Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer
AV/CAM/2005/32579
Onderwerp Datum Contactpersoon
Topinkomens 29 april 2005
De ontwikkeling van topinkomens baart het kabinet zorg. Recente gegevens over de ontwikkeling
van topinkomens uit onderzoek en jaarverslagen zijn daarvan de oorzaak. Met het oog op
economisch herstel is uiterste terughoudendheid geboden bij de vaststelling van de contractlonen.
Bij de niet-cao inkomens mag eenzelfde terughoudendheid worden verwacht. 1
Het kabinet heeft zich gebogen over feiten en ontwikkelingen van topinkomens. Mede namens de
ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken, Financiën, Justitie
en de staatssecretaris van Financiën wil ik u informeren over de voornemens van het kabinet met
betrekking tot de topinkomens. In aanvulling op reeds gerealiseerd en reeds inganggezet maar nog
niet afgerond beleid geeft het kabinet in deze brief aan welke nieuwe maatregelen het in beraad
heeft ten aanzien van de ontwikkeling van de topinkomens. Bij de keuze van maatregelen heeft het
kabinet gelet op vestigingsklimaat, proportionaliteit, effectiviteit en uitvoerbaarheid.
In deze brief komt eerst de achtergrond en context van het beleid aan de orde, vervolgens het
kabinetsbeleid in de private en publieke sector en tenslotte de effectiviteit van de benutting van de
aandeelhoudersbevoegdheden.
Achtergrond en context
De laatste maanden geven heel wat kritische maatschappelijke reacties te zien op de
ontwikkelingen van de topinkomens van bestuurders bij zowel beursvennootschappen als
vennootschappen in de publiek gefinancierde sector. Deze reacties zijn een gevolg van de soms
sterke stijgingen van de topinkomens zonder dat de motivering hiervoor voor de maatschappij
inzichtelijk is. Hierbij is het van belang het onderscheid te maken tussen:
· publiek gefinancierde sector
· private sector, waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen
- ondernemingen waarbij de overheid volledig of gedeeltelijk aandeelhouder is
- ondernemingen waarbij de overheid geen aandeelhouder is
1 Kabinetsverklaring november 2004 als resultante van het overleg met de Stichting van de Arbeid van 5
november 2004
2
Onder de publiekgefinancierde sector vallen organisaties en ondernemingen in de publieke en
privaatrechtelijke sector waarvan de inkomsten voor ten minste 50% uit publieke middelen (over
gemiddeld twee jaar) komen, met een minimum van 100.000 euro.
Daarnaast moet rekening gehouden worden met het onderscheid tussen enerzijds internationale
beursvennootschappen en anderzijds lokale vennootschappen. Bij de vaststelling van het
beloningspakket van topbestuurders en de subtop van internationale beursvennootschappen zullen
de commissarissen rekening moeten houden met het bezoldigingsniveau in het buitenland. Verder is
daarbij de verticale loonstructuur van belang. Voor wat betreft bedrijven op lokaal niveau speelt
het internationale aspect veel minder.
De problematiek rond topinkomens heeft te maken met de weinig inzichtelijke arbeidsmarkt voor
topbestuurders, die imperfecties vertoont. Er ontbreekt een scherp inzicht in de vraag- en
aanbodverhoudingen. Dat heeft tot gevolg dat de prijsvorming op deze deelmarkt onevenwichtig
kan zijn. Dit probleem wordt verergerd door het feit dat vragers en aanbieders vaak uit dezelfde
groep komen. De raad van commissarissen selecteert bestuurskandidaten en stelt het
arbeidscontract op. De commissarissen zijn meestal zelf ook (oud)bestuurder: de groep vragers
van bestuurders bestaat voor een groot deel uit (oud)collegae van de groep aanbieders van
topmanagement. Een dergelijke markt zal zich niet kenmerken door een hoge prijsdruk. Kortom:
de markt is imperfect en de uitkomsten daarvan kunnen maatschappelijk kwaad bloed zetten.
Vooral als blijkt dat bestuurders soms extra worden beloond terwijl er veel is aan te merken op de
prestaties.
Wat is er reeds aan gedaan?
In de publiekgefinancierde sector heeft de adviescommissie beloning en rechtspositie
ambtelijke en politieke topstructuur (commissie Dijkstal) op 13 april 2004 (Tweede Kamer,
vergaderjaar 20032004, 28 479, nr. 4) een rapport uitgebracht "Over dienen en verdienen". Dit
rapport bevat een advisering voor de beloningstructuur en de ontwikkeling daarvan bij de
ambtelijke en politieke top in de sector Rijk. Daarbij wordt vergeleken met relevante
deelarbeidsmarkten in de markt- en (semi)publieke sector. Verder bevat dit rapport een advies
over normen voor inkomenstoeslagen voor de ambtelijke top. De belangrijkste adviespunten zijn
het inlopen van de ontstane achterstand van de politieke top ten opzichte van de ambtelijke
topsalarissen en de (her)bevestiging van het ministersalaris als hoogste normbedrag in de publieke
sector. Op 30 juni 2004 is hierop het kabinetsstandpunt verschenen, waarin deze punten tot
kabinetsbeleid verheven zijn. Om dit te realiseren moeten wetten die betrekking hebben op
ambtenaren c.q. politieke ambtsdragers gewijzigd worden. Deze wetswijzigingen zijn thans in
voorbereiding. Vooruitlopend hierop adviseert BZK departementen beleidsmatig zodanig dat er bij
nieuwe benoemingen geen topambtenaren worden aangesteld met een bezoldiging die uitstijgt
boven het (nieuwe) ministersalaris.
Naar aanleiding van het Hoofdlijnenakkoord is voor de (semi)publieke sector het wetsvoorstel
Openbaarmaking publiekgefinancierde topinkomens opgesteld. Na goedkeuring in de
Ministerraad van 15 april j.l. is dit aangeboden aan de Raad van State voor advisering. Kern van
dit voorstel is dat organisaties waarvan de inkomsten overwegend uit publieke middelen afkomstig
3
zijn in het jaarverslag beloningen van iedere functionaris moeten vermelden voorzover deze het
salaris van een minister te boven is gegaan. Wanneer dit wetsvoorstel per 1 januari 2006 van
kracht wordt, worden in september 2006 de toplonen over 2005 openbaar.
Daarnaast zijn of worden, in navolging van de Tabaksblat code, governance codes ontwikkeld
voor diverse publieke sectoren, zoals de culturele sector, de goede doelensector, de zorgsector,
woningcorporaties, en de onderwijssector.
In de private sector hebben de wetgever en de commissie corporate governance (commissie
Tabaksblat) de laatste jaren actie ondernomen om de marktimperfecties aan te pakken door de
"checks and balances" binnen ondernemingen te versterken. Aandeelhouders van alle naamloze
vennootschappen hebben daartoe nieuwe, wettelijke bevoegdheden gekregen:
· vaststelling beloningsbeleid bestuurders;
· goedkeuring optie- en aandelenregelingen bestuurders;
· vaststelling beloning van commissarissen;
· goedkeuring belangrijke bestuursbeslissingen (o.a. grote overnames en nemen en afstoten van
wezenlijke deelnemingen);
· benoemings- en ontslagrecht commissarissen (nu ook bij alle structuurvennootschappen),
teneinde de kring waaruit commissarissen worden benoemd te verruimen.
Voor alle open naamloze vennootschappen geldt de wettelijke plicht tot:
· volledige transparantie in de jaarrekening over de structuur en de hoogte van de beloning van
individuele bestuurders en commissarissen.
Daarenboven geldt voor alle beursgenoteerde naamloze vennootschappen de wettelijk
verankerde Tabaksblat code (pas toe of leg uit regel), met daarin onder andere de volgende
elementen:
· verdere doorbreking van het "old boys network": maximumaantal commissariaten per persoon
(5);
· variabele beloningen dienen gekoppeld te worden aan meetbare, objectieve criteria en
daarmee aan de prestaties van de onderneming;
· informatie-eisen t.a.v. het beloningsbeleid (o.a. prestatiecriteria, pensioenregelingen, etc.);
· maximale afvloeiingsregeling van in principe één jaarsalaris;
· verbod op leningen vanuit de onderneming aan bestuurders en commissarissen;
· opties worden nog slechts voorwaardelijk toegekend.
Verder is per 1 januari 2005 het keuzeregime voor opties in de loonbelasting afgeschaft, zodat
(ook) bestuurders voor het werkelijk behaalde voordeel in de loonbelasting worden betrokken.
Deze bovengenoemde wettelijke maatregelen zijn dus ook van toepassing op die nv's waarbij de
overheid aandeelhouder is. De overheid kan van deze mogelijkheden gebruik maken om zijn
verantwoordelijkheid bv. in zake het beloningsbeleid vorm te geven. Hierop wordt teruggekomen
in de paragraaf over de overheid als aandeelhouder. De Minister van Financiën heeft bovendien de
code Tabaksblat, waar mogelijk, ook van toepassing verklaard voor alle ondernemingen waarin de
Staat aandeelhouder is.
---
Effecten van de maatregelen
De nieuwe wetgeving ter versterking van de positie van de algemene vergadering van
aandeelhouders bij de vaststelling van de beloning van bestuurders is op 1 oktober 2004 in
werking getreden. Op veel algemene vergaderingen van aandeelhouders2 staat het onderwerp
"vaststelling beloningsbeleid" dit jaar voor het eerst geagendeerd. Ook worden de
statutenwijzigingen waarbij aandeelhouders nieuwe rechten krijgen, dit jaar gepresenteerd. Het
aandeelhoudersvergaderingenseizoen is momenteel nog volop in gang. De Tabaksblat code is eerst
in het boekjaar 2004 in werking getreden. Beursgenoteerde ondernemingen zijn pas in het
jaarverslag over 2004 (welke momenteel worden gepubliceerd) via de zogenoemde "pas toe of leg
uit"-regel wettelijk verplicht aan te geven in hoeverre zij de code naleven en motiveringen van
afwijkingen te vermelden. Hierdoor is momenteel nog geen compleet beeld te geven over de
(stijging van de) beloning van bestuurders, de naleving van de codevoorschriften op het punt van
de beloning van bestuurders en de activiteiten van aandeelhouders op de
aandeelhoudersvergaderingen. Daarnaast moet aandeelhouders enige tijd worden gegund om te
"wennen" aan de nieuw verkregen rechten. Er zijn aanwijzingen dat in ieder geval de grote
aandeelhouders hun verantwoordelijkheid serieus nemen.
Kritische opstelling door Staat als aandeelhouder
De Staat is aandeelhouder in circa 40 ondernemingen, waarvan twee beursgenoteerd zijn
(KPN, TPG). Sinds de wijziging in het Burgerlijk Wetboek en Code Tabaksblat hebben
aandeelhouders nieuwe bevoegdheden gekregen. De Staat stelt zich als aandeelhouder zeer
kritisch op bij de toepassing van deze Code bij zijn deelnemingen, waaronder het beoordelen van
het bezoldigingsbeleid. De minister van Financiën zet zich er voor in om de Code Tabaksblat ook
op niet-beursgenoteerde ondernemingen toe te passen.
Grofweg hanteert de minister van Financiën drie uitgangspunten om het bezoldigingsbeleid te
toetsen. In de eerste plaats mag de uitwerking van het beleid op de bezoldiging in individuele
gevallen zoals bepaald door de Raad van Commissarissen (RvC)- niet verrassend zijn. Dit
betekent ondermeer dat de (maximale) omvang van de afzonderlijke bezoldigingselementen (vast-
en variabel salaris en pensioen) en de criteria voor toekenning inzichtelijk moeten zijn voor de
aandeelhouder. Duidelijk moet zijn bijvoorbeeld bij welke performance van de doelstellingen welk
deel van de variabele bezoldiging wordt toegekend (een zgn `staffel'). De aandeelhouder moet
kunnen beoordelen of de targets ambitieus genoeg zijn. Wat betreft het pensioen stelt de Staat zich
op het standpunt dat de onderneming een zuiver middelloonstelsel moet hanteren. Daar waar dit
niet gebeurt, zal de Staat dit punt zelfstandig agenderen op de aandeelhoudersvergadering.
In de tweede plaats moet het beleid evenwichtig zijn en gemotiveerd worden. In het geval de
onderneming bijvoorbeeld gebruik maakt van een zgn `peergroup' (vergelijkingsgroep) dan dient
deze representatief te zijn. Dit betekent dat de deze dusdanig is samengesteld dat niet alleen `naar
2 Een aantal beursgenoteerde ondernemingen heeft, vooruitlopend op de nieuwe wetgeving, tijdens de algemene vergadering van
aandeelhouders 2004 het beloningsbeleid reeds ter vaststelling voorgelegd.
---
boven' wordt gekeken maar dienen ook ondernemingen meegenomen te worden met bijvoorbeeld
een lagere omzet/balanstotaal, risicoprofiel, aantal werknemers etc. opdat sprake is van een
adequate benchmark. Derde uitgangspunt betreft dat de Staatsdeelnemingen niet voorop zal lopen
met de beloningen ten opzichte van de organisaties waarmee vergeleken wordt. In het geval
gebruik gemaakt wordt van een vergelijkingsgroep betekent dit dat het bezoldigingsniveau bij de
staatsdeelnemingen maximaal de mediaan (de middelste in een reeks) zal bedragen. In bepaalde
gevallen kan het verdedigbaar zijn dat de bezoldiging aanzienlijk onder de mediaan ligt.
Bij de deelnemingen waar het Ministerie van Financiën grootaandeelhouder is stuurt de Staat er
actief op dat het bezoldigingsbeleid wordt vastgesteld conform deze uitgangspunten. Wat betreft de
variabele beloning is de inzet dat deze niet pensioengevend dient te zijn.
Overigens vindt afstemming van de toepassing van de Code Tabaksblat tussen
grootaandeelhouders en de vennootschap doorgaans plaats in de reguliere contacten. Tijdens
gezette momenten worden de standpunten uitgewisseld en dit heeft in een aantal gevallen
geresulteerd in aanpassing van de voorstellen van de onderneming. De Staat kiest voor deze
aanpak om RvC vroegtijdig de kans te geven de voorstellen aan de wensen van de aandeelhouder
aan te passen. Indien dit niet tot het gewenste resultaat leidt, schroomt de Staat niet om op de
Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AvA) op te treden. Dit heeft in 2004 bijvoorbeeld
geresulteerd in het terugdraaien van de zogenoemde synergie- en loyaliteitsbonussen van de
bestuurders van de KLM.
Institutionele beleggers
Ook de pensioenfondsen stellen zich kritisch op ten aanzien van het beloningsbeleid. De koepel
van pensioenfondsen, de Stichting Corporate Governance Onderzoek voor Pensioenfondsen
(SCGOP), heeft bijvoorbeeld in een brief van 24 januari 20053 de beursgenoteerde
ondernemingen opgeroepen om hun beloningsregelingen te toetsen op redelijkheid en effectiviteit.
De Tabaksblat code geeft een kader dat gericht is op de effectiviteit van de beloningsstructuur. Dit
kader zal, volgens de SCGOP, moeten leiden tot redelijke uitkomsten. In haar visie betekent dit
onder meer dat de uitkomsten niet op gespannen voet moet staan met de geldende
maatschappelijke normen en waarden en/of als excessief worden ervaren. Pensioenfondsen ABP
en PGGM hebben in 2003 een belangrijke rol gespeeld bij het versoberen van het beloningspakket
van de bestuursvoorzitter van Ahold. Deze pensioenfondsen hebben op de recente
aandeelhoudersvergadering van Van der Moolen kritische vragen gesteld over de onderbouwing
van het beloningsbeleid.
Overigens heeft het SCGOP in zijn activiteitenplan 2005 het voornemen kenbaar gemaakt zich te
willen verbreden door het deelnemerschap open te stellen voor alle institutionele beleggers, dus
ook verzekeraars, banken en beleggingsinstellingen. Juist vertegenwoordigers van deze laatste
groepen institutionele beleggers (zoals Aegon, ING, Fortis, ABN AMRO en Robeco) hebben
aangekondigd actiever te zullen worden c.q. te willen gaan stemmen op de
aandeelhoudersvergaderingen.
3 Deze brief is te downloaden via www.scgop.nl.
---
Ondernemingskamer
Aandeelhouders die een bepaald kapitaalbelang vertegenwoordigen (10% van het geplaatste
kapitaal of aandelenbezit met een nominale waarde van 225.000) en vakorganisaties hebben een
ingang bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam om de toekenning van
exorbitante salarissen aan de orde te stellen in het kader van een zogeheten enquêteprocedure
(onderzoek naar de gedragingen en het beleid van het bestuur en de raad van commissarissen van
een vennootschap, wanneer er gerede twijfels is of deze bestuursorganen wel juist hebben
gehandeld). Onder aanvoering van de Vereniging van Effectenbezitters (VEB), de
belangenorganisatie van particuliere beleggers, zijn beloningspakketten van bestuurders de laatste
tijd mede aan de orde gekomen in enkele enquêteprocedures, zoals bij Ahold (2005)4, Getronics
(2004)5 en Rodamco North America (2001 - 2003)6. In het laatste geval kwam de
Ondernemingskamer tot het oordeel wanbeleid toen de RvC arbeidsovereenkomsten tot stand
bracht die bepaalde bestuurders disproportionele voordelen toedichtten ten nadele van de
aandeelhouders.
Monitoring Commissie
De op 6 december 2004 ingestelde Monitoring Commissie Corporate Governance Code
(Staatscourant nr. 241 van 14 december 2004) zal aan het eind van 2005 haar eerste monitoring
rapport betreffende de naleving van de voorschriften van de Nederlandse corporate governance
code publiceren. Volgens de taakopdracht maakt de visie van de Monitoring Commissie op de
toereikendheid van de code aan de maatschappelijke en internationale corporate governance
standaarden en praktijken onderdeel uit van dat rapport. Voor wat betreft de beursgenoteerde
ondernemingen betreft kijkt de Monitoring Commissie naar drie zaken: 1) mate van naleving van de
code 2) gedrag aandeelhouders en 3) internationale ontwikkelingen. In december 2005 zal het
rapport van deze commissie gepubliceerd worden. Indien nodig kan naar aanleiding van de
conclusies van dat rapport nieuwe wetgeving of eventuele aanpassing van de code plaatsvinden.
Beschrijving beleid in de private sector
In de private sector met name daar waar het de werking van de Code Tabaksblat betreft zal het
kabinet bezien of ten aanzien van de volgende onderwerpen de zelfregulering van de Code
voldoende effect heeft:
1. Begrenzing gouden handdruk tot eenmaal het jaarsalaris
4 OK 6 januari 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
5 OK 2 september 2004, JOR 2004, 271.
6 OK 16 oktober 2001, JOR 2001, 251, OK 15 november 2001, JOR 2001, 252, OK 22 februari 2002, JOR 2002, 63, OK 22
maart 2002, JOR 2002, 82 en HR 18 april 2003, JOR 2003, 110.
7
Het betreft hier een voorschrift dat nu in de Code Tabaksblat is opgenomen. Beursgenoteerde
ondernemingen kunnen dus afwijken van deze bepalingen, wanneer zij dit motiveren in het
jaarverslag.
2. Verbod op leningen aan bestuurders en commissarissen (tenzij in normale uitoefening
bedrijf)
Ook dit betreft een voorschrift in de Code Tabaksblat. Beursgenoteerde ondernemingen kunnen
dus afwijken van deze bepalingen, wanneer zij dit motiveren in het jaarverslag.
3. Transparantie prestatiecriteria
Uitgangspunt van de Code Tabaksblat is dat beloning naar rato van prestatie dient te geschieden.
Voor aandeelhouders die het beloningsbeleid moeten vaststellen is het van groot belang dat de
prestatiecriteria betreffende de toekenning van bonussen, opties, aandelen en andere variabele
beloningselementen voldoende transparant zijn. Indien dat niet het geval is kunnen aandeelhouders
geen goed oordeel geven over de effecten van het beloningsbeleid
dat zij moeten vaststellen.
Om zo spoedig als mogelijk is inzicht te krijgen in de naleving van de Code Tabaksblat om met
name ten aanzien van de bovengenoemde punten een afweging te kunnen maken of wettelijke
verankering hiervan moet worden bewerkstelligd zal het kabinet de Monitoring Commissie
Corporate Governance Code verzoeken ten aanzien van deze punten eerder met een rapport te
komen.
4. Monitoring Commissie Corporate Governance
Het kabinet zal de Monitoring Commissie Corporate Governance Code (Commissie Frijns) vragen
om de rapportage over de naleving van de codebepalingen t.a.v. de beloning van bestuurders en
commissarissen (als onderdeel van het eerste monitoring rapport), eerder aan het kabinet aan te
bieden (in het derde kwartaal) dan in december 2005, zoals de Commissie oorspronkelijk heeft
gepland. Aan de Commissie zal gevraagd worden in haar rapportage met name op punten 1, 2 en
3 nader in te gaan. (Verantwoordelijke bewindspersonen ten aanzien van bovenstaande
punten: Minister van Financiën, minister van Justitie, staatssecretaris van Economische
Zaken )
De specifieke gerichtheid op de naleving van de Code Tabaksblat en de mogelijke wettelijke
verankering van bovengenoemde punten (gouden handdruk, leningen, transparantie
prestatiecriteria) is in lijn met het ingezette beleid op het terrein van transparantie beloningsbeleid en
vergroten macht van de aandeelhouders. In de afgelopen jaren zijn in dit kader door het kabinet al
een reeks maatregelen verwezenlijkt. Kort weergegeven betreft het de volgende:
· Wijziging BW (jaarrekeningrecht): alle open NV's die voor hun kapitaalvoorziening een
beroep doen of kunnen doen op de openbare markt (open NV's) dienen in de jaarrekening
gedetailleerde gegevens op te nemen over de bezoldiging van de bestuurders en
commissarissen. Dit geldt eveneens voor de zorginstellingen als bedoeld in de Wet
ziekenhuisvoorzieningen (WZV). In werking vanaf 1 september 2002.
· Wijziging BW (bezoldiging): een NV moet een bezoldigingsbeleid t.a.v. het bestuur hebben.
Het beleid wordt vastgesteld door de AvA. Het moet dezelfde gedetailleerdheid hebben als
8
verplicht is in de jaarrekening. De ondernemingsraad (OR) dient het voorstel voor het
beloningsbeleid schriftelijk en gelijktijdig met de aanbieding aan de AvA ter kennisneming
aangeboden te krijgen. In werking vanaf 1 oktober 2004.
· Code Tabaksblat: de Code (geldt voor alle beursgenoteerde NV's) bevat bepalingen t.a.v. de
structuur en de vaststellingprocedure van de bezoldiging voor bestuurders en commissarissen
(o.a. dat de AvA het bezoldigingsbeleid ten aanzien van het bestuur dient vast te stellen en dat
de variabele beloningen aan prestatiecriteria dienen te worden gekoppeld). De Code
Tabaksblat is op 1 januari 2004 in werking getreden.
· In de Code Tabaksblat is een regel opgenomen dat afwijking van de Code alleen kan
plaatsvinden als dat ook een reden heeft en deze reden moet ook worden weergegeven: de
zgn. comply or explain-regel. Sinds 31 december 2004 heeft deze regel ook een wettelijke
basis gekregen d.m.v. een AMvB.(art. 2:391, vierde lid BW).
Naast de onder 1,2 en 3 hierboven genoemde maatregelen die het kabinet in beraad heeft en die
aansluiten op de Code Tabaksblat heeft het kabinet nog de volgende maatregelen in de private
sector in beraad:
5. Inperking beschermingsconstructies
Veel beursgenoteerde ondernemingen maken gebruik van beschermingsconstructies
(prioriteitsaandelen, certificaten van aandelen), waardoor (ook) de "checks and balances" bij de
vaststelling van de beloning van bestuurders zijn verstoord. De aandeelhouderspositie kan niet ten
volle worden benut, ook niet t.a.v. het beloningsbeleid, wanneer aandeelhouders in hun rechten zijn
beknot door beschermingsconstructies. Certificaathouders dienen onder alle omstandigheden te
kunnen stemmen.
Het kabinet bereidt reeds een wetsvoorstel voor die dit zal bewerkstelligen: het wetsvoorstel ter
implementatie van de Europese overnamerichtlijn.
(Verantwoordelijkebewindspersonen: minister van Justitie, de minister van Financiën en de
staatssecretaris van Economische Zaken)
Als reeds in ganggezette wettelijke maatregel wijs ik nog op het wetsvoorstel Wet
medezeggenschap werknemers (WMW). In het kader van het vergroten van de transparantie
over beloningen en het betrekken van stakeholders bij het beloningsbeleid is in dit wetsvoorstel een
bepaling opgenomen die de OR een informatierecht geeft m.b.t. de beloningsverhoudingen
tussen het bestuur, het toezichtorgaan van de onderneming en groepen in de onderneming
werkzame personen. De OR kan deze informatie o.a. gebruiken in het overleg met de
ondernemer over de algemene gang van zaken in de onderneming. Deze bepaling is van toepassing
op zowel ondernemingen in het bedrijfsleven als op de (semi)publieke sector. Het streven is er op
gericht de WMW op 1 januari 2006 in werking te laten treden.
(Eerstverantwoordelijke: minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid)
6. Fiscale aftrekbaarheid werknemersopties
9
Bij de eerstvolgende gelegenheid zal met de Stichting van de Arbeid worden overlegd over
eventuele maatregelen in de fiscaliteit, waarbij de beperking van de aftrekbaarheid van
werknemersopties centraal zal worden gesteld.
(Verantwoordelijke bewindspersonen: minister en staatssecretaris van Financiën en
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid)
7. Stichting van de Arbeid
Het kabinet wil ook de verantwoordelijken in de private sector aanspreken op de ontwikkeling van
de topinkomens.
In de kabinetsverklaring bij gelegenheid van het Najaarsoverleg met sociale partners van 5
november 2004 heeft het kabinet de verwachting uitgesproken dat op grond van de voornemens
van sociale partners dat in 2005 de contractloonstijging uiterst terughoudend zal zijn, eenzelfde
terughoudendheid wordt verwacht ten aanzien van de stijging van de niet-cao-inkomens.
Het kabinet zal tijdens het eerstvolgende overleg met de Stichting van de Arbeid de ontwikkeling
van de bezoldiging van de topbestuurders aan de orde stellen. Het kabinet zal bij deze gelegenheid
tevens de mogelijkheden om afspraken te maken bij cao-onderhandelingen m.b.t. de
salarisontwikkeling (vast en variabel) van de niet-cao-inkomens aan de orde stellen.
(Eerstverantwoordelijke: minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid)
Tot slot in de private sector heeft het kabinet gekeken naar die bedrijven waar lagere overheden
aandeelhouder zijn (zie voor de Staat als aandeelhouder onder aan deze brief).
8. Code Tabaksblat en lagere overheden
De Tabaksblat code heeft een wettelijke basis voor alle beursgenoteerde vennootschappen via de
zogenoemde pas toe of leg uit-regel. De Minister van Financiën heeft in 2003 de Tweede Kamer
kenbaar gemaakt de code, waar mogelijk, ook toe te passen op de staatsdeelnemingen. De code
kan ook voor ondernemingen waarin decentrale overheden aandeelhouder zijn een aanvullend
handvat zijn om bestuur en raad van commissarissen kritisch te volgen. De code zou, waar
mogelijk, ook van toepassing kunnen worden verklaard op deelnemingen van decentrale
overheden, zoals energiebedrijven.
Het spreekt voor zich dat dit overleg vergt met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het
Interprovinciaal Overleg.
( Eerstverantwoordelijke: minister van Financiën)
Beschrijving beleid in de publieke sector
In de publieke sector en de "publiekgefinancierde" sector beraadt het kabinet zich op een aantal
maatregelen die in het verlengde liggen van het reeds in gang gezette beleid om het beloningsbeleid
voor de top aan te scherpen:
1. Publiekgefinancierde topinkomens
De start van een geïntensiveerd beloningsbeleid is al in 2004 gegeven toen het kabinet wetgeving
aankondigde gericht op meer transparantie van topinkomens in de publieke sector. Inmiddels is het
wetsvoorstel openbaarmaking publiekgefinancierde topinkomens conform besluitvorming in de
Ministerraad van 15 april jl. aangeboden voor spoedadvies aan de Raad van State.
10
Het kabinet wil nu een volgende essentiële stap in dit kader nemen. Er zal een norm voor
topsalarissen in de publieke sector worden vastgelegd. Daarom wordt als uitwerking van het
advies van Commissie Dijkstal 1 en het kabinetsstandpunt daarop wetgeving (aanpassingen in
Algemeen Rijksambtenarenreglement en Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (1984))
voorbereid waarmee het ministersalaris voor ambtenaren in de sector Rijk het hoogste salaris
wordt (nader te bepalen na besluitvorming in het parlement). Vooruitlopend adviseert het bureau
algemene Bestuursdienst de vakdepartementen zodanig dat bij aanstelling van nieuwe topambte-
naren reeds met de door Commissie Dijkstal voorgestelde normering rekening wordt gehouden.
2. Politieke ambtsdragers
Wat betreft politieke ambtsdragers bestaat sinds 1981 al het systeem dat het ministersalaris als
hoogste salaris. Wel bestaan er (historisch gegroeide) verschillen in vergoedingen in de secundaire
sfeer (forfaitaire kostenvergoedingen zoals ambtstoelagen en reiskostenvergoedingen) waardoor
verschillen kunnen bestaan tussen politieke ambtsdragers in eenzelfde salarisklasse.
Ook op dit punt heeft het kabinet besloten tot verdere stappen. Uitgaande van het ministerssalaris
als norm in de publieke sector buigt de commissie Dijkstal zich momenteel over de verdere
inrichting van het salarisbouwwerk binnen het openbaar bestuur. Tevens is op dit moment een
wetsvoorstel in voorbereiding op grond waarvan politieke ambtsdragers hun inkomsten uit
nevenfuncties openbaar moeten maken. Het gaat hierbij om de neveninkomsten van politieke
ambtsdragers die hun ambt als hoofdfunctie uitoefenen, te weten: Tweede Kamerleden,
commissarissen van de Koningin, gedeputeerden, burgemeesters en (fulltime) wethouders. Deze
neveninkomsten houden geen verband met de uitoefening van het politieke ambt en worden
daarom niet meegerekend bij het bepalen van de vraag of de inkomensnorm wordt overschreden.
Deze regeling is niet van toepassing op ministers en staatssecretarissen. Zij vervullen immers in het
geheel geen nevenfuncties naast het politieke ambt.
3. Publieke instellingen
Een volgende sector binnen het totaal van het publieke domein zijn de publieke instellingen die
ressorteren onder een vakdepartement. Voor deze instellingen is in de instellingswet (meestal)
geregeld dat de vakminister bevoegd is tot het vaststellen van de salarissen van de bestuurders.
Het kabinet heeft besloten dat ministers op hun eigen departement laten inventariseren of de
ministeriële verantwoordelijkheid in voorkomende gevallen adequaat is geregeld. Voorzover de
benodigde bevoegdheden ontbreken, zal worden onderzocht op welke wijze deze alsnog
verkregen zouden kunnen worden. In lijn met het advies van de commissie Dijkstal zal worden
vastgelegd dat, indien er redenen zijn om van de norm van het ministersalaris af te wijken, dit alleen
met een zeer zware procedure kan en niet dan nadat de ministerraad zich hierover heeft
uitgesproken.
4. Decentrale overheden
Decentrale overheden zijn zelf bevoegd voor het vaststellen van de topsalarissen (van ambtenaren),
de centrale overheid kan hierop niet rechtstreeks ingrijpen.
11
Het kabinet zal in overleg treden met de decentrale overheden om te bevorderen dat ook zij als
bovengrens het ministersalaris gaan hanteren. Daarnaast zal het vervolgadvies van de commissie
Dijkstal tevens uitgangspunten op kunnen leveren voor de onderlinge salarisverhoudingen binnen
gemeenten en provincies.
(Eerstverantwoordelijkevoor de punten 1 t/m 4: minister Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties)
Effectieve benutting aandeelhoudersbevoegdheid
De reeds gerealiseerde wetgeving biedt nieuwe mogelijkheden voor aandeelhouders ten aanzien
van de beïnvloeding van het bezoldigingsbeleid. Ook de Staat als aandeelhouder zoals boven
beschreven - maakt gebruik van de via de Code Tabaksblat en de bij wet gegeven mogelijkheden
en voert sinds invoering van de Code Tabaksblat een intensief bezoldigingsbeleid.
Het kabinet stelt zich op het standpunt dat het nuttig is dat grote aandeelhouders onderling
informatie uitwisselen. Daarom zal de Staat als aandeelhouder andere grote aandeelhouders als,
gemeenten, provincies, SCGOP en andere voor de hand liggende organisaties/instellingen
voorafgaand aan een volgend aandeelhoudersvergaderingseizoen uitnodigen om in overleg
informatie uit te wisselen over het bezoldigingsbeleid. Daarnaast kan dit overleg gebruikt worden
om proactief informatie uit te wisselen over voor de aandeelhouder relevante zaken.
Tot slot hebben enkele decentrale overheden aangegeven op korte termijn al graag van de
opgebouwde expertise van de Staat als aandeelhouder gebruik te willen maken met name waar het
de relatie met prestatiecriteria - beloningen betreft. Hiertoe zal een overleg geagendeerd worden.
(Eerstverantwoordelijke: minister van Financiën)
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid