Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

CPB Notitie

Nummer : 2005\15
Datum : 26 april 2005
Aan : mr. A.W. Kist
' Level playing field' in de WGA in 2006

Samenvatting
Door het ontbreken van premiedifferentiatie bij de UWV-omslagpremie en de rentehobbel in de premie van private verzekeraars is het in 2006 niet mogelijk een gelijk speelveld te verkrijgen tussen UWV en private verzekeraars bij de uitvoering van de WGA. Bij een opslag van 50% van de rentehobbel op de uniforme WGA-omslagpremie van het UWV is naar verwachting een substantieel deel van de markt potentieel toegankelijk voor private verzekeraars. Inleiding
Op verzoek van de heer Kist heeft het CPB een analyse gemaakt van de voor het jaar 2006 vast te stellen WGA-premie met het oog op het verkrijgen van een `level playing field' voor private verzekeraars en UWV bij de uitvoering van de Werkhervattingsregeling voor Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). Een gelijk speelveld moet eerlijke concurrentie tussen publieke en private verzekeraars mogelijk maken. Het verzoek vloeit voort uit de opdracht van de minister van SZW aan de heer Kist om te adviseren over de WGA-premie bij het UWV in 2006, zodanig dat enerzijds verzekeraars een "redelijke" toegang tot de markt hebben en anderzijds dat een "oneigenlijke" uitstroom van werkgevers naar het eigenrisicodragen wordt voorkomen.1 Specifiek dient Kist te adviseren over de hoogte van de opslag, verder aan te duiden als de zogenoemde Kist-opslag, op de UWV-omslagpremie over het "premiegedifferentieerde WGA- deel"2 die moet zorgen voor een level playing field in 2006. Daarbij doen zich twee problemen voor:


1 Zie brief van Minister De Geus over de opdrachtverlening aan deTweede Kamer d.d. 23 maart 2005.
2 Zie voor een toelichting op het onderscheid tussen het publieke WGA-deel en het premiegedifferentieerde WGA-deel CEP 2005, par. 6.2 De hervorming van het WAO-stelsel, p. 163 e.v.. Verderop in deze notitie komt aan de orde dat in het "premiegedifferentieerde WGA-deel" in 2006 nog geen sprake is van premiedifferentiatie voor bedrijven die bij het UWV verzekerd zijn. Dit geldt pas vanaf 2007.

---


· premies van private verzekeraars worden op basis van rentedekking berekend, terwijl UWV omslagpremies hanteert, zodat private verzekeraars vanwege de rentehobbel bij aanvang hogere premietarieven moeten hanteren.

· private verzekeraars kunnen premiedifferentiatie toepassen en het UWV niet in 2006, zodat goede risico's naar de private verzekeraars dreigen te gaan en de slechte risico's bij het UWV blijven (`adverse selection').

Privaat verzekerden betalen in 2006 een hogere premie vanwege de rentehobbel dan de bedrijven die bij het UWV verzekerd zijn. Immers, afgesproken is om de zogenoemde Kist- opslag in de WGA-premie van het UWV te compenseren via een verlaging van de basispremie voor het arbeidsongeschiktheidsfonds (AOF) om een lastenverzwaring te voorkomen.3 Publiek verzekerden betalen dus de facto alleen de omslagpremie. Tevens is afgesproken om in 2006 nog geen aparte WHK-premie4 te innen, maar dit via het WAO-basisfonds AOF te laten verlopen waaraan alle werkgevers betalen. Privaat verzekerden en eigen risicodragers betalen dus in 2006 dubbel. Hiervoor worden zij gecompenseerd doordat zij in 2007 de WHK- omslagpremie plus de Kist-opslag gerestitueerd krijgen.5
Feitelijk dient de heer Kist dus te adviseren over welk deel van de rentehobbel privaat verzekerden in 2007 compensatie dienen te krijgen. Het kabinet heeft eerder een Kist-opslag van 50% van de rentehobbel voorgesteld en het Verbond van Verzekeraars (VvV) heeft 80% geclaimd. Zoals in het vervolg van deze notitie aan de orde komt geldt daarbij dat het VvV dit percentage relateert aan de bruto rentehobbel waarbij in de private premie ook een kostenopslag van 20% zit besloten. In feite claimt het VvV daarmee een Kist-opslag van 100% van de netto rentehobbel, terwijl het kabinet 50% van de netto rentehobbel heeft voorgesteld. De netto rentehobbel is zonder kostenopslag.
De volgende paragraaf start met een korte kwalitatieve beschouwing over elementen die van invloed zijn op het `level playing field'. Daarna wordt een beknopte kwantitatieve analyse geboden om inzicht te verwerven in de mogelijke consequenties van de keuze van de hoogte van de Kist-opslag. De notitie wordt afgerond met enkele slotopmerkingen.

Enkele kwalitatieve opmerkingen
Er is sprake van een `level playing field' wanneer er alleen concurrentieverschillen tussen UWV en private verzekeraars bestaan door verschillen in efficiëntie in uitvoering en in effectiviteit van preventie- en reïntegratie-inspanningen. Noodzakelijke, maar niet voldoende


3 Zie brief van Minister De Geus over invoering WIA aan de Tweede Kamer d.d. 11 maart 2005.
4 De WHK-premie is de premie voor de Werkhervattingskas. Dit betreft de WGA-premie van het UWV voor het premiegedifferentieerde deel.

5 Deze restitutie zal in 2007 lastenneutraal worden gefinancierd uit een opslag op de WAO-basispremie en is daarmee deels een sigaar uit eigen doos.

2

voorwaarde daarbij is dat de verschillende uitvoerders de beschikking krijgen over schadelastgegevens over het verleden die benodigd zijn voor een adequate premiecalculatie.6 Een eerste reden die het verkrijgen van een `level playing field' bemoeilijkt is dat private verzekering financiering op basis van rentedekking vereist, terwijl publieke verzekering omslagfinanciering mogelijk maakt. Rentedekking betekent dat een verzekeraar direct een voorziening voor een nieuw schadegeval dient te treffen. Deze voorziening dient volgens verzekeringstechnische inzichten alle toekomstige uitkeringen voor dit schadegeval te dekken. Rentedekking maakt een verzekering niet duurder, maar wel worden de premiebetalingen in de tijd naar voren gehaald. Bij een gunstig rendement over de voorziening kan op termijn de rentedekkingspremie zelfs lager komen te liggen dan de omslagpremie. Door de invoering van de gedeeltelijk private uitvoering van de WGA ontstaat in 2006 de situatie dat de lopende WAO-uitkeringen nog gefinancierd moeten worden uit omslag en dat alle te verwachten toekomstige uitkeringen van private verzekeraars voor nieuwe schadegevallen volledig afgefinancierd moeten worden. Tijdelijk zal derhalve sprake zijn van een lastenverzwaring. De rentehobbel wordt gedefinieerd als het verschil tussen publiek omslagpremie en private rentedekkingspremie voor de WGA gedurende de overgangsfase van omslagfinanciering naar rentedekking. Om een gelijk speelveld te krijgen zal de premiegedifferentieerde WHK-premie van het UWV vanaf 2007 worden verhoogd met een opslag ter grootte van het effect van rentedekking op de private WGA-premies. Het macrobedrag dat met de opslag op de WHK- premie van het UWV is gemoeid, wordt teruggesluisd door een tijdelijke verlaging van de WAO-basispremie om de lasten voor het bedrijfsleven niet te zeer te laten stijgen. In 2006 is deze constructie echter nog niet mogelijk, omdat UWV en belastingdienst hebben aangegeven dat dan premiedifferentiatie in de WGA om technische redenen nog niet mogelijk is. In 2006 kan door UWV en belastingdienst alleen een uniforme omslagpremie voor de WGA in rekening worden gebracht. Omdat de daadwerkelijke instroom in de WGA in de beginjaren nog beperkt is, zal deze omslagpremie lager zijn dan de rentedekkingspremie van private verzekeraars. Het volledig compenseren van privaat verzekerden voor de rentehobbel stuit op het probleem van `adverse selection'.

Het verschil in mogelijkheden tot premiedifferentiatie is een tweede reden die het verkrijgen van een `level playing field' verstoort. Zoals reeds vermeld kan het UWV in 2006 nog geen premiedifferentiatie toepassen, maar slechts een uniforme premie in rekening brengen. Private verzekeraars hebben echter een grote vrijheid om hun premies vast te stellen. Zij kunnen er voor


6 In de MvT bij het wetsontwerp WIA wordt dit punt onderkend (zie p. 82).Gesteld wordt dat het noodzakelijk is dat de verschillende uitvoerders hun gegevens uitwisselen. In dit kader bestaan in de VS veelal ratingsbureaus waaraan verzekeraars in het kader van de Workers' compensation-regeling schadelastgegevens verplicht moeten leveren. Deze gegevens zijn dan ook beschikbaar voor eventuele nieuwe toetreders en kleine verzekeraars om voldoende concurrentie te waarborgen. Zie Annemiek van Vuren, Publieke of private uitvoering van arbeidsongeschiktheidsregelingen; casestudie verzekering van beroepsrisico's in de VS, CPB Memorandum nr. 117, 26 april 2005.
---

kiezen om actuarieel neutrale premies te hanteren, d.w.z. premies die, op basis van de kenmerken van het werknemersbestand en de aard van de werkzaamheden in een bedrijf, passen bij de te verwachten uitkeringslast. Hierdoor zullen bedrijven met een gering risico op arbeidsongeschikte werknemers, de zogenoemde `goede risico's, een lage premie geoffreerd krijgen door private verzekeraars. Daarbij hebben private verzekeraars met voldoende eigen reserves bovendien de mogelijkheid om hun premie tijdelijk onder lastendekkend niveau vast te stellen om marktaandeel te veroveren.7 Kortom, goede risico's zullen naar de private verzekeraars gaan en de slechte risico's zullen bij het UWV blijven. Dit keuzegedrag van verzekerden wordt in de economische theorie aangeduid als `adverse selection'.8 Dergelijk gedrag in 2006 is ook van invloed op de concurrentiepositie tussen private verzekeraars en UWV vanaf 2007.9
Wel geldt dat het UWV vanaf 2007 ook premiedifferentiatie kan hanteren, maar alleen op basis van de schadelast uit het verleden conform de Pemba-systematiek. Bij de daadwerkelijke schade over een beperkt aantal uitkeringsjaren kan toeval nog een substantiële rol spelen. Dit kan het aantrekkelijker maken om te kiezen voor een private verzekeraar die de premies baseert op de ex ante schade in plaats van op de ex post schade.

Bij de beoordeling van het gelijke speelveld is voorts van belang dat het kabinet van plan is om wettelijk vast te leggen dat die bedrijven die nu in het kader van Pemba verzekerd zijn bij het UWV respectievelijk eigenrisicodrager zijn, al dan niet herverzekerd bij een private verzekeraar, dit in beginsel ook zijn voor het premiegedifferentieerde deel van de WGA vanaf 2006. Niettemin wordt bedrijven wel de vrijheid geboden om een andere keuze te maken in 2006. Rationele bedrijven zullen zich daarbij laten leiden door verschillen in premietarieven en door de kosten voor de verandering in hun keuze, de zogenoemde `switching costs'. Bedrijven die nu reeds privaat verzekerd zijn voor de WAO in het kader van Pemba, zullen vanwege deze `switching costs' waarschijnlijk niet snel van verzekeraar veranderen, indien in 2006 een eenmalig verschil in premietarief bestaat. Dit geldt zeker in die gevallen waarin het betreffende bedrijf ook de verzekering van ziektekostenuitkeringen in de eerste twee ziektejaren en preventie- en reïntegratie-activiteiten gedurende die periode bij dezelfde verzekeraar heeft ondergebracht. Het CPB verwacht derhalve dat de huidige eigenrisicodragers voor het grootste deel ook eigenrisicodrager zullen worden voor de WGA. Voor wat betreft de overige bedrijven


7 Eerder deden private verzekeraars dit bij het lanceren van private ziekteverzuimverzekeringen na de introductie van de loondoorbetaling bij ziekte gedurende een jaar in 1996.

8 Te onderscheiden van de risicoselectie door verzekeraars. Het empirisch belang van het fenomeen `adverse selection' blijkt uit A.P. Deelen, Adverse selection in disablity insurance: empirical evidence for Dutch firms, CPB Discussion Paper, binnenkort te verschijnen.

9 Niet voor niets wordt er in staten in de VS waarin private verzekeraars bij de uitvoering van de Workers' Compensation concurreren met een publiek fonds veelal voor gekozen om een apart waarborgfonds voor de hele slechte risico's te creëren. Het UWV zal daarentegen tegelijk gaan fungeren als concurrerend fonds èn waarborgfonds.


4

verwacht het CPB dat deze zich in eerste instantie terughoudend zullen opstellen bij het veranderen van verzekeraar vanwege de onbekendheid met de veranderingen in het WAO- stelsel en met de te verwachten specifieke effecten daarvan voor hun bedrijf. Wel mag aangenomen worden dat de wat grotere bedrijven eerder de mogelijke voordelen van een verandering in verzekeraar zullen berekenen en daarom eerder zullen switchen.

Gelet op de hierboven gesignaleerde problemen lijkt het niet mogelijk om in 2006 echt een gelijk speelveld te creëren. Er zal derhalve naar een pragmatische oplossing gezocht moeten worden, gericht op het zo goed mogelijk benaderen van een gelijk speelveld. Een belemmering daarbij is dat in de adviesopdracht aan de heer Kist niet staat omschreven wat onder een "redelijke" toegang tot de markt respectievelijk een "oneigenlijke" uitstroom van werkgevers naar het eigenrisicodragen moet worden verstaan.
Een beknopte kwantitatieve analyse
Om inzicht te verwerven in de mogelijke consequenties van de keuze van de hoogte van de Kist-opslag is een kwantitatieve analyse uitgevoerd. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:


1. op basis van de instroomraming in het CEP 2005 voor het jaar 2006, nieuwe gegevens van het UWV, met name omtrent de effecten van aanscherping van het schattingbesluit,10 en enige demografische groei wordt de instroom in de WGA in 2008 op circa 18 000 personen geraamd.11

2. bij deze instroom is de (bruto) uniforme UWV-omslagpremie circa 0,1% van het premieplichtig loon12;

3. conform de door SZW en VvV afgesproken systematiek levert de gehanteerde instroomraming een rentehobbel van 0,49% in 2006, afgerond 0,5%;13

4. volledige premiedifferentiatie bij private verzekeraars;

5. een Kistopslag van 50 respectievelijk 80% van de netto rentehobbel;


10 Zie UWV, Prognose ontwikkeling WIA/WAO, memo d.d. 18 april 2005. Uit dit memo is niet de verdeling over IVA en WGA overgenomen, gelet op de gesignaleerde onzekerheden. In de Memorie van Toelichting WIA wordt er van uit gegaan dat 54% van de volledig arbeidsongeschikten als duurzaam aangemerkt zal worden op basis van de kans in de oude WAO dat diegenen die twee jaar ziek zijn, dat na zeven jaar nog zijn. Het UWV stelt dit percentage op 80% zonder de keuze van dit percentage te onderbouwen. Aannemelijk is dat het percentage hoger zal liggen dan de oude kans van 54%, omdat na aanscherping van het schattingsbesluit de ernstiger gevallen overblijven in de IVA. CPB heeft de oude kans en het door UWV gehanteerde percentage gemiddeld. Per saldo resulteert dan dat in de totale WIA-instroom het WGA-aandeel de helft is.
11 2008 is relevant omdat de private verzekeraar de WGA-lasten vanaf 2008 verzekert van werknemers die in 2006 ziek/arbeidsongeschikt zijn geworden, maar waarvan het loon in 2006 en 2007 nog door de werkgever wordt doorbetaald. 12 Bruto wil zeggen inclusief uitvoerings- en reïntegratiekosten van het UWV. 13 Dit is nog exclusief een eventuele correctie voor vangnet-ZW-werknemers. Bovendien is nog de vraag of in de gekozen systematiek uitgegaan wordt van de correcte premiegrondslag.

---


6. privaat verzekerden krijgen deze zogenoemde Kist-opslag in 2007 teruggestort;
7. `switching costs' nihil

Op basis van deze uitgangspunten geldt in 2006 het volgende omslagpunt voor uitstroom naar private verzekeraars bij een Kist-opslagpercentage van 50%:

0,1% = 0,6% x relatieve WAO-risico - 0,5 x 0,5% (A)

De formule geeft aan dat bij het omslagpunt de UWV-omslagpremie gelijk is aan de gemiddelde fictieve private premie, vermenigvuldigd met de verhouding tussen het WAO-risico van een individueel bedrijf en het gemiddelde WAO-risico, gecorrigeerd voor de restitutie van de helft van de netto rentehobbel. De gemiddelde fictieve private premie wordt berekend als de som van de omslagpremie en de berekende rentehobbel. De daadwerkelijke gemiddelde private premie kan hiervan afwijken door verschillen in uitvoeringskosten, winstopslag, strategisch premiezettingsgedrag en/of verschillen in succes van preventie- en reïntegratiemaatregelen. De daadwerkelijke premie is bepalend voor het aantal bedrijven dat voor private verzekering zal kiezen.
Uit de formule kan worden afgeleid dat het voor een bedrijf voordelig is om uit te stromen, indien dit bedrijf een WAO-risico van minder dan 60% van het gemiddelde heeft [ (0,1 + 0,25)/ 0,6 x 100]. Bij een Kist-opslagpercentage van 80 wordt privaat verzekeren aantrekkelijk, indien een bedrijf een WAO-risico heeft van minder dan 85% van het gemiddelde. Merk op dat het hierbij gaat om een gedachtenexercitie op basis van de veronderstelling dat private verzekeraars tot volledige premiedifferentiatie op actuariële gronden in staat zijn. In het vervolg van deze paragraaf komt aan de orde dat verzekeraars zelf aangeven maar in beperkte mate tot premiedifferentiatie in staat te zijn. Door de `switching costs' nihil te veronderstellen levert bovenstaande exercitie bovendien slechts inzicht in het potentiële marktaandeel van private verzekeraars.

Op basis van microbestanden met pemba-gegevens is berekend dat 42% van de publiek verzekerde grote bedrijven (26% van de loonsom) een risico heeft dat lager is dan de helft van het gemiddelde landelijke risico. Voor deze bedrijven is het onder de hierboven gehanteerde uitgangspunten op grond van `adverse selection' alleen al aannemelijk dat ze zich in grote getale privaat gaan verzekeren, indien zij rationeel handelen.14 Daar het in bovenstaande

14 Wel moet worden opgemerkt dat in deze analyse uitgegaan wordt van het arbeidsongeschiktheidsrisico op basis van de schadelast uit het verleden volgens de pemba-systematiek. Bij de daadwerkelijke schade over een beperkt aantal uitkeringsjaren kan toeval nog een substantiële rol spelen, waardoor er nog ruis in de gehanteerde risicopercentages kan zitten. Daarmee kan de kans worden overschat dat het risico lager is dan de helft van het gemiddelde en zodoende ook de kans dat werkgevers op grond van adverse selection' zullen uittreden. 6

berekeningen gaat om een risico van minder dan 60 respectievelijk 85% van het gemiddelde, zal het percentage privaat verzekerde bedrijven nog hoger liggen.15 Een aanzienlijke uitstroom uit de publieke verzekering kan dus in 2006 ontstaan op basis van `adverse selection' bij een Kistopslag van 50% van de rentehobbel. Daarnaast concurreren verzekeraars nog op basis van kostenverschillen en verschillen in effectiviteit van reïntegratie (het echte 'level-playingfield' dus). Bovendien mag worden aangenomen dat de bedrijven die nu al privaat verzekerd zijn als eigenrisicodrager conform Pemba, hiervoor ook voor het grootste deel zullen kiezen indien de opting out mogelijkheid wordt geboden in de WGA.

Niettemin claimt het VvV dat bij een Kistopslag van 50% van de rentehobbel verzekeraars slechts tussen de 0 en 4% van de markt kunnen veroveren, terwijl volgens hun mening pas sprake is van een reële marktwerking, indien 19% van de markt "toegankelijk is voor verzekeraars".16 Twee elementen lijken deze afwijkende inschatting te bepalen:


· private verzekeraars hanteren in hun berekeningen een kostenopslag van 20% op wat hierboven gedefinieerd is als de fictieve private premie. Het is echter onjuist om bij het vaststellen van het level playing field rekening te houden met de hogere kosten omdat verschillen in kosten nu juist een legitieme concurrentiefactor zijn. Bovendien kunnen tegenover de hogere uitvoeringskosten de opbrengsten staan van succesvollere preventie- en reïntegratie-inspanningen. Dit laatste punt wordt door verzekeraars bij herhaling gesteld.

· in afwijking van punt 4 stelt het VvV dat de maximale premiedifferentiatie van verzekeraars naar beneden maximaal circa 50% is conform de WAO-hiaat portefeuille. Blijkbaar zijn de private verzekeraars tot een minder vergaande premiedifferentiatie in staat dan het UWV op basis van de Pemba-systematiek. Bij een lastendekkende gemiddelde AOK-premie van 2,13% in 2003 varieert voor grote bedrijven (d.w.z. meer dan circa 15 werknemers), afhankelijk van de schadelast uit het verleden, de premie tussen een minimum van 0,59% (circa ¼ van de gemiddelde premie) tot een maximum van 8,52% (4 maal de gemiddelde premie).17 Op voorhand lijkt er geen reden om te veronderstellen dat private verzekeraars niet dezelfde mate van premiedifferentiatie zouden kunnen toepassen als in Pemba.

15 Uit door het secretariaat van de heer Kist geleverde gegevens blijkt bijvoorbeeld dat 52% van de bedrijven (43% van de loonsom) een risico heeft lager dan driekwart van het gemiddelde en 62% van de bedrijven (60% van de loonsom) een risico heeft lager dan het gemiddelde.
16 Zie brief van Verbond van Verzekeraars aan de Minister-President, d.d. 10 maart 2005. 17 Zie UWV, Premies en parameters AOK 2003, juni 2003. In 2002 gold Pemba overigens ook nog voor kleine bedrijven. De minimumpremie voor kleine bedrijven bedroeg toen circa 60% van de gemiddelde premie en het maximum drie maal de gemiddelde premie. Uit UWV-gegevens blijkt dat in 2002 90,8% van de kleine werkgevers de minimumpremie betaalde en 4,4% de maximumpremie, terwijl bij de grote werkgevers 33,8% de minimumpremie betaalde en 1,6% de maximumpremie (UWV, Premiedifferentiatie WAO, juli 2002).

---

Kortom de VvV-berekeningen lijken vooralsnog minder realistisch. Bij een Kistopslagfactor van 50% is naar verwachting een substantieel deel van de markt toegankelijk voor private verzekeraars. Het VvV claimt feitelijk een Kistopslagfactor van 100% van de netto rentehobbel en daarmee volledige compensatie voor de rentehobbel. Daarmee gaat het VvV ten onrechte voorbij aan het `adverse selection' effect op de concurrentiepositie van het UWV als gevolg van het ontbreken van premiedifferentiatie bij het UWV .
Slotopmerkingen
Overwogen zou kunnen worden om in aanvulling op de Kist-opslag het level playing field langs twee andere wegen te verbeteren. In de eerste plaats zou het probleem van `adverse selction' verminderd kunnen worden door sectorale differentiatie van de Kist-opslag toe te passen. Dit zou betekenen dat aan de laatste term in formule (A) de factor "relatieve sectorale WAO-risico" toegevoegd zou moeten worden. Daarnaast zouden de kosten van de rentehobbel voor privaat verzekerden eerder gemitigeerd kunnen worden door de restitutie van het nader te bepalen deel van de rentehobbel al in de tweede helft van 2006 te laten plaats vinden in plaats van in 2007.

Overigens zou het probleem met de rentehobbel in principe ook opgelost kunnen worden door het publieke fonds net als in de VS ook te verplichten om op rentedekkingsbasis te werken. Wel zou dit in 2006 waarschijnlijk ook op uitvoeringstechnische problemen stuiten. Net als bij de vanaf 2007 gekozen constructie zou dan de lastenverzwaring bij publiek verzekerden macro gecompenseerd kunnen door een verlaging van de WAO-basispremie zonder dat het EMU- saldo wordt beïinvloed.

Een heel ander alternatief zou zijn om de WGA in 2006 eenmalig onder de pemba-systematiek te brengen. Dit zou de concurrentieverhoudingen in 2006 bevriezen voordat in 2007 sprake zal zijn van keuzevrijheid.18 In 2006 zou dan gelden dat de eigenrisicodragers en privaat herverzekerden voor de oude WAO (circa 20% van de bedrijven) dat ook voor de WGA zijn.

Overigens leren de berekeningen van het secretariaat van de heer Kist dat de totale potentiële WGA-markt voor verzekeraars slechts circa 0,8 mld euro bedraagt. Hierbij is terecht gecorrigeerd voor zeer grote bedrijven en overheid als eigenrisicodragers, vangnet-ZW- werknemers en werkgevers met brandende huizen. VvV voert om onbekende redenen dergelijke correcties niet uit en gaat uit van een markt van 1,65 mld euro. Bij een bescheiden markt van 0,8 mld euro rijst de vraag of één publieke uitvoerder toch niet efficiënter zou kunnen zijn, alhoewel deze markt waarschijnlijk niet los mag worden gezien van de markt voor verzekering

18 Overigens wordt deze keuzevrijheid wel beperkt door het bestaan van "brandende huizen".
8

van ziektegelduitkeringen. Daarnaast moeten de mogelijkheden tot verdere schadelastbeperking door privatisering van de WGA niet overschat worden. Immers, er bestaan reeds de nodige effectieve prikkels tot preventie en reïntegratie van zieke en arbeidsongeschikte werknemers (Pemba, loondoorbetaling in de eerste twee ziektejaren en Poortwachter), zodat de mogelijkheden tot snelle reïntegratie van WGA'ers op grote schaal waarschijnlijk niet heel groot zijn.


---