie met een dergelijke opvatting haar aanhang bij verkiezingen weet uit te breiden, dit juist eerder aanleiding zou moeten geven tot heroverweging van de contacten met de Palestijnse Autoriteit?

Vraag 3
Hoe groot acht u het gevaar dat u door uw uitspraken geen gesprekspartner meer bent voor de Israëlische autoriteiten?

Vraag 4
Hoe verhouden uw uitspraken zich tot de rol die de EU wil spelen in het vredesproces in het Midden-Oosten?

Antwoord
Nederland en de Europese Unie zijn een belangrijke gesprekspartner voor alle betrokken partijen in het vredesproces in het Midden-Oosten en zullen dat ook blijven, mede gelet op de belangrijke rol die de Europese Unie in het Kwartet en bij het economische herstel van de Palestijnse Gebieden te spelen heeft.

Hamas zal in juli voor de eerste maal deelnemen aan democratische verkiezingen voor het Palestijnse parlement. Het is niet uitgesloten dat Hamas een aanzienlijk deel van de zetels zal behalen. Voorts dient rekening te worden gehouden met mogelijke deelname van Hamas, naast andere partijen, aan de Palestijnse Autoriteit. Met het oog op een dergelijk scenario dient de Europese Unie zich te beraden hoe om te gaan met de alsdan ontstane situatie.

Echter, zolang Hamas het terroristisch geweld niet in woord en daad afzweert, dient deze organisatie vermeld te blijven op de Europese lijst van organisaties wier tegoeden dienen te worden bevroren ter bestrijding van terrorisme en kan er wat Nederland betreft in principe geen contact zijn tussen vertegenwoordigers van Nederland of de Europese Unie en het leiderschap van Hamas. Zoals ik in mijn antwoorden van 16 december 2004 op de schriftelijke vragen van de leden De Nerée tot Babberich (TK, vergaderjaar 2005-2005, nr. 1307) en Van Baalen (TK, vergaderjaar 2004-2005, nr. 1311) reeds aangaf, kan daarop slechts in uiterste gevallen een uitzondering worden gemaakt, bijvoorbeeld wanneer op die manier een bijdrage geleverd kan worden aan het bestrijden van terreur.

Vraag 5
Wat is de zin van de Europese lijst van terroristische organisaties als individuele lidstaten op eigen initiatief toch contacten aangaan met deze organisaties?

Antwoord
Ter uitvoering van VN-veiligheidsraadresolutie 1373 beschikt de Europese Unie over een lijst van personen en organisaties wier tegoeden dienen te worden bevroren ter bestrijding van terrorisme (Gemeenschappelijk Standpunt 931/2001 en Verordening 2580/2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme). Directe of indirecte beschikbaarstelling van financiële of economische tegoeden aan deze organisaties en personen dient door de lidstaten van de Europese Unie strafbaar te worden gesteld. Deze Europese maatregelen zijn naar de mening van de regering niet alleen zinvol, maar bovendien -mede tegen de achtergrond van VN-veiligheidsraadresolutie 1373- internationaal-rechtelijk noodzakelijk. Er is evenwel geen internationale rechtsbasis (noch in de VN noch in de EU) die contacten met op de bevriezingslijst geplaatste individuen of organisaties verbiedt, zolang maar geen sprake is van bovengenoemde directe of indirecte steunverlening. De Nederlandse regering kiest voor de lijn dat dit soort contacten in principe onwenselijk zijn en draagt deze lijn in Europees verband uit.


1) NRC Handelsblad, 26 april jl.

2) Aanhangsel-Handelingen nr. 622, vergaderjaar 2004-2005