Literatuurstudie van landbouwkundige aspecten van herinzaai van grasland
PraktijkRapport 70
Auteurs: H.C. de Boer, I.E. Hoving
In dit rapport wordt verslag gedaan van literatuuronderzoek naar
landbouwkundige aspecten van herinzaai van bestaand grasland. Het
accent ligt hierbij op de mate van productiviteitsverbetering als
gevolg van herinzaai. Bij het in kaart brengen van deze
productiviteitsverbetering werd niet alleen gekeken naar
drogestofopbrengst, maar ook naar andere aspecten, zoals voederwaarde
van het gras, conserveringsverliezen, opname van het gras door vee en
benutting van gras in het dier. De informatie in dit rapport draagt
bij aan het beantwoorden van de vraag wanneer graslandvernieuwing
landbouwkundig verantwoord is.
Productiviteit grasland
Herinzaai van grasland met een matige of slechte botanische
samenstelling kan leiden tot een hogere drogestofopbrengst. Een
slechte botanische samenstelling leidt echter niet altijd tot een
lagere opbrengst. Mogelijk zijn in bepaalde gevallen de
groeiomstandigheden voor landbouwkundig minder of slecht gewaardeerde
grassoorten (andere grassoorten) beter dan voor Engels raaigras, de
meest gebruikte grassoort bij herinzaai van meerjarig grasland.
Herinzaai van goed oud grasland, met een hoog percentage Engels
raaigras, kan ook een opbrengststijging tot gevolg hebben. Een groot
deel van deze stijging wordt in het eerste voorjaar na herinzaai
behaald. Een verklaring is dat deze toename veroorzaakt wordt door een
tijdelijke verbetering van de bodemstructuur. Na enige tijd verdwijnt
deze verbetering en daarmee ook de opbrengstverbetering. Een
verbetering van de opbrengst als gevolg van herinzaai beperkte zich in
de gevonden gegevens voornamelijk tot het eerste jaar. In het tweede
of derde jaar was de opbrengst meestal alleen bij hogere niveaus van
stikstofbemesting (> 300 kg N ha^-1 jaar-1) licht hoger.
De stikstofvoorziening is van groot belang voor het verschil in
productiviteit tussen bestaand en heringezaaid grasland. Heringezaaid
grasland blijkt bij een zelfde niveau van stikstofbemesting een
relatief stikstoftekort te hebben vergeleken met bestaand grasland.
Dit komt vooral tot uitdrukking bij lage niveaus van bemesting. Het
relatieve stikstofgebrek wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een
combinatie van factoren: een hogere stikstofbehoefte voor opbouw van
de nieuwe zode en een lagere stikstoflevering uit organische stof in
de bodem. Deze lagere stikstoflevering kan het gevolg zijn van de
grondbewerking, waardoor organische stof dieper in de bodem
terechtkomt en mineralisatie trager kan verlopen. Grondbewerking kan
ook leiden tot afbraak van een deel van de organische stof. In het
eerste jaar na herinzaai kan dit relatieve tekort als gevolg van
geringere mineralisatie gemaskeerd worden door een kortdurende hoge
stikstoflevering als gevolg van deze versnelde afbraak en door afbraak
van de oude zode. Een hogere productiviteit van heringezaaid grasland
blijkt voornamelijk tot uitdrukking te komen bij een voldoende ruime
stikstofbemesting. Diepe grondbewerking bij herinzaai kan leiden tot
een lagere opbrengst van de eerste snede en een wat hogere opbrengst
van latere sneden tijdens droge jaren. De hypothese is dat de lagere
opbrengst veroorzaakt wordt door een geringere stikstofmineralisatie
als gevolg van het diep onderwerken, en de hogere opbrengst in latere
sneden door meer vocht in de ondergrond als gevolg van meer organische
stof op grotere diepte.
Doorzaai is in de praktijk vaak minder succesvol dan herinzaai.
Verstikking van kiemplanten door de oude zode, verdroging van
kiemplanten, slechtere indringbaarheid van de wortels van kiemplanten
in de bodem, een hogere ziektedruk (bodemschimmels, nematoden) of
mogelijk toxische stoffen uit de oude zode kunnen hiervoor
verantwoordelijk zijn. Onderzoeksgegevens laten echter zien dat ook
doorzaai succesvol kan zijn, mits met de nodige zorg uitgevoerd.
Herinzaai van goed oud grasland met nieuwe, productievere rassen kan
een hogere drogestofopbrengst tot gevolg hebben als gevolg van
veredeling. Vanwege de hoge kosten lijkt herinzaai alleen op basis van
een hogere productiviteit van nieuwe rassen weinig aantrekkelijk.
Herinzaai in het voorjaar leidt meestal tot een groter verlies aan
productiviteit dan herinzaai in het najaar, omdat het voorjaar en de
voorzomer de meest productieve periode voor grasgroei is. De
productiecapaciteit van de zich ontwikkelende zode is dan echter nog
laag.
Voederwaarde en opname van gras
De in-vitro verteerbaarheid van de organische stof van vers gras van
andere grassoorten is gemiddeld 8 tot 9 % lager dan van Engels
raaigras. Het gehalte ruw eiwit of verteerbaar ruw eiwit van vers gras
van andere grassoorten kan gelijk of hoger zijn vergeleken met Engels
raaigras. Omdat ijklijnen voor bepaling van de in-vitro
verteerbaarheid op basis van de in-vivo verteerbaarheid voornamelijk
gebaseerd zijn op Engels raaigras, kan het verschil in in-vivo
voederwaarde tussen Engels raaigras en andere grassoorten afwijken van
het verschil in in-vitro voederwaarde. De verteerbaarheid en het
eiwitgehalte van andere grassoorten geven een indicatie van de
verteerbaarheid en het eiwitgehalte van gras van botanisch
verslechterd grasland.
Conservering van andere grassoorten is in het algemeen moeilijker dan
conservering van heringezaaid Engels raaigras. Dit wordt veroorzaakt
door een lager gehalte wateroplosbare koolhydraten en een wat hoger
gehalte eiwit in andere grassoorten. Hierdoor zijn
conserveringsverliezen van botanisch verslechterd grasland gemiddeld
hoger vergeleken met Engels raaigras.
Over de opname van andere grassoorten vergeleken met Engels raaigras
door weidend vee zijn weinig gegevens bekend. Ingekuild gras van
botanisch slecht grasland kan even goed opgenomen worden als ingekuild
Engels raaigras. De eerste snede kan hierop een uitzondering zijn en
minder goed opgenomen worden.
De productie van vleesvee kan op heringezaaid grasland aanzienlijk
(24-30 %) hoger zijn dan op botanisch slecht grasland (twee
referenties). Het effect van herinzaai op melkproductie en -kwaliteit
van melkvee is niet bekend.
Uit het onderzoek blijkt dat relatief kleine verschillen op diverse
onderdelen (drogestofopbrengst, voederwaarde vers gras,
inkuilverliezen, opname, benutting in dier) uiteindelijk kunnen leiden
tot een aanzienlijk lagere nettoproductie van grasland met een slechte
botanische samenstelling.
Wilt u het hele praktijkrapport lezen? Dat kan. Bestel
praktijkrapport 70 hier voor de prijs van EUR 14.71 (excl BTW) ,lees
het volledige praktijkrapport hier .
Rundvee praktijkrapport 70: Literatuurstudie van landbouwkundige
aspecten van herinzaai van grasland - 2005 - 27 pagina's
Oudste praktijkrapport Vorige praktijkrapport Overzicht alle
praktijkrapporten
---
© Praktijkonderzoek - Animal Sciences Group - Wageningen UR. Laatst
bijgewerkt: 11-05-2005 09:57.
Mail vragen en opmerkingen over de Praktijkonderzoek Website naar:
webmaster.po.asg@wur.nl
Praktijkonderzoek Veehouderij