Contactpersoon
-
Datum
6 mei 2005
Ons kenmerk
HDJZ/AWW/2005-1036
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
1
Uw kenmerk
-
Onderwerp
Nadere informatie overzicht van leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving van
het Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Geachte voorzitter,
Onder verwijzing naar uw brief van 14 juni 2004 aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, kenmerk 85-04-SZW, en zijn antwoord daarop bij
brief van
19 januari 2005 (Kamerstukken 28 170, nr. 30), zend ik u hierbij het
overzicht van leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving van het Ministerie
van Verkeer en Waterstaat op het terrein van arbeid, beroep en
beroepsonderwijs.
In het overzicht treft u argumenten aan voor de objectieve rechtvaardiging
van de in het overzicht voorkomende leeftijdsgrenzen, dan wel een
mededeling van het reeds vervallen zijn of een aankondiging van het spoedig
zullen vervallen van daarin voorkomende leeftijdsgrenzen.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
OVERZICHT VAN LEEFTIJDSGRENZEN IN WET- EN REGELGEVING VAN HET MINISTERIE
VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Mei 2005
Binnenschepenwet 2
Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement 4
Besluit Scheepvaartreglement Gemeenschappelijke Maas 6
Besluit Rijnvaartpolitiereglement 1995 7
Besluit reglement Rijnpatenten 1998 8
Besluit reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 10
Arbeidstijdenbesluit Vervoer 12
Regeling vrijstellingen Binnenschepenwet 14
Wet op de zeevaartdiploma's 15
Wet op de zeevischvaartdiploma's 1935 15
Loodsenwet 15
Besluit adspirant-registerloodsen 16
Inschrijvingsverordening registerloodsen 17
Waterschapswet 17
Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart 18
Metroreglement 20
Regeling getuigschrift vakbekwaamheid (goederenvervoer over de weg) 21
Examenreglement Vliegtuigonderhoudstechnicus 22
Personele regeling herverdeling wegenbeheer 23
Zeevaartbemanningswet 23
Bemanningsbesluit Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zeeschepen 24
Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart 25
Regeling bemanning zeegaande zeilschepen 27
Besluit zeevisvaartbemanning 28
Besluit vaarbewijzen binnenvaart 29
Binnenschepenwet
Artikel 20
---
---
Een vaarbewijs wordt niet afgegeven aan degene die de leeftijd van 18 jaren
nog niet heeft bereikt.
Genoemde leeftijdsgrens: 18
Toets van de objectieve rechtvaardiging:
Voor deze specifieke bepaling kunnen de volgende argumenten worden
aangedragen. Personen jonger dan 18 jaar kenmerken zich in het algemeen
door een geringer besef van gevaren, speelsheid, grotere beweeglijkheid,
geringer verantwoordelijkheidsbesef en een geringere aandacht voor
persoonlijke gezondheid.
In de arbeidsomstandighedenregelgeving is gekozen voor een systeem waarbij
sprake is van een verbod voor een beperkt aantal werkzaamheden. Het gaat
daarbij om werkzaamheden waarbij wetenschappelijk is vastgesteld dat
werknemers meer risico's lopen in het lichamelijke groeiproces dan andere
werknemers (zoals het werken met zeer gevaarlijke stoffen) of waarbij
jongeren de gevaren onvoldoende kunnen taxeren (bijvoorbeeld duikarbeid).
Andere risicovolle werkzaamheden worden wel mogelijk gemaakt, mits
uitgevoerd onder zodanig georganiseerd deskundig toezicht, dat de aan die
werkzaamheden voor jeugdige werknemers verbonden gevaren kunnen worden
voorkomen.
Dit laatste is het geval bij het stellen van de leeftijdsgrens voor het
verkrijgen van een vaarbewijs op grond van artikel 20 van de
Binnenschepenwet. De minimum leeftijd is in verband met de vervulling van
de functie noodzakelijk voor de gezondheid en veiligheid van de betrokkenen
en derden.
Door het bereiken van dit doel, namelijk de bescherming van de veiligheid
van betrokkenen en derden, wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk
bestaande behoefte van de overheid en maatschappij voldaan. Het doel is
niet in strijd met andere wetgeving. Zoals in de toelichting bij de
Arbeidsomstandighedenwet is vermeld, is vermeld, is een minimum leeftijd
van 18 jaar een normale, internationaal gebruikte, grens. Aan het gebruik
van deze objectieve leeftijdsgrens ontbreekt ieder oogmerk van onderscheid.
Aan het vereiste van een legitiem doel is derhalve voldaan.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de betrokkenen en derden) bereikt kan worden zodat ook aan
de eis van passendheid van het middel is voldaan.
De derde voorwaarde is dat het middel ook noodzakelijk is. Zou het doel
bereikt kunnen
worden met een middel waarbij geen sprake is van onderscheid of minder
vergaand
onderscheid?
Het veiliger maken van machines, werkprocessen etc. kan in bepaalde
gevallen een alternatief
bieden voor specifieke beschermende bepalingen voor jongeren. In die
gevallen waar dit
echter geen oplossing biedt zullen specifieke bepalingen voor jeugdigen
noodzakelijk blijven. In dit geval zijn risico's afhankelijk van externe
factoren, zoals drukte op de vaarwegen en de complexiteit van het vaartuig.
Dit zijn geen factoren die door simpele maatregelen aan te passen zijn. Het
stellen van een leeftijdsgrens is dan een voor de hand liggend alternatief.
Het feit dat is gekozen voor een alom geldende leeftijdsgrens van 18 jaar,
die bijvoorbeeld ook geldt voor het vergelijkbare rijbewijs, wijst op een
noodzakelijke en evenredige maatregel. De grens geldt alleen voor de
afgifte van het vaarbewijs, er mag reeds eerder een geneeskundig onderzoek
of examen ter verkrijging van het vaarbewijs plaatsvinden.
Binnenschepenwet
De artikelen 23, 23a en 24 van de Binnenschepenwet bevatten bepalingen
omtrent het einde van de geldigheid van het vaarbewijs, vijfjaarlijkse
medische herkeuring vanaf de leeftijd van 50 jaar en jaarlijkse herkeuring
bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd.
Artikel 23
---
---
1. Het onderzoek, bedoeld in artikel 21, blijft achterwege:
a. indien de aanvrager het klein vaarbewijs wenst te verkrijgen;
b. indien de aanvrager reeds een vaarbewijs bezit en hij tevens de 50-
jarige leeftijd nog niet heeft bereikt;
c. indien de aanvrager niet langer dan drie maanden tevoren een
overeenkomstig onderzoek met gunstig gevolg heeft ondergaan.
Artikel 23a
---
---
1. Het groot vaarbewijs, afgegeven voor de 50-jarige leeftijd van de
houder, is geldig tot de dag waarop hij de leeftijd van 50 jaar en drie
maanden bereikt.
2. Het groot vaarbewijs, afgegeven na het bereiken van de 50-jarige, doch
voor het bereiken van de 55-jarige leeftijd van de houder, is geldig tot de
dag waarop hij de leeftijd van 55 jaar en drie maanden bereikt.
3. Het groot vaarbewijs, afgegeven na het bereiken van de 55-jarige, doch
voor het bereiken van de 60-jarige leeftijd van de houder, is geldig tot
de dag waarop hij de leeftijd van 60 jaar en drie maanden bereikt.
4. Het groot vaarbewijs, afgegeven na het bereiken van de 60-jarige, doch
voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de houder, is geldig tot de
dag waarop hij de leeftijd van 65 jaar en drie maanden bereikt.
5. Het groot vaarbewijs, afgegeven na het bereiken van de 65-jarige
leeftijd van de houder, is geldig tot drie maanden na de eerstvolgende
verjaardag van de houder.
Artikel 24
---
---
1. Het klein vaarbewijs, afgegeven voor de 65-jarige leeftijd van de
houder, is geldig tot de dag waarop hij de 65-jarige leeftijd bereikt.
2. In afwijking van het eerste lid is het klein vaarbewijs, afgegeven voor
de 65-jarige leeftijd doch na het bereiken van de 62-jarige leeftijd van de
houder, drie jaar geldig.
3. Het klein vaarbewijs, afgegeven nadat de houder de 65-jarige leeftijd
heeft bereikt, is drie jaar geldig.
Toets objectieve rechtvaardiging:
De voorwaarden betreffende de leeftijd waarop medische herkeuring dient
plaats te vinden, zijn overgenomen uit het Besluit Reglement Rijnpatenten
1998. Dit houdt in dat de houder van een vaarbewijs vanaf de 50-jarige
leeftijd elke 5 jaar opnieuw gekeurd dient te worden. Vanaf het bereiken
van de 65-jarige leeftijd dient de houder van het vaarbewijs elk jaar te
worden herkeurd. Hiermee sluit het keuringsregime voor schippers alle
Nederlandse binnenwateren aan op dat van de Rijnvaart. Indien een schipper
in de Rijnvaart op grond van medische redenen niet langer geschikt geacht
wordt een schip veilig te kunnen voeren, is het in verband met de
veiligheid op de binnenwateren niet wenselijk dat deze schipper alsnog op
de overige binnenwateren kan gaan varen. De enige manier om te voorkomen
dat dit plaatsvindt, is om, in aanvulling op de internationale normen en
overeenkomstig het bepaalde in het Besluit Reglement Rijnpatenten 1998, de
eerste medische herkeuring op de 50-jarige leeftijd en vervolgens elke 5
jaar te laten plaatsvinden. De jaarlijkse medische keuringen vanaf het
bereiken van de 65-jarige leeftijd zijn ook in de richtlijn voorgeschreven.
Het doel van de medische herkeuring, namelijk het stellen van een maximum
leeftijd die in verband met de vervulling van de functie noodzakelijk is
voor gezondheid en veiligheid van de betrokkenen en derden, is legitiem en
maatschappelijk wenselijk. De eisen zijn overgenomen uit het internationale
recht en juist bedoeld om onderscheid tussen Rijnvaart en andere
binnenwateren te voorkomen. Het doel is niet in strijd met andere
wetgeving, het recht en de maatschappelijke betamelijkheid.
Er is sprake van een passend middel waarmee het doel worden bereikt. De
leeftijd is slechts de basis voor individuele beoordeling van geschiktheid.
Omdat het bereiken van de leeftijdsgrens geen automatisch einde van de
geldigheid van het vaarbewijs betekent, maar deze geldigheid is gekoppeld
aan een medische keuring, moet de eis als proportioneel worden gezien.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in de Binnenschepenwet voldoet aan de drie voorwaarden (legitiem doel en
passend en
noodzakelijk middel) en dat het onderscheid in deze bepalingen derhalve
objectief
gerechtvaardigd is.
Binnenvaartpolitiereglement
---
---
Artikel 1.09. Bijlage Binnenvaartpolitiereglement (BPR) Sturen van een
schip
1. Een schip mag niet varen, indien het sturen niet wordt verricht door een
daartoe bekwaam persoon. Voor deze persoon geldt:
a. een minimum leeftijd van 18 jaar voor het sturen van een snelle
motorboot;
b. een minimum leeftijd van 16 jaar:
1°. voor het sturen van een groot schip,
2°. voor het sturen van een klein motorschip niet zijnde een snelle
motorboot en niet zijnde een klein open motorschip met een lengte van
minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid ten opzichte van het
water niet meer is dan 13 km per uur, en
3°. voor het sturen van een zeilschip met een lengte van 7 m of meer;
c. een minimum leeftijd van 12 jaar voor het sturen van een klein open
motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare
snelheid ten opzichte van het water niet meer is dan 13 km per uur.
2. Op ieder snel schip moet tijdens de vaart het roer worden bediend door
een persoon die houder is van het vereiste vaarbevoegdheidsbewijs alsmede
van het radarpatent. Bij een snel schip moet tijdens het snel varen een
tweede persoon die eveneens houder is van het vereiste
vaarbevoegdheidsbewijs en van het radarpatent zich in de stuurhut bevinden.
Toets objectieve rechtvaardiging:
Voor deze specifieke bepaling kunnen de volgende argumenten worden
aangedragen. Personen jonger dan 18 jaar kenmerken zich in het algemeen
door een geringer besef van gevaren, speelsheid, grotere beweeglijkheid,
geringer verantwoordelijkheidsbesef en een geringere aandacht voor
persoonlijke gezondheid.
In de arbeidsomstandighedenregelgeving is gekozen voor een systeem waarbij
sprake is van een verbod voor een beperkt aantal werkzaamheden. Het gaat
daarbij om werkzaamheden waarbij wetenschappelijk is vastgesteld dat
werknemers meer risico's lopen in het lichamelijke groeiproces dan andere
werknemers (zoals het werken met zeer gevaarlijke stoffen) of waarbij
jongeren de gevaren onvoldoende kunnen taxeren (bijvoorbeeld duikarbeid).
Dit laatste is ook het geval bij het stellen van de leeftijdsgrens voor het
besturen van een schip. De minimum leeftijd is in verband met de vervulling
van de functie noodzakelijk voor gezondheid en veiligheid van de
betrokkenen en derden.
Door het bereiken van dit doel, namelijk de bescherming van de veiligheid
van betrokkenen en derden, wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk
bestaande behoefte van de overheid en maatschappij voldaan. Het doel is
niet in strijd met andere wetgeving. Zoals in de toelichting bij de
Arbeidsomstandighedenwet is vermeld, is een minimum leeftijd van 18 jaar
een normale, internationaal gebruikte, grens. Deze grens is ook in artikel
20 van de Binnenschepenwet gesteld voor het verkrijgen van het eveneens
vereiste vaarbewijs. Voor het (leren) sturen zijn naarmate de snelheid van
het te besturen schip hoger is, hogere leeftijdsgrenzen gesteld.
Aan het gebruik van deze objectieve leeftijdsgrens ontbreekt ieder oogmerk
van onderscheid. Aan het vereiste van een legitiem doel is derhalve
voldaan.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de betrokkenen en derden) bereikt kan worden zodat ook aan
de eis van passendheid van het middel is voldaan.
De derde voorwaarde is dat het middel ook noodzakelijk is. Zou het doel
bereikt kunnen
worden met een middel waarbij geen sprake is van onderscheid of minder
vergaand
onderscheid?
Het veiliger maken van machines, werkprocessen etc. kan in bepaalde
gevallen een alternatief
bieden voor specifieke beschermende bepalingen voor jongeren. In die
gevallen waar dit
echter geen oplossing biedt zullen specifieke bepalingen voor jeugdigen
noodzakelijk blijven. In dit geval zijn risico's afhankelijk van externe
factoren, zoals drukte op de vaarwegen en de complexiteit van het vaartuig.
Dit zijn geen factoren die door simpele maatregelen aan te passen zijn. Het
stellen van een leeftijdsgrens is dan een voor de hand liggend alternatief.
In dit geval is de grens gecombineerd met toezicht door iemand met een
vaarbewijs en de mogelijkheid op jongere leeftijd reeds een langzamer schip
te (leren) besturen.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement voldoet aan de drie
voorwaarden (legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en dat het
onderscheid in deze bepalingen derhalve objectief gerechtvaardigd is.
Besluit Scheepvaartreglement Gemeenschappelijke Maas
Artikel 1.09. van de bijlage: Sturen van een schip
1. Een schip mag slechts deelnemen aan de scheepvaart, indien het bestuurd
wordt door een daartoe bekwaam en tenminste 16 jaar oud persoon.
2. De bepaling betreffende de leeftijd geldt niet:
- voor een zeilschip met een lengte van minder dan 7 m;
- voor een door spierkracht voortbewogen schip.
3. In afwijking van het eerste lid mag een snelle motorboot slechts
deelnemen aan de scheepvaart indien deze bestuurd wordt door een daartoe
bekwaam en tenminste 18 jaar oud persoon of door een bekwaam persoon van
tenminste 16 jaar oud bijgestaan door een stuurbekwaam persoon van
tenminste 18 jaar oud.
4. Indien een snelle motorboot wordt gebruikt voor het trekken van één of
meerdere waterskiërs moet de bestuurder worden vergezeld van een
medeopvarende van tenminste 15 jaar oud.
Toets objectieve rechtvaardiging:
Voor deze specifieke bepaling kunnen de volgende argumenten worden
aangedragen. Personen jonger dan 18 jaar kenmerken zich in het algemeen
door een geringer besef van gevaren, speelsheid, grotere beweeglijkheid,
geringer verantwoordelijkheidsbesef en een geringere aandacht voor
persoonlijke gezondheid.
In de arbeidsomstandighedenregelgeving is gekozen voor een systeem waarbij
sprake is van een verbod voor een beperkt aantal werkzaamheden. Het gaat
daarbij om werkzaamheden waarbij wetenschappelijk is vastgesteld dat
werknemers meer risico's lopen in het lichamelijke groeiproces dan andere
werknemers (zoals het werken met zeer gevaarlijke stoffen) of waarbij
jongeren de gevaren onvoldoende kunnen taxeren (bijvoorbeeld duikarbeid).
Dit laatste is het geval bij het stellen van de leeftijdsgrens voor het
besturen van een schip. De minimum leeftijd is in verband met de vervulling
van de functie noodzakelijk voor gezondheid en veiligheid van de
betrokkenen en derden.
Door het bereiken van dit doel, namelijk de bescherming van de veiligheid
van betrokkenen en derden, wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk
bestaande behoefte van de overheid en maatschappij voldaan. Het doel is
niet in strijd met andere wetgeving. Zoals in de toelichting bij de
Arbeidsomstandighedenwet is vermeld, is een minimum leeftijd van 18 jaar
een normale, internationaal gebruikte, grens. Deze grens is ook in artikel
20 van de Binnenschepenwet gesteld voor het verkrijgen een vaarbewijs. Voor
het (leren) sturen zijn naarmate de snelheid van het te besturen schip
hoger is, hogere leeftijdsgrenzen gesteld.
Aan het gebruik van deze objectieve leeftijdsgrens ontbreekt ieder oogmerk
van onderscheid. Aan het vereiste van een legitiem doel is derhalve
voldaan.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de betrokkenen en derden) bereikt kan worden zodat ook aan
de eis van passendheid van het middel is voldaan.
De derde voorwaarde is dat het middel ook noodzakelijk is. Zou het doel
bereikt kunnen
worden met een middel waarbij geen sprake is van onderscheid of minder
vergaand
onderscheid?
Het veiliger maken van machines, werkprocessen etc. kan in bepaalde
gevallen een alternatief
bieden voor specifieke beschermende bepalingen voor jongeren. In die
gevallen waar dit
echter geen oplossing biedt zullen specifieke bepalingen voor jeugdigen
noodzakelijk blijven. In dit geval zijn risico's afhankelijk van externe
factoren, zoals drukte op de vaarwegen en de complexiteit van het vaartuig.
Dit zijn geen factoren die door simpele maatregelen aan te passen zijn. Het
stellen van een leeftijdsgrens is dan een voor de hand liggend alternatief.
In dit geval is de grens gecombineerd met toezicht door iemand met een
vaarbewijs en de mogelijkheid op jongere leeftijd reeds een langzamer schip
te (leren) besturen.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in het Besluit Scheepvaartreglement Gemeenschappelijke Maas voldoet aan de
drie voorwaarden (legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en dat
het onderscheid in deze bepalingen derhalve objectief gerechtvaardigd is.
Besluit Rijnvaartpolitiereglement 1995
---
---
Artikel 1.09. Bijlage: Bediening van het roer
1. Tijdens de vaart moet het roer worden bediend door ten minste één
daartoe bekwaam persoon die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt.
2. De voorwaarde aangaande de leeftijd geldt niet voor kleine schepen
zonder motor.
Toets objectieve rechtvaardiging:
Voor deze specifieke bepaling kunnen de volgende argumenten worden
aangedragen. Personen jonger dan 18 jaar kenmerken zich in het algemeen
door een geringer besef van gevaren, speelsheid, grotere beweeglijkheid,
geringer verantwoordelijkheidsbesef en een geringere aandacht voor
persoonlijke gezondheid.
In de arbeidsomstandighedenregelgeving is gekozen voor een systeem waarbij
sprake is van een verbod voor een beperkt aantal werkzaamheden. Het gaat
daarbij om werkzaamheden waarbij wetenschappelijk is vastgesteld dat
werknemers meer risico's lopen in het lichamelijke groeiproces dan andere
werknemers (zoals het werken met zeer gevaarlijke stoffen) of waarbij
jongeren de gevaren onvoldoende kunnen taxeren (bijvoorbeeld duikarbeid).
Dit laatste is het geval bij het stellen van de leeftijdsgrens voor het
besturen van een schip. De minimum leeftijd is in verband met de vervulling
van de functie noodzakelijk voor gezondheid en veiligheid van de
betrokkenen en derden.
Door het bereiken van dit doel, namelijk de bescherming van de veiligheid
van betrokkenen en derden, wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk
bestaande behoefte van de overheid en maatschappij voldaan. Het doel is
niet in strijd met andere wetgeving. Zoals in de toelichting bij de
Arbeidsomstandighedenwet is vermeld, is een minimum leeftijd van 18 jaar
een normale, internationaal gebruikte, grens. Deze grens is ook in artikel
20 van de Binnenschepenwet gesteld voor het verkrijgen van een vaarbewijs.
Voor het (leren) sturen op een kleiner vaartuig zijn lagere
leeftijdsgrenzen gesteld.
Aan het gebruik van deze objectieve leeftijdsgrens ontbreekt ieder oogmerk
van onderscheid. Aan het vereiste van een legitiem doel is derhalve
voldaan.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de betrokkenen en derden) bereikt kan worden zodat ook aan
de eis van passendheid van het middel is voldaan.
De derde voorwaarde is dat het middel ook noodzakelijk is. Zou het doel
bereikt kunnen
worden met een middel waarbij geen sprake is van onderscheid of minder
vergaand
onderscheid?
Het veiliger maken van machines, werkprocessen etc. kan in bepaalde
gevallen een alternatief
bieden voor specifieke beschermende bepalingen voor jongeren. In die
gevallen waar dit
echter geen oplossing biedt zullen specifieke bepalingen voor jeugdigen
noodzakelijk blijven. In dit geval zijn risico's afhankelijk van externe
factoren, zoals drukte op de vaarwegen en de complexiteit van het vaartuig.
Dit zijn geen factoren die door simpele maatregelen aan te passen zijn. Het
stellen van een leeftijdsgrens is dan een voor de hand liggend alternatief.
In dit geval is de grens gecombineerd met toezicht door iemand met een
vaarbewijs en de mogelijkheid op jongere leeftijd reeds een langzamer schip
te (leren) besturen.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in het Besluit Rijnvaartpolitiereglement 1995 voldoet aan de drie
voorwaarden (legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en dat het
onderscheid in deze bepalingen derhalve objectief
gerechtvaardigd is.
Besluit reglement Rijnpatenten 1998
---
---
Artikel 2.01. van de Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het Besluit
Reglement Rijnpatenten 1998 Groot Patent
1. Degene die het grote patent wil verkrijgen moet ten minste 21 jaar oud
zijn en de nodige kwalificatie bezitten, alsmede een vaartijd aantonen van
ten minste vier jaar als lid van een dekbemanning, waarvan aan boord van
een motorschip in de binnenvaart ten minste twee jaren als matroos of
matroos-motordrijver dan wel ten minste één jaar als volmatroos. De
gegadigde moet tevens in het bezit zijn van een
marifoonbedieningscertificaat als bedoeld in bijlage 5 van de Regionale
regeling betreffende de marifoondienst in de Binnenvaart.
Artikel 2.02. Klein Patent
1. Degene die het kleine patent wil verkrijgen moet ten minste 21 jaar oud
zijn en de nodige kwalificatie bezitten,
Artikel 2.03. Sportpatent
1. Degene die het sportpatent wil verkrijgen moet ten minste 18 jaar oud
zijn en de nodige kwalificatie bezitten.
Artikel 2.04. Kanaalspitsenpatent
Degene die het kanaalspitsenpatent wil verkrijgen moet:
a. ten minste 18 jaar oud zijn;
b. voldoen aan de voorwaarden noodzakelijk voor het voeren van
kanaalspitsen op het Rijn-Rhônekanaal.
Het kanaalspitsenpatent wordt niet uitgebreid tot de riviergedeelten buiten
het gebied tussen Basel en de sluizen te Iffezheim.
Artikel 2.05. Overheidspatent
1. Degene die het overheidspatent wil verkrijgen moet:
a. ten minste 21 jaar oud zijn;
b. deel uit maken van een politie- of douanedienst, een andere autoriteit
dan wel van een erkende brandweerdienst;
c. lichamelijk en geestelijk geschikt zijn om een schip te voeren.
Toets objectieve rechtvaardiging:
In de bijlage als bedoeld in artikel 1 van het Besluit Reglement
Rijnpatenten 1998 worden minimum leeftijden variërend van 18 tot 21 jaar
vereist voor het verkrijgen van Rijnpatenten. Deze leeftijdseisen zijn
gesteld in combinatie met opleidingseisen en andere kwalificaties. Deze
leeftijdseis is noodzakelijk in verband met de gezondheid en veiligheid van
de betrokkenen en derden. De veiligheid op het water is een legitiem doel
van maatschappelijk belang. De leeftijdseis is objectief en slechts de
basis voor verdere eisen aan de kwalificatie van de betrokkenen.
Op de vraag of de eis passend is, kan verwezen worden naar de toelichting
bij het besluit (Stb. 1997, 475). Er is gekozen voor een systeem waarbij de
leeftijdseis en daarmee verband houdende ervaringseis varieert naarmate een
zwaarder patent wordt aangevraagd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de
vereiste kennis en ervaring op een eenvoudige route als de gekanaliseerde
Rijn (Kanaalspitsenpatent) of een sportpatent en de zwaardere eisen voor
een groot patent.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in het Besluit reglement Rijnpatenten 1998 voldoet aan de drie voorwaarden
(legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en dat het onderscheid in
deze bepalingen derhalve objectief
gerechtvaardigd is.
Besluit reglement Rijnpatenten 1998
---
---
Artikel 4.01.van de Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het Besluit
Reglement Rijnpatenten 1998
Controle van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid
1. De houder van het grote patent, het kleine patent of het sportpatent
moet zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid opnieuw aantonen bij de
autoriteit die het patent heeft afgegeven door het overleggen van een
medische verklaring, als bedoeld in de bijlage B2, die niet ouder dan drie
maanden mag zijn:
a. iedere vijf jaren vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar tot de
leeftijd van 65 jaar;
b. ieder jaar vanaf het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
Bijlage B1 Besluit Reglement Rijnpatenten 1998
Minimum-eisen ten aanzien van de lichamelijke geschiktheid van gegadigden
voor het Rijnpatent---------------------------------------------------------
----------------------
II. Gehoorvermogen:
Het gehoor wordt als voldoende beschouwd, wanneer door een gegadigde
fluisteren, met of zonder
gehoorapparaat, aan weerszijden duidelijk verstaan wordt:
- op een afstand van 3 meter wanneer hij 25 jaar of jonger is;
- op een afstand van 2 meter wanneer hij ouder dan 25 jaar is.
Toets objectieve rechtvaardiging:
In dit artikel wordt het opnieuw aantonen van de lichamelijke en
geestelijke geschiktheid geregeld. Vanaf het bereiken van de leeftijd van
50 jaar tot de leeftijd van 65 jaar moet dit iedere 5 jaar worden gedaan.
Dat wil zeggen dat dit voor de eerste maal bij het bereiken van het 50e
levensjaar moet geschieden, daarna bij het 55e levensjaar, het 60e
levensjaar en tenslotte het 65e levensjaar. Na het 65e levensjaar dient de
controle van de lichamelijke en de geestelijke geschiktheid elk jaar plaats
te vinden.
Bij twijfel kan de bevoegde autoriteit die het patent heeft afgegeven
echter ook tussentijds een controle van de lichamelijke en geestelijke
geschiktheid verlangen.
Het doel van de medische herkeuring, namelijk het stellen van een maximum
leeftijd in verband met de vervulling van de functie noodzakelijk voor
gezondheid en veiligheid van de betrokkenen en derden, is legitiem en
maatschappelijk wenselijk. De eisen zijn overgenomen uit het internationale
recht en juist bedoeld om onderscheid tussen Rijnvaart en andere
binnenwateren te voorkomen. Het doel is niet in strijd met andere
wetgeving, het recht en de maatschappelijke betamelijkheid.
Er is sprake van een passend middel waarmee het doel worden bereikt. De
leeftijd is slechts de basis voor individuele beoordeling van geschiktheid.
Omdat het bereiken van de leeftijdsgrens geen automatisch einde van de
geldigheid van het patent betekent, maar deze geldigheid is gekoppeld aan
een medische keuring, moet de eis als proportioneel worden gezien.
Ook de leeftijdsgrens bij de gehoortest is slechts een basis voor een
individuele keuring.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in het Besluit Reglement Rijnpatenten 1998 voldoet aan de drie voorwaarden
(legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en dat het onderscheid in
deze bepalingen derhalve objectief
gerechtvaardigd is.
Besluit reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995
Artikel 19.03 van de bijlage Toepasselijkheid van Deel III
---
---
Hoofdstuk 23 is niet van toepassing. De bemanning moet ten minste bestaan
uit:
a. een schipper die houder is van het kanaalspitsenpatent als bedoeld in
het Reglement Rijnpatenten;
b. een persoon die ten minste 16 jaar oud is en die in staat is te helpen
bij het manoeuvreren met het schip.
Toets objectieve rechtvaardiging:
Voor deze specifieke bepaling kunnen de volgende argumenten worden
aangedragen. Personen jonger dan 16 jaar kenmerken zich in het algemeen
door een geringer besef van gevaren, speelsheid, grotere beweeglijkheid,
geringer verantwoordelijkheidsbesef en een geringere aandacht voor
persoonlijke gezondheid.
In de arbeidsomstandighedenregelgeving is gekozen voor een systeem waarbij
sprake is van een verbod voor een beperkt aantal werkzaamheden. Het gaat
daarbij om werkzaamheden waarbij wetenschappelijk is vastgesteld dat
werknemers meer risico's lopen in het lichamelijke groeiproces dan andere
werknemers (zoals het werken met zeer gevaarlijke stoffen) of waarbij
jongeren de gevaren onvoldoende kunnen taxeren (bijvoorbeeld duikarbeid).
Dit laatste is het geval bij het stellen van de leeftijdsgrens voor het
besturen van een schip of in dit geval voor het helpen met manoeuvreren. De
minimum leeftijd is in verband met de vervulling van de functie
noodzakelijk voor gezondheid en veiligheid van de betrokkenen en derden.
Door het bereiken van dit doel, namelijk de bescherming van de veiligheid
van betrokkenen en derden, wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk
bestaande behoefte van de overheid en maatschappij voldaan. Het doel is
niet in strijd met andere wetgeving, maar juist in overeenstemming met
internationale regelgeving. Zoals in de toelichting bij de
Arbeidsomstandighedenwet is vermeld, is een minimum leeftijd van 18 jaar
een normale, internationaal gebruikte, grens. Deze grens is ook in artikel
20 van de Binnenschepenwet gesteld voor het verkrijgen van een vaarbewijs.
Voor het leren sturen en helpen manoeuvreren is een lagere leeftijd als
minimum geëist.
Aan het gebruik van deze objectieve leeftijdsgrens ontbreekt ieder oogmerk
van onderscheid. Aan het vereiste van een legitiem doel is derhalve
voldaan.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de betrokkenen en derden) bereikt kan worden zodat ook aan
de eis van passendheid van het middel is voldaan.
De derde voorwaarde is dat het middel ook noodzakelijk is. Zou het doel
bereikt kunnen
worden met een middel waarbij geen sprake is van onderscheid of minder
vergaand
onderscheid?
Het veiliger maken van machines, werkprocessen etc. kan in bepaalde
gevallen een alternatief
bieden voor specifieke beschermende bepalingen voor jongeren. In die
gevallen waar dit
echter geen oplossing biedt zullen specifieke bepalingen voor jeugdigen
noodzakelijk blijven. In dit geval zijn risico's afhankelijk van externe
factoren, zoals drukte op de vaarwegen en de complexiteit van het vaartuig.
Dit zijn geen factoren die door simpele maatregelen aan te passen zijn. Het
stellen van een leeftijdsgrens is dan een voor de hand liggend alternatief.
In dit geval is de grens lager dan die voor het behalen van een vaarbewijs
en geeft de mogelijkheid op jongere leeftijd reeds - onder toezicht -
ervaring op te doen.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in het Besluit reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 voldoet aan de
drie voorwaarden (legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en dat
het onderscheid in deze bepalingen derhalve objectief gerechtvaardigd is.
Arbeidstijdenbesluit Vervoer
Nummer artikel, korte inhoud artikel, genoemde leeftijdsgrens:
- Art 2.3.2 (uitzonderingen t.a.v. jeugdige werknemers (dwz 16/17-jarigen)
- Art 2.7.4 (specifieke voorwaarden voor jeugdige bijrijders)
- Art 3.1.1 (leeftijdsgrens 18 bij toepasselijkheid specifieke voorwaarden
railvervoer)
- Art 4.1.1 (leeftijdsgrens 18 bij toepasselijkheid specifieke voorwaarden
luchtvaart)
- Art 5.5.6 (specifieke bepalingen inzake rusttijden van jeugdigen)
- Art 6.5.3 (specifieke bepalingen inzake rusttijden jeugdigen)
Artikel 2.3:2 Uitsluiting van de toepasselijkheid van dit hoofdstuk
---
---
1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op vervoer met voertuigen als
bedoeld in artikel 4, onderdelen 4, 5, 7, 8, 10, 11 en 12 van verordening
(EEG) nr. 3820/85.
2. Dit hoofdstuk is, behoudens artikel 2.7:4, niet van toepassing op
arbeid, verricht door een jeugdige werknemer.
3. De artikelen 2.5:1, tweede en derde lid, en 2.5:4, tweede en derde lid,
zijn niet van toepassing ten aanzien van vervoer, verricht onder gezag van
een niet in Nederland gevestigde werkgever.
Artikel 2.7:4 Bijrijder
---
---
1. De werkgever mag een jeugdige werknemer als bijrijder arbeid doen
verrichten indien:
a. deze in het bezit is van een verklaring, afgegeven door de Stichting
Landelijk Orgaan Beroepsonderwijs, Transport en Logistiek, waaruit blijkt
dat hij aldaar is ingeschreven als leerling, en
b. het vervoer geheel in Nederland wordt verricht.
2. De werkgever ziet toe op het bezit van de in het eerste lid, onderdeel
a, bedoelde verklaring.
Artikel 3.1:1 Railvervoer
---
---
Dit hoofdstuk is van toepassing op werknemers van 18 jaar of ouder, die
voor een spoorwegonderneming als bedoeld in de Spoorwegwet, arbeid
verrichten in of op een spoorvoertuig, gebezigd in verband met vervoer over
hoofdspoorwegen of lokale spoorwegen, alsmede de daarop aansluitende
bijzondere spoorwegen.
Artikel 4.1:1 Begrip boordpersoneel Luchtvaart
---
---
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. lid van het cockpitpersoneel: de werknemer van 18 jaar of ouder die aan
boord van een luchtvaartuig werkzaamheden heeft te verrichten die van
direct belang zijn voor de bediening van het luchtvaartuig tijdens de
vlucht;
b. lid van het cabinepersoneel: de werknemer van 18 jaar of ouder die, niet
zijnde lid van het cockpitpersoneel, aan boord van een luchtvaartuig enige
werkzaamheden heeft te verrichten ten behoeve van de inzittenden dan wel
als dierenbegeleider werkzaam is tijdens de vlucht;
c. lid van het boordpersoneel: lid van het cockpitpersoneel en
cabinepersoneel.
Artikel 5.5:7 Arbeids- en rusttijden Jeugdige bemanningsleden Binnenvaart
---
---
1. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig
dat het jeugdige bemanningslid:
a. bij exploitatiewijzen A1 en A2 in elke periode van 24 uren een rusttijd
geniet, die inclusief de in het vierde lid bedoelde pauze ten minste 16
uren bedraagt, waarvan ten minste 12 uren ononderbroken;
b. bij exploitatiewijze B in elke periode van 24 uren een rusttijd geniet,
die inclusief de in het vierde lid bedoelde pauze ten minste 16 uren
bedraagt, waarvan ten minste tweemaal 6 uren ononderbroken.
2. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig
dat het jeugdige bemanningslid:
a. hetzij een wekelijkse rusttijd heeft van ten minste 2 dagen, waarin de
zondag is begrepen;
b. hetzij een wekelijkse ononderbroken rusttijd heeft van ten minste 36
uren, waarin de zondag is begrepen;
c. hetzij, ingeval van een reis van meer dan 5 dagen, in elke periode van
10 weken een ononderbroken rusttijd heeft van ten minste 16 dagen.
3. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig
dat het jeugdige bemanningslid tussen 22.00 uur en 06.00 uur, dan wel
tussen 23.00 en 07.00 uur slechts arbeid verricht indien dit in het kader
van de opleiding noodzakelijk is.
4. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig
dat het jeugdige bemanningslid een pauze van ten minste 30 minuten heeft
ingeval de dagelijkse arbeidstijd langer is dan vier en een half uur.
Artikel 6.5:3 Arbeids- en rusttijden Jeugdige schepelingen Zeevaart
---
---
1. De kapitein organiseert de arbeid zodanig dat de jeugdige schepeling:
a. in elke periode van 24 achtereenvolgende uren ten hoogste 8 uren arbeid
verricht;
b. in elke periode van 24 achtereenvolgende uren een rusttijd heeft van
ten minste 12 uren, waarvan ten minste 9 uren aaneengesloten en waarin de
periode tussen 00.00 en 5.00 uur is begrepen;
c. per week ten hoogste 40 uren arbeid verricht;
d. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 36 uren in elke
aaneengesloten tijdsruimte van 7 maal 24 uren;
e. op zondag in beginsel geen arbeid verricht.
2. De kapitein organiseert de arbeid zodanig dat de jeugdige schepeling een
pauze krijgt van ten minste, zo mogelijk aaneengesloten, 30 minuten ingeval
de dagelijkse arbeidstijd langer is dan 4,5 uur.
3. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, mag de jeugdige
schepeling:
a. in elke periode van 24 achtereenvolgende uren gedurende ten hoogste 12
uren arbeid verrichten indien hij uit hoofde van de wachtindeling gedurende
die uren feitelijk wacht loopt;
b. arbeid verrichten tussen 00.00 en 05.00 uur indien dit in verband met
zijn opleiding noodzakelijk is.
Toets van de objectieve rechtvaardiging
Vooraf dient te worden opgemerkt dat de ruimte voor Nederland bij het al of
niet hanteren
van leeftijdsgrenzen op het terrein van de arbeidstijden beperkt is. De
specifieke
leeftijdsgrenzen voor kinderen en jeugdigen zijn grotendeels ontleend aan
diverse
internationale regels. Het betreft de Richtlijn 94/33/EG betreffende de
bescherming van
jongeren op het werk van de Raad van 22 juni 1994, artikel 138 ILO-verdrag
Minimum leeftijd
toelating jeugdigen tot het arbeidsproces en het Europees Sociaal Handvest
artikel 7 (Recht
van kinderen en jeugdigen op bescherming). De specifieke leeftijdsgrenzen
in de arbeids- en
rusttijden regelgeving worden tevens ingegeven door de leeftijd waarbij
onderwijsplicht
bestaat (Leerplichtwet, artikelen inzake vervangende en partiële
leerplicht) en de
leeftijdsgrens voor meerderjarigheid (Burgerlijk Wetboek, boek 1, art. 233,
inzake
minderjarigen).
De leeftijdsgrenzen in het Arbeidstijdenbesluit Vervoer zijn gebaseerd op
de Arbeidstijdenwet, waar in artikel 5:12 de grondslag geboden wordt
afzonderlijke regels te stellen. Hierbij is voor de vervoerssector van
belang, dat regelingen inzake arbeids- en rusttijden in het vervoer mede
gesteld worden vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid. In het integrale
verkeer- en vervoersbeleid van de Minister van Verkeer en Waterstaat speelt
de verkeersveiligheid een belangrijke rol, naast de concurrentiepositie van
de transportsector.
De leeftijdsgrenzen die in het Arbeidstijdenbesluit Vervoer gegeven zijn
voor de sectoren wegvervoer, railvervoer, luchtvaart, binnenvaart en
zeevaart, zijn derhalve, naast de bescherming van jeugdigen, ook ingegeven
door overwegingen van verkeersveiligheid.
Geconcludeerd kan worden dat het bovengenoemde doel legitiem is. Met het
stellen van
leeftijdsgrenzen kan dit doel bereikt worden zodat het middel passend is.
Het doel was niet
zonder leeftijdsgrenzen te bereiken en waar mogelijk is gekozen voor de
minst belastende
leeftijdgrens zodat ook de noodzakelijkheidsvraag bevestigend kan worden
beantwoord. De
leeftijdsgrenzen zijn derhalve objectief te rechtvaardigen.
Regeling vrijstellingen Binnenschepenwet
Artikel 2c
---
---
1. In dit artikel wordt verstaan onder veerponten: kabelponten, gierponten
en andere niet-vrijvarende veerponten.
2. Van artikel 16, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, en tweede lid,
aanhef en onderdelen a en b, van de Binnenschepenwet zijn vrijgesteld de
schippers van veerponten op de rivieren, kanalen en meren, indien wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de schipper heeft de leeftijd van 18 jaar bereikt;
- de schipper is voorzien van het klein vaarbewijs;
-
Toets objectieve rechtvaardiging:
Voor deze specifieke bepaling kunnen de volgende argumenten worden
aangedragen. Personen jonger dan 18 jaar kenmerken zich in het algemeen
door een geringer besef van gevaren, speelsheid, grotere beweeglijkheid,
geringer verantwoordelijkheidsbesef en een geringere aandacht voor
persoonlijke gezondheid.
In de arbeidsomstandighedenregelgeving is gekozen voor een systeem waarbij
sprake is van een verbod voor een beperkt aantal werkzaamheden. Het gaat
daarbij om werkzaamheden waarbij wetenschappelijk is vastgesteld dat
werknemers meer risico's lopen in het lichamelijke groeiproces dan andere
werknemers (zoals het werken met zeer gevaarlijke stoffen) of waarbij
jongeren de gevaren onvoldoende kunnen taxeren (bijvoorbeeld duikarbeid).
De minimum leeftijd is in verband met de vervulling van de functie
noodzakelijk voor gezondheid en veiligheid van de betrokkenen en derden.
Door het bereiken van dit doel, namelijk de bescherming van de veiligheid
van betrokkenen en derden, wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk
bestaande behoefte van de overheid en maatschappij voldaan. Het doel is
niet in strijd met andere wetgeving. Zoals in de toelichting bij de
Arbeidsomstandighedenwet is vermeld, is een minimum leeftijd van 18 jaar
een normale, internationaal gebruikte, grens. Deze grens is ook in artikel
2c van de Regeling vrijstellingen Binnenschepenwet gesteld voor het
besturen van een veerpont. Aan het gebruik van deze objectieve
leeftijdsgrens ontbreekt ieder oogmerk van onderscheid. Aan het vereiste
van een legitiem doel is derhalve voldaan.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de betrokkenen en derden) bereikt kan worden zodat ook aan
de eis van passendheid van het middel is voldaan.
De derde voorwaarde is dat het middel ook noodzakelijk is. Zou het doel
bereikt kunnen
worden met een middel waarbij geen sprake is van onderscheid of minder
vergaand
onderscheid?
Het veiliger maken van machines, werkprocessen etc. kan in bepaalde
gevallen een alternatief
bieden voor specifieke beschermende bepalingen voor jongeren. In die
gevallen waar dit
echter geen oplossing biedt zullen specifieke bepalingen voor jeugdigen
noodzakelijk blijven. In dit geval zijn risico's afhankelijk van externe
factoren, zoals drukte op de vaarwegen en de complexiteit van het vaartuig.
Dit zijn geen factoren die door simpele maatregelen aan te passen zijn. Het
stellen van een leeftijdsgrens is dan een voor de hand liggend alternatief.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in de Regeling vrijstellingen Binnenschepenwet voldoet aan de drie
voorwaarden (legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en dat het
onderscheid in deze bepalingen derhalve objectief
gerechtvaardigd is.
Wet op de zeevaartdiploma's
Vervallen (Stb. 2002, 43)
Wet op de zeevischvaartdiploma's 1935
Vervallen (Stb. 2002, 43)
Loodsenwet
Artikel 24 Het loodsenregister
---
---
1. De inschrijving in het register wordt doorgehaald:
d. bij het bereiken van de leeftijd van vijfenzestig jaren of van een bij
verordening vastgestelde lagere leeftijd;
Toets objectieve rechtvaardiging:
De leeftijdsgrens van 65 jaar in de Loodsenwet sluit aan bij de
uitzondering van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet gelijke
behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Deze uitzondering bepaalt
dat ontslag bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd of een hogere
leeftijd is toegestaan. De objectieve rechtvaardiging voor deze
uitzondering wordt als volgt onderbouwd (zie ook Kamerstukken II 2001-2002,
28 170, nr. 3, blz. 30 - 31).
Het doel van de leeftijdsgrens is het op een objectieve wijze en zonder
individuele
geschiktheidsbeoordeling (zonder aanziens des persoons) bepalen van het
tijdstip van
uittreden van arbeidsproces. Dit is naar de mening van de regering een
legitiem doel. Door het
hanteren van het criterium 'AOW-gerechtigde leeftijd' kan het bovengenoemde
doel worden
bereikt. Het middel is daarmee ook passend.
Het doel kan niet worden bereikt met een middel dat minder onderscheid
maakt.
Bijvoorbeeld: het toevoegen van de clausule 'tenzij de werknemer bezwaar
maakt' zal toch
noodzaken tot een individuele geschiktheidsbeoordeling in geval de
werkgever de
arbeidsrelatie wil beëindigen vanwege onvoldoende functioneren van de
werknemer. Er is
tevens sprake van de compensatie van nadelen. Werknemers kunnen aanspraak
maken op een
inkomen waarvoor geen arbeidsprestatie hoeft te worden verricht (de
wettelijke sociale
zekerheid en vaak bovenwettelijk pensioen).
Besluit adspirant-registerloodsen
Artikel 2
---
---
1. De adspirant-registerloods, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de
Loodsenwet (Stb. 1988, 353) dient:
b. bij het aangaan van de leerovereenkomst de leeftijd van 38 jaren nog
niet bereikt te hebben;
Toets objectieve rechtvaardiging:
De maximum leeftijd van 38 jaar voor het aangaan van een leerovereenkomst
als registerloods is ingegeven door argumenten van veiligheid en
continuïteit van de dienstverlening. De opleidingsduur is lang, evenals de
bevoegdheidsopbouw. Iemand die ouder is dan 38 jaar zal na de
opleidingsduur van 10 jaar slechts kort werkzaam kunnen zijn als
registerloods, aangezien reeds op 55-jarige leeftijd functioneel
leeftijdsontslag mogelijk is. Het doel is legitiem en niet in strijd met
het recht of maatschappelijke betamelijkheid. Artikel 5 van de Wet gelijke
behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid spreekt van het verbod
onderscheid te maken bij het verlenen van toegang tot onderwijs dat
gericht is op de toetreding tot en het functioneren op de arbeidsmarkt.
Door de lange opleidingsduur en lage pensioengerechtigde leeftijd kan van
functioneren op de arbeidsmarkt nauwelijks sprake zijn. De grens van 38
jaar is objectief.
Door het stellen van een leeftijdsgrens voor het volgen van een langdurige
opleiding wordt de veiligheid en de continuïteit van de dienstverlening
gewaarborgd, waarmee dit een passend middel is. Om dezelfde reden is het
middel ook noodzakelijk. Er is geen goed en veilig alternatief denkbaar,
zoals een kortere opleiding of een verhoging van de pensioensgrens.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in het Besluit adspriant-registerloodsen voldoet aan de drie voorwaarden
(legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en dat het onderscheid in
deze bepalingen derhalve objectief
gerechtvaardigd is
Inschrijvingsverordening registerloodsen
Artikel 2
---
---
De inschrijving in het register, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de
Loodsenwet wordt doorgehaald op de eerste dag van de maand, volgend op die,
waarin de leeftijd van vijfenvijftig jaren is bereikt.
Toets objectieve rechtvaardiging
De leeftijdsgrens van 55 jaar in de Inschrijvingsverordening
registerloodsen is de lagere leeftijd waarnaar artikel 24 van de Loodsenwet
verwijst. Het betreft een verordening van het loodswezen zelf. De
leeftijdsgrens sluit aan bij de uitzondering van artikel 7, eerste lid,
onderdeel c, van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de
arbeid. Deze uitzondering bepaalt dat ontslag vòòr het bereiken van de AOW-
gerechtigde leeftijd objectief gerechtvaardigd kan zijn. Hierbij wordt
vooral gedacht aan het zogenoemde functioneel leeftijdsontslag voor bijv.
brandweerlieden of beroepsvliegers. De leeftijdsgrens is hier ingegeven
door gezondheids- en veiligheidsoverwegingen en eisen die in verband met
een goede vervulling van de arbeid moeten worden gesteld.
Het doel van de leeftijdsgrens is het op een objectieve wijze en zonder
individuele
geschiktheidsbeoordeling (zonder aanziens des persoons) bepalen van het
tijdstip van
uittreden van arbeidsproces. Dit is naar de mening van de regering een
legitiem doel. Door het
hanteren van een functioneel leeftijdsontslag kan het bovengenoemde doel
worden
bereikt. Het middel is daarmee ook passend.
Het doel kan niet worden bereikt met een middel dat minder onderscheid
maakt.
De vaste ontslagleeftijd wordt steeds vaker vervangen door een flexibele,
op basis van een individuele geschiktheidsbeoordeling (bijv. medische
keuring). Dat is een geschikte methode om fysieke geschiktheid te testen,
maar doet niet altijd recht aan de zwaarte van een functie die bijzondere
concentratie en afwijkende werktijden verlangt. In het geval van loodsen
betreft het een zware functie die gekenmerkt wordt door een dubbele
onregelmatigheid in de werktijden (ook 's avonds en 's weekends, zonder
vaste tijden).
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in de Inschrijvingsverordening registerloodsen voldoet aan de drie
voorwaarden (legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en dat het
onderscheid in deze bepalingen derhalve objectief
gerechtvaardigd is
Waterschapswet
Artikel 18 Waterschapswet
---
---
1. Bevoegd tot kandidaatstelling zijn degenen die behoren tot de
desbetreffende categorie van belanghebbenden en als zodanig
belastingplichtig zijn aan het waterschap, met dien verstande dat voor de
categorie bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel d, bevoegd zijn
degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
behoudens tegenbewijs kunnen worden geacht werkelijk woonplaats te hebben
in het gebied van het waterschap en die op de dag der kandidaatstelling de
leeftijd van achttien jaren hebben bereikt.
2. Ten aanzien van de uitoefening van de in het eerste lid omschreven
bevoegdheid zijn de artikelen 26 tot en met 28 van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 31
---
---
1. Voor het lidmaatschap van het algemeen bestuur is alleen vereist dat men
de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en niet krachtens artikel B 5,
eerste lid, van de Kieswet van het kiesrecht is uitgesloten.
Toets objectieve rechtvaardiging:
De leeftijdsgrenzen in de Waterschapswet sluiten aan bij de grondwettelijke
leeftijdsgrens voor passief kiesrecht. De leeftijdsgrenzen worden tevens
ingegeven door de leeftijd waarbij onderwijsplicht bestaat (Leerplichtwet,
artikelen inzake vervangende en partiële leerplicht) en de leeftijdsgrens
voor meerderjarigheid (Burgerlijk Wetboek, boek 1, art. 233, inzake
minderjarigen). Hier is een minimum leeftijd gesteld die noodzakelijk is in
verband met de vervulling van de functie. Personen jonger dan 18 jaar
kenmerken zich in het algemeen door een geringer
verantwoordelijkheidsbesef. Voor een kandidaatstelling of bestuursfunctie
binnen het waterschap ontbreekt de benodigde ervaring. De leeftijdsgrens
voldoet derhalve aan een legitiem doel, is objectief en is conform andere
regelgeving.
Met het stellen van de leeftijdsgrens kan het doel worden bereikt en het
middel is niet alleen noodzakelijk, maar ook grondwettelijk. In dit geval
is een alternatief moeilijk voor te stellen, omdat dit afwijking van
vergelijkbare regelgeving in zou houden.
Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart
Artikel 6
---
---
1. De leeftijd, welke moet zijn bereikt om voor een bewijs van bevoegdheid
in aanmerking te komen, bedraagt voor:
a. RPL: 16 jaar;
b. PPL: 17 jaar;
c. CPL: 18 jaar;
d. ATPL: 21 jaar;
e. CFEL: 18 jaar;
f. AML: 18 jaar;
g. JAR-66-AML: 18 jaar.
2. De leeftijd, welke moet zijn bereikt om voor een
instructeursbevoegdverklaring in aanmerking te komen, bedraagt 18 jaar.
Toets objectieve rechtvaardiging
Personen jonger dan 18 jaar kenmerken zich in het algemeen door een
geringer besef van gevaren, speelsheid, grotere beweeglijkheid, geringer
verantwoordelijkheidsbesef en een geringere aandacht voor persoonlijke
gezondheid.
In de arbeidsomstandighedenregelgeving is gekozen voor een systeem waarbij
sprake is van een verbod voor een beperkt aantal werkzaamheden. Het gaat
daarbij om werkzaamheden waarbij wetenschappelijk is vastgesteld dat
werknemers meer risico's lopen in het lichamelijke groeiproces dan andere
werknemers (zoals het werken met zeer gevaarlijke stoffen) of waarbij
jongeren de gevaren onvoldoende kunnen taxeren (bijvoorbeeld duikarbeid).
Dit laatste is het geval bij het stellen van de leeftijdsgrens voor het
besturen van een vliegtuig. De minimum leeftijd is in verband met de
vervulling van de functie noodzakelijk voor gezondheid en veiligheid van de
betrokkenen en derden.
Door het bereiken van dit doel, namelijk de bescherming van de veiligheid
van betrokkenen en derden, wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk
bestaande behoefte van de overheid en maatschappij voldaan. Het doel is
niet in strijd met andere wetgeving. De leeftijdsgrenzen zijn
voorgeschreven door de Joint Aviation Authorities (JAA) en het Verdrag
inzake de internationale burgerluchtvaart, behalve de leeftijd, genoemd in
het eerste lid, onderdeel a, voor wat betreft het motorvliegen. Aan het
gebruik van deze objectieve leeftijdsgrens ontbreekt ieder oogmerk van
onderscheid. Aan het vereiste van een legitiem doel is derhalve voldaan.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de betrokkenen en derden) bereikt kan worden zodat ook aan
de eis van passendheid van het middel is voldaan.
De derde voorwaarde is dat het middel ook noodzakelijk is. Zou het doel
bereikt kunnen
worden met een middel waarbij geen sprake is van onderscheid of minder
vergaand
onderscheid?
Het veiliger maken van machines, werkprocessen etc. kan in bepaalde
gevallen een alternatief
bieden voor specifieke beschermende bepalingen voor jongeren. In die
gevallen waar dit
echter geen oplossing biedt zullen specifieke bepalingen voor jeugdigen
noodzakelijk blijven. In dit geval zijn risico's afhankelijk van externe
factoren, zoals het luchtverkeer en de complexiteit van het vliegtuig. Dit
zijn geen factoren die door simpele maatregelen aan te passen zijn. Het
stellen van een leeftijdsgrens is dan een voor de hand liggend alternatief.
Artikel 19
---
---
De minimumleeftijd voor de afgifte van een bewijs van bevoegdheid bedraagt
voor:
a. luchtverkeersleider: 19 jaar;
b. luchtverkeersleider in opleiding: 18 jaar;
c. AFISO: 18 jaar;
Wat betreft de minimumleeftijd genoemd in artikel 19 kan grotendeels worden
verwezen naar de toelichting bij artikel 6 van het Besluit bewijzen van
bevoegdheid voor de luchtvaart. De minimumleeftijd voor
luchtverkeersleiders is aangepast aan de vroegste leeftijd waarop een
luchtverkeersleider in opleiding voor alle examens kan zijn geslaagd en is
derhalve niet alleen objectief, maar ook proportioneel.
Artikel 7
---
---
1. Met uitzondering van het tweede lid is de houder van een bewijs van
bevoegdheid, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c en d, die de
leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, niet bevoegd op te treden als
bestuurder van een luchtvaartuig tijdens verkeersvluchten.
2. De houder van een bewijs van bevoegdheid, als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, onderdeel c en d, die zich bevindt in de leeftijdscategorie
tussen 60 en 65 jaar, is uitsluitend bevoegd op te treden als bestuurder
van een luchtvaartuig tijdens verkeersvluchten, indien de bemanning van het
luchtvaartuig bestaat uit meerdere houders van deze bewijzen van
bevoegdheid en de eerstgenoemde houder de enige is in de hiervoorgenoemde
leeftijdscategorie.
Toets objectieve rechtvaardiging:
In artikel 7 is sprake van een maximum leeftijd, die in verband met de
vervulling van de functie noodzakelijk is voor de gezondheid en veiligheid
van de betrokkenen en derden. De functie van bestuurder van een
luchtvaartuig is een zware, die veel verantwoordelijkheid en
concentratievermogen vereist. Op hoge leeftijd kunnen deze vereisten in
mindere mate aanwezig zijn. Het doel, veiligheid in de lucht(vaart) is een
legitieme en niet in strijd met de wet of maatschappelijke betamelijkheid.
Op de vraag of het middel proportioneel is, kan verwezen worden naar het
tweede lid van artikel 7, waarin het onder voorwaarden wel mogelijk gemaakt
wordt om te vliegen, namelijk indien er ook anderen aan boord zijn met een
vliegbevoegdheid. Er is dus gekozen voor een minder bezwarende maatregel
die wel recht doet aan het veiligheidsdoel.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart voldoet aan de
drie voorwaarden (legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en dat
het onderscheid in deze bepalingen derhalve objectief gerechtvaardigd is.
Metroreglement
Artikel 70 Leeftijd en vakbekwaamheid van krachtvoertuigpersoneel
---
---
1. Met het bedienen van een krachtvoertuig wordt slechts belast degene die:
a. tenminste 18 jaar is; .
4. De metrobestuurder of machinist van een trein, opengesteld voor
reizigers anders dan personeel, dient tenminste 21 jaar te zijn.
Toets objectieve rechtvaardiging:
Voor deze specifieke bepaling kunnen de volgende argumenten worden
aangedragen. Personen jonger dan 18 jaar kenmerken zich in het algemeen
door een geringer besef van gevaren, speelsheid, grotere beweeglijkheid,
geringer verantwoordelijkheidsbesef en een geringere aandacht voor
persoonlijke gezondheid.
In de arbeidsomstandighedenregelgeving is gekozen voor een systeem waarbij
sprake is van een verbod voor een beperkt aantal werkzaamheden. Het gaat
daarbij om werkzaamheden waarbij wetenschappelijk is vastgesteld dat
werknemers meer risico's lopen in het lichamelijke groeiproces dan andere
werknemers (zoals het werken met zeer gevaarlijke stoffen) of waarbij
jongeren de gevaren onvoldoende kunnen taxeren (bijvoorbeeld duikarbeid).
Dit is het geval bij het stellen van de leeftijdsgrens voor het bedienen
van een krachtvoertuig en in sterkere mate voor besturen van een trein met
passagiers. De minimum leeftijd is in verband met de vervulling van de
functie noodzakelijk voor gezondheid en veiligheid van de betrokkenen en
derden.
Door het bereiken van dit doel, namelijk de bescherming van de veiligheid
van betrokkenen en derden, wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk
bestaande behoefte van de overheid en maatschappij voldaan. Het doel is
niet in strijd met andere wetgeving. Zoals in de toelichting bij de
Arbeidsomstandighedenwet is vermeld, is een minimum leeftijd van 18 jaar
een normale, internationaal gebruikte, grens. Deze grens is ook gesteld
voor het verkrijgen een regulier rijbewijs. Voor het besturen van een trein
met passagiers is een hogere leeftijdsgrens gesteld.
Aan het gebruik van deze objectieve leeftijdsgrens ontbreekt ieder oogmerk
van onderscheid. Aan het vereiste van een legitiem doel is derhalve
voldaan.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de betrokkenen en derden) bereikt kan worden zodat ook aan
de eis van passendheid van het middel is voldaan.
De derde voorwaarde is dat het middel ook noodzakelijk is. Zou het doel
bereikt kunnen
worden met een middel waarbij geen sprake is van onderscheid of minder
vergaand
onderscheid?
Het veiliger maken van machines, werkprocessen etc. kan in bepaalde
gevallen een alternatief
bieden voor specifieke beschermende bepalingen voor jongeren. In die
gevallen waar dit
echter geen oplossing biedt zullen specifieke bepalingen voor jeugdigen
noodzakelijk blijven. In dit geval zijn risico's afhankelijk van externe
factoren, zoals de complexiteit van het voertuig en de verantwoordelijkheid
voor de passagiers. Dit zijn geen factoren die door simpele maatregelen aan
te passen zijn. Het stellen van een leeftijdsgrens is dan een voor de hand
liggend alternatief.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in het Metroreglement voldoet aan de drie voorwaarden (legitiem doel en
passend en
noodzakelijk middel) en dat het onderscheid in deze bepalingen derhalve
objectief
gerechtvaardigd is.
Regeling getuigschrift vakbekwaamheid (goederenvervoer over de weg)
Artikel 5 Regeling getuigschrift vakbekwaamheid
---
---
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde vrijstelling geldt voorzover de
bestuurder de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt en voorzover het door hem
bestuurde motorrijtuig, met uitzondering van motorrijtuigen als bedoeld in
het eerste lid, onder d, wordt gebruikt binnen een straal van 50 km rondom
de standplaats, met inbegrip van de gemeenten waarvan het gemeentehuis
binnen die straal is gelegen.
Artikel 6
---
---
1. Van artikel 2.7:2 van het Besluit wordt vrijstelling verleend de
bestuurder van 21 jaar of ouder die in het bezit is van een niet in
Nederland afgegeven rijbewijs, dat omwisselbaar is voor een Nederlands
groot rijbewijs C, D of E.
Toets objectieve rechtvaardiging:
In de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid wordt een vrijstelling verleend
voor het goederenvervoer over de weg zonder het hebben van een
getuigschrift (voor bijv. vervoer van landbouwproducten of de kleinhandel
of bij het omzetten van een buitenlands rijbewijs). Hierbij is een minimum
leeftijd gesteld.
Door het bereiken van dit doel, zijnde de bescherming van de veiligheid van
betrokkenen en derden, wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk
bestaande behoefte van de overheid en maatschappij voldaan. Het doel is
niet in strijd met andere wetgeving. Zoals in de toelichting bij de
arbeidsomstandighedenwet is vermeld, is een minimum leeftijd van 18 jaar
een normale, internationaal gebruikte, grens. Deze grens is ook gesteld
voor het verkrijgen een regulier rijbewijs. Voor het besturen van een
vrachtwagen met goederen zonder getuigschrift is een hogere leeftijdsgrens
gesteld. Aan het gebruik van deze objectieve leeftijdsgrens ontbreekt ieder
oogmerk van onderscheid. Aan het vereiste van een legitiem doel is derhalve
voldaan.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de betrokkenen en derden) bereikt kan worden zodat ook aan
de eis van passendheid van het middel is voldaan.
De derde voorwaarde is dat het middel ook noodzakelijk en proportioneel is.
Aangezien het hier een leeftijdseis betreft bij een vrijstelling voor het
hebben van een getuigschrift, is de eis proportioneel.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid voldoet aan de drie voorwaarden
(legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en dat het onderscheid in
deze bepalingen derhalve objectief
gerechtvaardigd is.
Examenreglement Vliegtuigonderhoudstechnicus
Artikel 2
---
---
3. De leden van de examencommissie, die de leeftijd van 65 jaar zijn
gepasseerd, worden als regel niet meer voor herbenoeming voorgedragen.
De leeftijdsgrens van 65 jaar in het Examenreglement
vliegtuigonderhoudstechnicus
sluit aan bij de uitzondering van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van
de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Deze
uitzondering bepaalt dat ontslag bij het bereiken van de AOW-gerechtigde
leeftijd of een hogere leeftijd is toegestaan. De objectieve
rechtvaardiging voor deze uitzondering wordt als volgt onderbouwd (zie ook
Kamerstukken II 2001-2002, 28 170, nr. 3, blz. 30 - 31).
Het doel van de leeftijdsgrens is het op een objectieve wijze en zonder
individuele
geschiktheidsbeoordeling (zonder aanziens des persoons) bepalen van het
tijdstip van
uittreden van arbeidsproces. Dit is naar de mening van de regering een
legitiem doel. Door het
hanteren van het criterium 'AOW-gerechtigde leeftijd' kan het bovengenoemde
doel worden
bereikt. Het middel is daarmee ook passend.
Het middel is door de toevoeging "als regel" al een middel dat minder
onderscheid maakt dan een harde leeftijdsgrens. Bovendien gaat het om
herbenoeming na het passeren van de 65-jarige leeftijd en geeft dit het
betreffende lid van de examencommissie enige ruimte om zelf te beslissen
over eventueel aftreden.
Personele regeling herverdeling wegenbeheer
Artikel 4 De regeling
---
---
Plaatsing en overgang
4.1. Het Bestuurlijk Overleg Herziening Wegenbeheer stelt in het kader van
de herverdeling voor iedere provincie een plaatsingsadviescommissie in.
4.2. De plaatsingsadviescommissie heeft tot taak het tot aanstellen bevoegd
gezag van de in de provincie betrokken diensten te adviseren over de
mogelijkheid tot plaatsing van het personeelslid op een passende functie
binnen het gezagsbereik van de in de provincie betrokken diensten, alsmede
inzake het al dan niet passend zijn van een aanvaarde betrekking. Zij
stelt hiertoe een provinciaal plaatsingsplan op. Voor zover zij dit
noodzakelijk acht kan de plaatsingsadviescommissie ook buiten de
provinciale grenzen opereren.
4.9. Indien meer dan één personeelslid dat voor plaatsing in aanmerking
komt geschikt is voor een zelfde functie, wordt de hieronder vermelde
rangorde gehanteerd.
a. personeelsleden van 36 jaar en ouder, die in vaste dienst zijn of op
arbeidsovereenkomst c.q. tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd met
meer dan 2 dienstjaren, voor zover zij minder dan 35 jaar voor pensioen
geldige dienstjaren hebben, te beginnen met hen, die het grootste aantal
jaren in burgerlijke overheidsdienst werkzaam zijn;
Toets objectieve rechtvaardiging:
In de Personele regeling herverdeling wegenbeheer wordt bij reorganisatie
een bepaalde rangorde voor (her)plaatsing gehanteerd, die deels is
gebaseerd op leeftijd en anciënniteit. Het gaat hier om een aanvullende
bepaling, die pas aan de orde komt bij gelijke mate van geschiktheid. De
individuele beoordeling vindt derhalve vooraf plaats. Hoewel in een
dergelijk geval een leeftijdsgrens te rechtvaardigen valt, blijft verdere
bespreking achterwege: de Personele regeling herverdeling wegenbeheer is
begin jaren 90 van de vorige eeuw toegepast, maar heeft haar werking
verloren en zal worden ingetrokken.
Zeevaartbemanningswet
Artikel 70 Overgangsbepalingen
---
---
1. De verklaringen van geschiktheid en bekwaamheid, die op grond van
Hoofdstuk VII van het Schepenbesluit 1965 zijn afgegeven voor de datum van
inwerkingtreding van deze wet, behouden hun geldigheid overeenkomstig de
daarop aangegeven einddatum.
2. Verklaringen van geschiktheid en bekwaamheid, waarop geen einddatum is
vermeld, zijn geldig tot de eerste dag van de maand volgend op het bereiken
van het 65ste jaar van de houder.
Toets objectieve rechtvaardiging:
Artikel 70 van de Zeevaartbemanningswet bevat een overgangstermijn voor
verklaringen van geschiktheid die zijn afgegeven voordat de wet in werking
trad. Waar geen einddatum is vermeld, verliezen de verklaringen hun
geldigheid na het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de houder. Hoewel
in een dergelijk geval een leeftijdsgrens te rechtvaardigen valt met een
beroep op artikel 7, eerste lid, onder b van de Wet gelijke behandeling op
grond van leeftijd bij de arbeid, blijft verdere bespreking achterwege. Het
betreft een overgangsbepaling bij een situatie die in de praktijk niet meer
voorkomt.
Bemanningsbesluit Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zeeschepen
Artikel 71
---
---
Onverminderd artikel 23, geeft het bezit van het kennisbewijs "middelbaar
maritiem officier" de aanvrager recht op het vaarbevoegdheidsbewijs voor
alle schepen als:
a. maritiem officier, wachtstuurman en eerste stuurman tot 3000 GT, indien
hij in het bezit is van het "algemeen certificaat maritieme
radiocommunicatie", en de
leeftijd heeft bereikt van 18 jaar;
b. wachtwerktuigkundige, indien hij de leeftijd heeft bereikt van 18 jaar;
c. eerste stuurman, indien hij, naast het certificaat genoemd in onderdeel
a, in het bezit is van het kennisbewijs "radarnavigator", het kennisbewijs
"scheepsmanagement-N" en een diensttijd heeft van ten minste twee jaar als
stuurman of maritiem officier;
d. tweede werktuigkundige, indien hij een diensttijd heeft van ten minste
een jaar;
e. hoofdwerktuigkundige, indien hij in het bezit is van het kennisbewijs
"scheepsmanagement-W" en een diensttijd heeft van ten minste vier jaar als
werktuigkundige of maritiem officier, waarvan ten minste een jaar als
tweede werktuigkundige of eerste maritiem officier;
f. eerste maritiem officier, indien hij, naast de certificaten genoemd in
de onderdelen a, c en e, een diensttijd heeft van ten minste drie jaar als
maritiem officier;
g. kapitein, indien hij naast de certificaten genoemd in de onderdelen a en
c, een diensttijd heeft van ten minste vier jaar als stuurman of maritiem
officier, waarvan ten minste een jaar als eerste stuurman of eerste
maritiem officier.
t/m
Artikel 83
---
---
Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als gezel met de beperking
tot de machinekamerdienst is ten minste vereist:
a. het kennisbewijs "gezel machinekamerdienst"; of
b. een schriftelijke verklaring van de hoofdwerktuigkundige dat betrokkene
met goed gevolg heeft aangetoond te voldoen aan de eisen van bekwaamheid,
als bedoeld in sectie A-III/4 van de STCW-Code, en hij een ervaring heeft
van ten minste een half jaar als aankomend gezel machinekamerdienst op
zeeschepen, hij in het bezit is van het kennisbewijs
"basisveiligheidstraining" en hij een leeftijd heeft bereikt van 16 jaar.
(Artikel 23: Een vaarbevoegdheidsbewijs wordt afgegeven door het hoofd van
de Scheepvaartinspectie, indien de aanvrager aantoont te beschikken over de
ingevolge dit besluit vereiste kennis, ervaring en medische geschiktheid,
mits het kennisbewijs ten hoogste vier jaar vóór het indienen van de
aanvraag is afgegeven).
Toets objectieve rechtvaardiging:
De artikelen 71 t/m 83 van het Bemanningsbesluit Nederlands-Antilliaanse en
Arubaanse zeeschepen geven bezitters van een bepaald kennisbewijs recht op
het vaarbevoegdheidsbewijs voor alle schepen in de specifieke werkzaamheden
waarvoor het kennisbewijs geldt. Aan dit recht zitten per taak bepaalde
leeftijds- of ervaringseisen verbonden. Bijv. iemand met een kennisbewijs
"middelbaar maritiem officier" mag op elk schip werkzaam zijn als maritiem
officier, wachtstuurman en eerste stuurman tot 3000 GT, mits hij in het
bezit is van het "algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie", en de
leeftijd heeft bereikt van 18 jaar.
Het gaat daarbij om werkzaamheden waarbij wetenschappelijk is vastgesteld
dat werknemers meer risico's lopen in het lichamelijke groeiproces dan
andere werknemers (zoals het werken met zeer gevaarlijke stoffen) of
waarbij jongeren de gevaren onvoldoende kunnen taxeren (bijvoorbeeld
duikarbeid). De minimum leeftijd is in verband met de vervulling van de
functie noodzakelijk voor gezondheid en veiligheid van de betrokkenen en
derden.
Door het bereiken van dit doel, namelijk de bescherming van de veiligheid
van betrokkenen en derden, wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk
bestaande behoefte van de overheid en maatschappij voldaan. Het doel is
niet in strijd met andere wetgeving. Zoals in de toelichting bij de
Arbeidsomstandighedenwet is vermeld, is een minimum leeftijd van 18 jaar
een normale, internationaal gebruikte, grens. Voor het verrichten van
minder belastende of complexe werkzaamheden, zoals "gezel dekdienst"
(artikel 82) geldt een minimumleeftijd van 16 jaar.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de betrokkenen en derden) bereikt kan worden zodat ook aan
de eis van passendheid van het middel is voldaan.
Het veiliger maken van machines, werkprocessen etc. kan in bepaalde
gevallen een alternatief
bieden voor specifieke beschermende bepalingen voor jongeren. In die
gevallen waar dit
echter geen oplossing biedt zullen specifieke bepalingen voor jeugdigen
noodzakelijk blijven. In dit geval zijn de eisen specifiek toegesneden op
bepaalde werkzaamheden en zijn aanvullende eisen gesteld met betrekking tot
opleiding en ervaring, waardoor de proportionaliteit van de eisen
gewaarborgd is.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in het Bemanningsbesluit Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zeeschepen
voldoet aan de drie voorwaarden (legitiem doel en passend en noodzakelijk
middel) en dat het onderscheid in deze bepalingen derhalve objectief
gerechtvaardigd is.
Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart
Artikel 19
Onverminderd artikel 8, geeft het bezit van het diploma als motordrijver
de aanvrager recht op het vaarbevoegdheidsbewijs als:
1. wachtwerktuigkundige alle schepen;
2. tweede werktuigkundige tot 3000 kW, indien hij de leeftijd heeft
bereikt van 18 jaar;
3. hoofdwerktuigkundige tot 3000 kW, indien hij een diensttijd heeft van
twee jaar als werktuigkundige waarvan tenminste een jaar in het bezit van
de bevoegdheid als tweede werktuigkundige.
Artikel 92
1. Voor de afgifte van het diploma als scheepskok heeft de aanvrager:
a. met goed gevolg een door Onze Minister erkende opleiding en
training afgerond die tenminste de volgende aspecten bevat:
, en
b. een diensttijd behaald van ten minste en half jaar in de kombuis van
een zeeschip.
2. In afwijking van lid 1, onder a en b, kan het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie
een diploma als scheepskok afgeven aan een aanvrager die aantoont dat hij
op 1 augustus 1986 als scheepskok voer of als zodanig bij een rederij in
dienst was en gedurende de daaraan voorafgaande periode een dienstverband
van tenminste drie jaar als scheepskok heeft gehad
met een Nederlandse zeewerkgever, en op die datum 23 jaar of ouder was.
Artikel 120
1. Aan boord van een schip waarvan de voorgeschreven bemanning uit meer dan
9 personen bestaat, moet daarboven een gediplomeerde scheepskok belast zijn
met de bereiding van de voeding.
2. Onder een gediplomeerde scheepskok wordt verstaan een persoon van 18
jaar of ouder in het bezit van een door de Minister erkend diploma als
scheepskok als bedoeld in artikel 92.
Toets objectieve rechtvaardiging:
De artikelen 19 t/m 25 van het Besluit Zeevaartbemanning handelsvaart en
zeilvaart geven bezitters van een bepaald diploma recht op het
vaarbevoegdheidsbewijs voor alle schepen in de specifieke werkzaamheden
waarvoor het diploma geldt. Aan dit recht zitten per taak bepaalde
leeftijds- of ervaringseisen verbonden. Bijv. iemand met een diploma als
motordrijver
heeft recht op het vaarbevoegdheidsbewijs als: wachtwerktuigkundige alle
schepen, als tweede werktuigkundige tot 3000 kW, indien hij de leeftijd
heeft bereikt van 18 jaar;
of als hoofdwerktuigkundige tot 3000 kW, indien hij een diensttijd heeft
van twee jaar als werktuigkundige waarvan tenminste een jaar in het bezit
van de bevoegdheid als tweede werktuigkundige (artikel 19).
In de artikelen 92 en 120 wordt voor een scheepskok een minimum leeftijd
van 18 jaar geëist, naast het bezit van een diploma als scheepskok. Een
diploma kan ook worden afgegeven op grond van ervaring, maar dan pas als
iemand minstens 23 jaar is.
Het gaat daarbij om werkzaamheden waarbij wetenschappelijk is vastgesteld
dat werknemers meer risico's lopen in het lichamelijke groeiproces dan
andere werknemers (zoals het werken met zeer gevaarlijke stoffen) of
waarbij jongeren de gevaren onvoldoende kunnen taxeren (bijvoorbeeld
duikarbeid). De minimum leeftijd is in verband met de vervulling van de
functie noodzakelijk voor gezondheid en veiligheid van de betrokkenen en
derden.
Door het bereiken van dit doel, namelijk de bescherming van de veiligheid
van betrokkenen en derden, wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk
bestaande behoefte van de overheid en maatschappij voldaan. Het doel is
niet in strijd met andere wetgeving. Zoals in de toelichting bij de
Arbeidsomstandighedenwet is vermeld, is een minimum leeftijd van 18 jaar
een normale, internationaal gebruikte, grens. Voor het verrichten van
minder belastende of complexe werkzaamheden, zoals "gezel dekdienst" geldt
een minimumleeftijd van 16 jaar.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de betrokkenen en derden) bereikt kan worden zodat ook aan
de eis van passendheid van het middel is voldaan.
Het veiliger maken van machines, werkprocessen etc. kan in bepaalde
gevallen een alternatief
bieden voor specifieke beschermende bepalingen voor jongeren. In die
gevallen waar dit
echter geen oplossing biedt zullen specifieke bepalingen voor jeugdigen
noodzakelijk blijven. In dit geval zijn de eisen specifiek toegesneden op
bepaalde werkzaamheden en zijn aanvullende eisen gesteld met betrekking tot
opleiding en ervaring, waardoor de proportionaliteit van de eisen
gewaarborgd is.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in het Besluit Zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart voldoet aan de
drie voorwaarden (legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en dat
het onderscheid in deze bepalingen derhalve objectief gerechtvaardigd is.
Regeling bemanning zeegaande zeilschepen
Artikel 8 Bepalingen inzake kennisbewijzen en ervaring voor de zeilvaart
---
---
Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als stuurman kleine schepen
met de beperking tot zeilschepen op reizen in de vaargebieden III en IV, is
ten minste vereist:
a. het diploma stuurman grote zeilvaart;
b. het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie,
c. een diensttijd van een seizoen als gezel aan boord van zeilschepen, en
d. de leeftijd van 18 jaar.
Toets objectieve rechtvaardiging:
De artikelen 8 t/m 11 van de Regeling bemanning zeegaande zeilschepen
regelen welke diploma's, certificaten en andere vereisten recht geven op
het vaarbevoegdheidsbewijs. Aan dit recht zitten ook bepaalde leeftijds- of
ervaringseisen verbonden. Bijv. voor de afgifte van een
vaarbevoegdheidsbewijs als stuurman kleine schepen met de beperking tot
zeilschepen op reizen in de vaargebieden III en IV, is ten minste vereist:
het diploma stuurman grote zeilvaart, het algemeen certificaat maritieme
radiocommunicatie, een diensttijd van een seizoen als gezel aan boord van
zeilschepen, en de leeftijd van 18 jaar.
Het gaat hier om werkzaamheden waarbij wetenschappelijk is vastgesteld dat
werknemers meer risico's lopen in het lichamelijke groeiproces dan andere
werknemers (zoals het werken met zeer gevaarlijke stoffen) of waarbij
jongeren de gevaren onvoldoende kunnen taxeren (bijvoorbeeld duikarbeid).
De minimum leeftijd is in verband met de vervulling van de functie
noodzakelijk voor gezondheid en veiligheid van de betrokkenen en derden.
Door het bereiken van dit doel, namelijk de bescherming van de veiligheid
van betrokkenen en derden, wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk
bestaande behoefte van de overheid en maatschappij voldaan. Het doel is
niet in strijd met andere wetgeving. Zoals in de toelichting bij de
Arbeidsomstandighedenwet is vermeld, is een minimum leeftijd van 18 jaar
een normale, internationaal gebruikte, grens. Voor het verrichten van
minder belastende of complexe werkzaamheden, zoals "gezel dekdienst met
beperking tot de zeilvaart" (artikel 11) geldt een minimumleeftijd van 16
jaar.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de betrokkenen en derden) bereikt kan worden zodat ook aan
de eis van passendheid van het middel is voldaan.
Het veiliger maken van machines, werkprocessen etc. kan in bepaalde
gevallen een alternatief
bieden voor specifieke beschermende bepalingen voor jongeren. In die
gevallen waar dit
echter geen oplossing biedt zullen specifieke bepalingen voor jeugdigen
noodzakelijk blijven. In dit geval zijn de eisen specifiek toegesneden op
bepaalde werkzaamheden en zijn aanvullende eisen gesteld met betrekking tot
opleiding en ervaring, waardoor de proportionaliteit van de eisen
gewaarborgd is.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in de Regeling bemanning zeegaande zeilschepen voldoet aan de drie
voorwaarden (legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en dat het
onderscheid in deze bepalingen derhalve objectief
gerechtvaardigd is.
Besluit zeevisvaartbemanning
Artikel 33 Vereiste kennisbewijzen en ervaring algemeen
---
---
Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als plaatsvervangend
schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van
minder dan 45 meter, en een voortstuwingsvermogen van minder dan 1125 kW,
op reizen binnen vaargebied I, is ten minste vereist:
a. het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6, dan
wel het diploma voor de zeevisvaart SW Vt,
b. het beperkte certificaat maritieme radiocommunicatie, en
c. een leeftijd van 18 jaar
Artikel 48 Scheepskok
---
---
Voor het verkrijgen van het diploma als scheepskok heeft de aanvragen:
1. met goed gevolg een door Onze Minister erkende opleiding en training
afgerond die tenminste de volgende aspecten bevat:
; en
2. een diensttijd behaald van ten minste 6 maanden in de kombuis van een
zeeschip, waar de kok bij diens werkzaamheden werd bijgestaan.
3. in afwijking van het eerste en tweede lid kan het Hoofd van de
Scheepvaart-inspectie een diploma als scheepskok afgeven aan een aanvrager
die aantoont
dat hij op 1 augustus 1986 als scheepskok voer of als zodanig bij een
rederij in dienst was en gedurende de daaraan voorafgaande periode een
dienstverband
van tenminste drie jaren als scheepskok heeft gehad met een Nederlandse
zeewerkgever, en op die datum 23 jaar of ouder was.
Toets objectieve rechtvaardiging:
De artikelen 33 t/m 35 van het Besluit Zeevisvaartbemanning regelen welke
diploma's, certificaten en andere vereisten recht op het
vaarbevoegdheidsbewijs geven in de specifieke werkzaamheden waarvoor het
diploma geldt. Aan dit recht zitten per taak bepaalde leeftijds- of
ervaringseisen verbonden. Bijv. voor de afgifte van een
vaarbevoegdheidsbewijs als plaatsvervangend schipper zeevisvaart aan boord
van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter, en een
voortstuwingsvermogen van minder dan 1125 kW, op reizen binnen vaargebied
I, is ten minste vereist: het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de
zeevisvaart SW 6, dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW Vt, het
beperkte certificaat maritieme radiocommunicatie, en een leeftijd van 18
jaar (artikel 33).
In de artikel 48 wordt voor een scheepskok een optie geschapen een diploma
als scheepskok te krijgen kan op grond van ervaring in plaats van een
opleiding, maar dan als iemand minstens 23 jaar is.
De minimum leeftijd is in verband met de vervulling van de functie
noodzakelijk voor gezondheid en veiligheid van de betrokkenen en derden.
Door het bereiken van dit doel, namelijk de bescherming van de veiligheid
van betrokkenen en derden, wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk
bestaande behoefte van de overheid en maatschappij voldaan. Het doel is
niet in strijd met andere wetgeving. Zoals in de toelichting bij de
Arbeidsomstandighedenwet is vermeld, is een minimum leeftijd van 18 jaar
een normale, internationaal gebruikte, grens.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van de gezondheid en
veiligheid van de betrokkenen en derden) bereikt kan worden zodat ook aan
de eis van passendheid van het middel is voldaan.
Het veiliger maken van machines, werkprocessen etc. kan in bepaalde
gevallen een alternatief
bieden voor specifieke beschermende bepalingen voor jongeren. In die
gevallen waar dit
echter geen oplossing biedt zullen specifieke bepalingen voor jeugdigen
noodzakelijk blijven. In dit geval zijn de eisen specifiek toegesneden op
bepaalde werkzaamheden en zijn aanvullende eisen gesteld met betrekking tot
opleiding en ervaring, waardoor de proportionaliteit van de eisen
gewaarborgd is.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het onderscheid op
grond van leeftijd
in het Besluit Zeevisvaartbemanning handelsvaart en zeilvaart voldoet aan
de drie voorwaarden (legitiem doel en passend en noodzakelijk middel) en
dat het onderscheid in deze bepalingen derhalve objectief gerechtvaardigd
is.
Besluit vaarbewijzen binnenvaart
Artikel 12
---
---
1. Om voor de afgifte van een groot vaarbewijs in aanmerking te komen
beschikt de aanvrager over het getuigschrift, bedoeld in artikel 8, en
toont hij daarnaast aan, dat hij een vaartijd heeft doorlopen van vier
jaren.
2. Als vaartijd, bedoeld in het eerste lid, komt in aanmerking de ervaring
die de aanvrager na het bereiken van de 16-jarige leeftijd heeft opgedaan
als lid van de dekbemanning van een binnenschip, bestemd voor de
bedrijfsmatige vaart, of van een binnenschip met een lengte van 15 meter of
meer, bestemd voor de
niet-bedrijfsmatige vaart, op de binnenwateren van de Europese Gemeenschap
of op binnenwateren die de buitengrens van de Gemeenschap overschrijden.
180 Effectieve vaardagen in de binnenvaart gelden als een jaar vaartijd als
bedoeld in het eerste lid. Binnen een periode van 365 opeenvolgende dagen
kunnen maximaal 180 dagen als vaartijd worden meegerekend.
Toets objectieve rechtvaardiging:
Om voor een groot vaarbewijs in aanmerking te komen is, naast een
getuigschrift, ten minste vier jaar vaarervaring nodig, na het bereiken van
de 16-jarige leeftijd. De leeftijdsgrens gesteld omdat enerzijds iemand die
jonger is dan 16 jaar nog niet in staat is bepaalde werkzaamheden te
verrichten en anderzijds ter bescherming van jeugdigen. Iemand onder de 16
jaar is nog leerplichtig.
Door het bereiken van dit doel, namelijk de bescherming van jeugdigen,
wordt vanzelfsprekend aan een daadwerkelijk bestaande behoefte van de
overheid en maatschappij voldaan. Het doel is niet in strijd met andere
wetgeving, maar juist gebaseerd op de grens gesteld door de Leerplichtwet.
Aan het gebruik van deze objectieve leeftijdsgrens ontbreekt ieder oogmerk
van onderscheid. Aan het vereiste van een legitiem doel is derhalve
voldaan.
Verwacht mag worden dat het doel (bescherming van jeugdigen) bereikt kan
worden zodat ook aan de eis van passendheid van het middel is voldaan.
Het gaat hier om een minimum leeftijd in combinatie met een opleiding. De
leeftijdsgrens sluit aan bij de leerplicht en is derhalve proportioneel.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat