CPB Notitie
Nummer : 2005\15
Datum : 26 april 2005
Aan : mr. A.W. Kist
' Level playing field' in de WGA in 2006
Samenvatting
Door het ontbreken van premiedifferentiatie bij de UWV-omslagpremie en de rentehobbel in de
premie van private verzekeraars is het in 2006 niet mogelijk een gelijk speelveld te verkrijgen
tussen UWV en private verzekeraars bij de uitvoering van de WGA. Bij een opslag van 50% van
de rentehobbel op de uniforme WGA-omslagpremie van het UWV is naar verwachting een
substantieel deel van de markt potentieel toegankelijk voor private verzekeraars.
Inleiding
Op verzoek van de heer Kist heeft het CPB een analyse gemaakt van de voor het jaar 2006 vast
te stellen WGA-premie met het oog op het verkrijgen van een `level playing field' voor private
verzekeraars en UWV bij de uitvoering van de Werkhervattingsregeling voor Gedeeltelijk
Arbeidsgeschikten (WGA). Een gelijk speelveld moet eerlijke concurrentie tussen publieke en
private verzekeraars mogelijk maken. Het verzoek vloeit voort uit de opdracht van de minister
van SZW aan de heer Kist om te adviseren over de WGA-premie bij het UWV in 2006, zodanig
dat enerzijds verzekeraars een "redelijke" toegang tot de markt hebben en anderzijds dat een
"oneigenlijke" uitstroom van werkgevers naar het eigenrisicodragen wordt voorkomen.1
Specifiek dient Kist te adviseren over de hoogte van de opslag, verder aan te duiden als de
zogenoemde Kist-opslag, op de UWV-omslagpremie over het "premiegedifferentieerde WGA-
deel"2 die moet zorgen voor een level playing field in 2006. Daarbij doen zich twee problemen
voor:
1 Zie brief van Minister De Geus over de opdrachtverlening aan deTweede Kamer d.d. 23 maart 2005.
2 Zie voor een toelichting op het onderscheid tussen het publieke WGA-deel en het premiegedifferentieerde WGA-deel CEP
2005, par. 6.2 De hervorming van het WAO-stelsel, p. 163 e.v.. Verderop in deze notitie komt aan de orde dat in het
"premiegedifferentieerde WGA-deel" in 2006 nog geen sprake is van premiedifferentiatie voor bedrijven die bij het UWV
verzekerd zijn. Dit geldt pas vanaf 2007.
---
· premies van private verzekeraars worden op basis van rentedekking berekend, terwijl UWV
omslagpremies hanteert, zodat private verzekeraars vanwege de rentehobbel bij aanvang hogere
premietarieven moeten hanteren.
· private verzekeraars kunnen premiedifferentiatie toepassen en het UWV niet in 2006, zodat
goede risico's naar de private verzekeraars dreigen te gaan en de slechte risico's bij het UWV
blijven (`adverse selection').
Privaat verzekerden betalen in 2006 een hogere premie vanwege de rentehobbel dan de
bedrijven die bij het UWV verzekerd zijn. Immers, afgesproken is om de zogenoemde Kist-
opslag in de WGA-premie van het UWV te compenseren via een verlaging van de basispremie
voor het arbeidsongeschiktheidsfonds (AOF) om een lastenverzwaring te voorkomen.3 Publiek
verzekerden betalen dus de facto alleen de omslagpremie. Tevens is afgesproken om in 2006
nog geen aparte WHK-premie4 te innen, maar dit via het WAO-basisfonds AOF te laten
verlopen waaraan alle werkgevers betalen. Privaat verzekerden en eigen risicodragers betalen
dus in 2006 dubbel. Hiervoor worden zij gecompenseerd doordat zij in 2007 de WHK-
omslagpremie plus de Kist-opslag gerestitueerd krijgen.5
Feitelijk dient de heer Kist dus te adviseren over welk deel van de rentehobbel privaat
verzekerden in 2007 compensatie dienen te krijgen. Het kabinet heeft eerder een Kist-opslag
van 50% van de rentehobbel voorgesteld en het Verbond van Verzekeraars (VvV) heeft 80%
geclaimd. Zoals in het vervolg van deze notitie aan de orde komt geldt daarbij dat het VvV dit
percentage relateert aan de bruto rentehobbel waarbij in de private premie ook een kostenopslag
van 20% zit besloten. In feite claimt het VvV daarmee een Kist-opslag van 100% van de netto
rentehobbel, terwijl het kabinet 50% van de netto rentehobbel heeft voorgesteld. De netto
rentehobbel is zonder kostenopslag.
De volgende paragraaf start met een korte kwalitatieve beschouwing over elementen die van
invloed zijn op het `level playing field'. Daarna wordt een beknopte kwantitatieve analyse
geboden om inzicht te verwerven in de mogelijke consequenties van de keuze van de hoogte
van de Kist-opslag. De notitie wordt afgerond met enkele slotopmerkingen.
Enkele kwalitatieve opmerkingen
Er is sprake van een `level playing field' wanneer er alleen concurrentieverschillen tussen
UWV en private verzekeraars bestaan door verschillen in efficiëntie in uitvoering en in
effectiviteit van preventie- en reïntegratie-inspanningen. Noodzakelijke, maar niet voldoende
3 Zie brief van Minister De Geus over invoering WIA aan de Tweede Kamer d.d. 11 maart 2005.
4 De WHK-premie is de premie voor de Werkhervattingskas. Dit betreft de WGA-premie van het UWV voor het
premiegedifferentieerde deel.
5 Deze restitutie zal in 2007 lastenneutraal worden gefinancierd uit een opslag op de WAO-basispremie en is daarmee deels
een sigaar uit eigen doos.
2
voorwaarde daarbij is dat de verschillende uitvoerders de beschikking krijgen over
schadelastgegevens over het verleden die benodigd zijn voor een adequate premiecalculatie.6
Een eerste reden die het verkrijgen van een `level playing field' bemoeilijkt is dat private
verzekering financiering op basis van rentedekking vereist, terwijl publieke verzekering
omslagfinanciering mogelijk maakt. Rentedekking betekent dat een verzekeraar direct een
voorziening voor een nieuw schadegeval dient te treffen. Deze voorziening dient volgens
verzekeringstechnische inzichten alle toekomstige uitkeringen voor dit schadegeval te dekken.
Rentedekking maakt een verzekering niet duurder, maar wel worden de premiebetalingen in de
tijd naar voren gehaald. Bij een gunstig rendement over de voorziening kan op termijn de
rentedekkingspremie zelfs lager komen te liggen dan de omslagpremie. Door de invoering van
de gedeeltelijk private uitvoering van de WGA ontstaat in 2006 de situatie dat de lopende
WAO-uitkeringen nog gefinancierd moeten worden uit omslag en dat alle te verwachten
toekomstige uitkeringen van private verzekeraars voor nieuwe schadegevallen volledig
afgefinancierd moeten worden. Tijdelijk zal derhalve sprake zijn van een lastenverzwaring.
De rentehobbel wordt gedefinieerd als het verschil tussen publiek omslagpremie en private
rentedekkingspremie voor de WGA gedurende de overgangsfase van omslagfinanciering naar
rentedekking. Om een gelijk speelveld te krijgen zal de premiegedifferentieerde WHK-premie
van het UWV vanaf 2007 worden verhoogd met een opslag ter grootte van het effect van
rentedekking op de private WGA-premies. Het macrobedrag dat met de opslag op de WHK-
premie van het UWV is gemoeid, wordt teruggesluisd door een tijdelijke verlaging van de
WAO-basispremie om de lasten voor het bedrijfsleven niet te zeer te laten stijgen.
In 2006 is deze constructie echter nog niet mogelijk, omdat UWV en belastingdienst hebben
aangegeven dat dan premiedifferentiatie in de WGA om technische redenen nog niet mogelijk
is. In 2006 kan door UWV en belastingdienst alleen een uniforme omslagpremie voor de WGA
in rekening worden gebracht. Omdat de daadwerkelijke instroom in de WGA in de beginjaren
nog beperkt is, zal deze omslagpremie lager zijn dan de rentedekkingspremie van private
verzekeraars. Het volledig compenseren van privaat verzekerden voor de rentehobbel stuit op
het probleem van `adverse selection'.
Het verschil in mogelijkheden tot premiedifferentiatie is een tweede reden die het verkrijgen
van een `level playing field' verstoort. Zoals reeds vermeld kan het UWV in 2006 nog geen
premiedifferentiatie toepassen, maar slechts een uniforme premie in rekening brengen. Private
verzekeraars hebben echter een grote vrijheid om hun premies vast te stellen. Zij kunnen er voor
6 In de MvT bij het wetsontwerp WIA wordt dit punt onderkend (zie p. 82).Gesteld wordt dat het noodzakelijk is dat de
verschillende uitvoerders hun gegevens uitwisselen. In dit kader bestaan in de VS veelal ratingsbureaus waaraan
verzekeraars in het kader van de Workers' compensation-regeling schadelastgegevens verplicht moeten leveren. Deze
gegevens zijn dan ook beschikbaar voor eventuele nieuwe toetreders en kleine verzekeraars om voldoende concurrentie te
waarborgen. Zie Annemiek van Vuren, Publieke of private uitvoering van arbeidsongeschiktheidsregelingen; casestudie
verzekering van beroepsrisico's in de VS, CPB Memorandum nr. 117, 26 april 2005.
---
kiezen om actuarieel neutrale premies te hanteren, d.w.z. premies die, op basis van de
kenmerken van het werknemersbestand en de aard van de werkzaamheden in een bedrijf, passen
bij de te verwachten uitkeringslast. Hierdoor zullen bedrijven met een gering risico op
arbeidsongeschikte werknemers, de zogenoemde `goede risico's, een lage premie geoffreerd
krijgen door private verzekeraars. Daarbij hebben private verzekeraars met voldoende eigen
reserves bovendien de mogelijkheid om hun premie tijdelijk onder lastendekkend niveau vast te
stellen om marktaandeel te veroveren.7 Kortom, goede risico's zullen naar de private
verzekeraars gaan en de slechte risico's zullen bij het UWV blijven. Dit keuzegedrag van
verzekerden wordt in de economische theorie aangeduid als `adverse selection'.8 Dergelijk
gedrag in 2006 is ook van invloed op de concurrentiepositie tussen private verzekeraars en
UWV vanaf 2007.9
Wel geldt dat het UWV vanaf 2007 ook premiedifferentiatie kan hanteren, maar alleen op
basis van de schadelast uit het verleden conform de Pemba-systematiek. Bij de daadwerkelijke
schade over een beperkt aantal uitkeringsjaren kan toeval nog een substantiële rol spelen. Dit
kan het aantrekkelijker maken om te kiezen voor een private verzekeraar die de premies baseert
op de ex ante schade in plaats van op de ex post schade.
Bij de beoordeling van het gelijke speelveld is voorts van belang dat het kabinet van plan is om
wettelijk vast te leggen dat die bedrijven die nu in het kader van Pemba verzekerd zijn bij het
UWV respectievelijk eigenrisicodrager zijn, al dan niet herverzekerd bij een private
verzekeraar, dit in beginsel ook zijn voor het premiegedifferentieerde deel van de WGA vanaf
2006. Niettemin wordt bedrijven wel de vrijheid geboden om een andere keuze te maken in
2006. Rationele bedrijven zullen zich daarbij laten leiden door verschillen in premietarieven en
door de kosten voor de verandering in hun keuze, de zogenoemde `switching costs'. Bedrijven
die nu reeds privaat verzekerd zijn voor de WAO in het kader van Pemba, zullen vanwege deze
`switching costs' waarschijnlijk niet snel van verzekeraar veranderen, indien in 2006 een
eenmalig verschil in premietarief bestaat. Dit geldt zeker in die gevallen waarin het betreffende
bedrijf ook de verzekering van ziektekostenuitkeringen in de eerste twee ziektejaren en
preventie- en reïntegratie-activiteiten gedurende die periode bij dezelfde verzekeraar heeft
ondergebracht. Het CPB verwacht derhalve dat de huidige eigenrisicodragers voor het grootste
deel ook eigenrisicodrager zullen worden voor de WGA. Voor wat betreft de overige bedrijven
7 Eerder deden private verzekeraars dit bij het lanceren van private ziekteverzuimverzekeringen na de introductie van de
loondoorbetaling bij ziekte gedurende een jaar in 1996.
8 Te onderscheiden van de risicoselectie door verzekeraars. Het empirisch belang van het fenomeen `adverse selection'
blijkt uit A.P. Deelen, Adverse selection in disablity insurance: empirical evidence for Dutch firms, CPB Discussion Paper,
binnenkort te verschijnen.
9 Niet voor niets wordt er in staten in de VS waarin private verzekeraars bij de uitvoering van de Workers' Compensation
concurreren met een publiek fonds veelal voor gekozen om een apart waarborgfonds voor de hele slechte risico's te
creëren. Het UWV zal daarentegen tegelijk gaan fungeren als concurrerend fonds èn waarborgfonds.
4
verwacht het CPB dat deze zich in eerste instantie terughoudend zullen opstellen bij het
veranderen van verzekeraar vanwege de onbekendheid met de veranderingen in het WAO-
stelsel en met de te verwachten specifieke effecten daarvan voor hun bedrijf. Wel mag
aangenomen worden dat de wat grotere bedrijven eerder de mogelijke voordelen van een
verandering in verzekeraar zullen berekenen en daarom eerder zullen switchen.
Gelet op de hierboven gesignaleerde problemen lijkt het niet mogelijk om in 2006 echt een
gelijk speelveld te creëren. Er zal derhalve naar een pragmatische oplossing gezocht moeten
worden, gericht op het zo goed mogelijk benaderen van een gelijk speelveld. Een belemmering
daarbij is dat in de adviesopdracht aan de heer Kist niet staat omschreven wat onder een
"redelijke" toegang tot de markt respectievelijk een "oneigenlijke" uitstroom van werkgevers
naar het eigenrisicodragen moet worden verstaan.
Een beknopte kwantitatieve analyse
Om inzicht te verwerven in de mogelijke consequenties van de keuze van de hoogte van de
Kist-opslag is een kwantitatieve analyse uitgevoerd. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten
gehanteerd:
1. op basis van de instroomraming in het CEP 2005 voor het jaar 2006, nieuwe gegevens van het
UWV, met name omtrent de effecten van aanscherping van het schattingbesluit,10 en enige
demografische groei wordt de instroom in de WGA in 2008 op circa 18 000 personen
geraamd.11
2. bij deze instroom is de (bruto) uniforme UWV-omslagpremie circa 0,1% van het premieplichtig
loon12;
3. conform de door SZW en VvV afgesproken systematiek levert de gehanteerde instroomraming
een rentehobbel van 0,49% in 2006, afgerond 0,5%;13
4. volledige premiedifferentiatie bij private verzekeraars;
5. een Kistopslag van 50 respectievelijk 80% van de netto rentehobbel;
10 Zie UWV, Prognose ontwikkeling WIA/WAO, memo d.d. 18 april 2005. Uit dit memo is niet de verdeling over IVA en WGA
overgenomen, gelet op de gesignaleerde onzekerheden. In de Memorie van Toelichting WIA wordt er van uit gegaan dat
54% van de volledig arbeidsongeschikten als duurzaam aangemerkt zal worden op basis van de kans in de oude WAO dat
diegenen die twee jaar ziek zijn, dat na zeven jaar nog zijn. Het UWV stelt dit percentage op 80% zonder de keuze van dit
percentage te onderbouwen. Aannemelijk is dat het percentage hoger zal liggen dan de oude kans van 54%, omdat na
aanscherping van het schattingsbesluit de ernstiger gevallen overblijven in de IVA. CPB heeft de oude kans en het door
UWV gehanteerde percentage gemiddeld. Per saldo resulteert dan dat in de totale WIA-instroom het WGA-aandeel de helft
is.
11 2008 is relevant omdat de private verzekeraar de WGA-lasten vanaf 2008 verzekert van werknemers die in 2006
ziek/arbeidsongeschikt zijn geworden, maar waarvan het loon in 2006 en 2007 nog door de werkgever wordt doorbetaald.
12 Bruto wil zeggen inclusief uitvoerings- en reïntegratiekosten van het UWV.
13 Dit is nog exclusief een eventuele correctie voor vangnet-ZW-werknemers. Bovendien is nog de vraag of in de gekozen
systematiek uitgegaan wordt van de correcte premiegrondslag.
---
6. privaat verzekerden krijgen deze zogenoemde Kist-opslag in 2007 teruggestort;
7. `switching costs' nihil
Op basis van deze uitgangspunten geldt in 2006 het volgende omslagpunt voor uitstroom naar
private verzekeraars bij een Kist-opslagpercentage van 50%:
0,1% = 0,6% x relatieve WAO-risico - 0,5 x 0,5% (A)
De formule geeft aan dat bij het omslagpunt de UWV-omslagpremie gelijk is aan de
gemiddelde fictieve private premie, vermenigvuldigd met de verhouding tussen het WAO-risico
van een individueel bedrijf en het gemiddelde WAO-risico, gecorrigeerd voor de restitutie van
de helft van de netto rentehobbel. De gemiddelde fictieve private premie wordt berekend als de
som van de omslagpremie en de berekende rentehobbel. De daadwerkelijke gemiddelde private
premie kan hiervan afwijken door verschillen in uitvoeringskosten, winstopslag, strategisch
premiezettingsgedrag en/of verschillen in succes van preventie- en reïntegratiemaatregelen. De
daadwerkelijke premie is bepalend voor het aantal bedrijven dat voor private verzekering zal
kiezen.
Uit de formule kan worden afgeleid dat het voor een bedrijf voordelig is om uit te stromen,
indien dit bedrijf een WAO-risico van minder dan 60% van het gemiddelde heeft [ (0,1 +
0,25)/ 0,6 x 100]. Bij een Kist-opslagpercentage van 80 wordt privaat verzekeren aantrekkelijk,
indien een bedrijf een WAO-risico heeft van minder dan 85% van het gemiddelde. Merk op dat
het hierbij gaat om een gedachtenexercitie op basis van de veronderstelling dat private
verzekeraars tot volledige premiedifferentiatie op actuariële gronden in staat zijn. In het vervolg
van deze paragraaf komt aan de orde dat verzekeraars zelf aangeven maar in beperkte mate tot
premiedifferentiatie in staat te zijn. Door de `switching costs' nihil te veronderstellen levert
bovenstaande exercitie bovendien slechts inzicht in het potentiële marktaandeel van private
verzekeraars.
Op basis van microbestanden met pemba-gegevens is berekend dat 42% van de publiek
verzekerde grote bedrijven (26% van de loonsom) een risico heeft dat lager is dan de helft van
het gemiddelde landelijke risico. Voor deze bedrijven is het onder de hierboven gehanteerde
uitgangspunten op grond van `adverse selection' alleen al aannemelijk dat ze zich in grote
getale privaat gaan verzekeren, indien zij rationeel handelen.14 Daar het in bovenstaande
14 Wel moet worden opgemerkt dat in deze analyse uitgegaan wordt van het arbeidsongeschiktheidsrisico op basis van de
schadelast uit het verleden volgens de pemba-systematiek. Bij de daadwerkelijke schade over een beperkt aantal
uitkeringsjaren kan toeval nog een substantiële rol spelen, waardoor er nog ruis in de gehanteerde risicopercentages kan
zitten. Daarmee kan de kans worden overschat dat het risico lager is dan de helft van het gemiddelde en zodoende ook de
kans dat werkgevers op grond van adverse selection' zullen uittreden.
6
berekeningen gaat om een risico van minder dan 60 respectievelijk 85% van het gemiddelde,
zal het percentage privaat verzekerde bedrijven nog hoger liggen.15
Een aanzienlijke uitstroom uit de publieke verzekering kan dus in 2006 ontstaan op basis
van `adverse selection' bij een Kistopslag van 50% van de rentehobbel. Daarnaast concurreren
verzekeraars nog op basis van kostenverschillen en verschillen in effectiviteit van reïntegratie
(het echte 'level-playingfield' dus). Bovendien mag worden aangenomen dat de bedrijven die nu
al privaat verzekerd zijn als eigenrisicodrager conform Pemba, hiervoor ook voor het grootste
deel zullen kiezen indien de opting out mogelijkheid wordt geboden in de WGA.
Niettemin claimt het VvV dat bij een Kistopslag van 50% van de rentehobbel verzekeraars
slechts tussen de 0 en 4% van de markt kunnen veroveren, terwijl volgens hun mening pas
sprake is van een reële marktwerking, indien 19% van de markt "toegankelijk is voor
verzekeraars".16 Twee elementen lijken deze afwijkende inschatting te bepalen:
· private verzekeraars hanteren in hun berekeningen een kostenopslag van 20% op wat hierboven
gedefinieerd is als de fictieve private premie. Het is echter onjuist om bij het vaststellen van het
level playing field rekening te houden met de hogere kosten omdat verschillen in kosten nu juist
een legitieme concurrentiefactor zijn. Bovendien kunnen tegenover de hogere uitvoeringskosten
de opbrengsten staan van succesvollere preventie- en reïntegratie-inspanningen. Dit laatste punt
wordt door verzekeraars bij herhaling gesteld.
· in afwijking van punt 4 stelt het VvV dat de maximale premiedifferentiatie van verzekeraars
naar beneden maximaal circa 50% is conform de WAO-hiaat portefeuille. Blijkbaar zijn de
private verzekeraars tot een minder vergaande premiedifferentiatie in staat dan het UWV op
basis van de Pemba-systematiek. Bij een lastendekkende gemiddelde AOK-premie van 2,13%
in 2003 varieert voor grote bedrijven (d.w.z. meer dan circa 15 werknemers), afhankelijk van de
schadelast uit het verleden, de premie tussen een minimum van 0,59% (circa ¼ van de
gemiddelde premie) tot een maximum van 8,52% (4 maal de gemiddelde premie).17 Op
voorhand lijkt er geen reden om te veronderstellen dat private verzekeraars niet dezelfde mate
van premiedifferentiatie zouden kunnen toepassen als in Pemba.
15 Uit door het secretariaat van de heer Kist geleverde gegevens blijkt bijvoorbeeld dat 52% van de bedrijven (43% van de
loonsom) een risico heeft lager dan driekwart van het gemiddelde en 62% van de bedrijven (60% van de loonsom) een
risico heeft lager dan het gemiddelde.
16 Zie brief van Verbond van Verzekeraars aan de Minister-President, d.d. 10 maart 2005.
17 Zie UWV, Premies en parameters AOK 2003, juni 2003. In 2002 gold Pemba overigens ook nog voor kleine bedrijven. De
minimumpremie voor kleine bedrijven bedroeg toen circa 60% van de gemiddelde premie en het maximum drie maal de
gemiddelde premie. Uit UWV-gegevens blijkt dat in 2002 90,8% van de kleine werkgevers de minimumpremie betaalde en
4,4% de maximumpremie, terwijl bij de grote werkgevers 33,8% de minimumpremie betaalde en 1,6% de maximumpremie
(UWV, Premiedifferentiatie WAO, juli 2002).
---
Kortom de VvV-berekeningen lijken vooralsnog minder realistisch. Bij een Kistopslagfactor
van 50% is naar verwachting een substantieel deel van de markt toegankelijk voor private
verzekeraars. Het VvV claimt feitelijk een Kistopslagfactor van 100% van de netto rentehobbel
en daarmee volledige compensatie voor de rentehobbel. Daarmee gaat het VvV ten onrechte
voorbij aan het `adverse selection' effect op de concurrentiepositie van het UWV als gevolg van
het ontbreken van premiedifferentiatie bij het UWV .
Slotopmerkingen
Overwogen zou kunnen worden om in aanvulling op de Kist-opslag het level playing field langs
twee andere wegen te verbeteren. In de eerste plaats zou het probleem van `adverse selction'
verminderd kunnen worden door sectorale differentiatie van de Kist-opslag toe te passen. Dit
zou betekenen dat aan de laatste term in formule (A) de factor "relatieve sectorale WAO-risico"
toegevoegd zou moeten worden. Daarnaast zouden de kosten van de rentehobbel voor privaat
verzekerden eerder gemitigeerd kunnen worden door de restitutie van het nader te bepalen deel
van de rentehobbel al in de tweede helft van 2006 te laten plaats vinden in plaats van in 2007.
Overigens zou het probleem met de rentehobbel in principe ook opgelost kunnen worden door
het publieke fonds net als in de VS ook te verplichten om op rentedekkingsbasis te werken. Wel
zou dit in 2006 waarschijnlijk ook op uitvoeringstechnische problemen stuiten. Net als bij de
vanaf 2007 gekozen constructie zou dan de lastenverzwaring bij publiek verzekerden macro
gecompenseerd kunnen door een verlaging van de WAO-basispremie zonder dat het EMU-
saldo wordt beïinvloed.
Een heel ander alternatief zou zijn om de WGA in 2006 eenmalig onder de pemba-systematiek
te brengen. Dit zou de concurrentieverhoudingen in 2006 bevriezen voordat in 2007 sprake zal
zijn van keuzevrijheid.18 In 2006 zou dan gelden dat de eigenrisicodragers en privaat
herverzekerden voor de oude WAO (circa 20% van de bedrijven) dat ook voor de WGA zijn.
Overigens leren de berekeningen van het secretariaat van de heer Kist dat de totale potentiële
WGA-markt voor verzekeraars slechts circa 0,8 mld euro bedraagt. Hierbij is terecht
gecorrigeerd voor zeer grote bedrijven en overheid als eigenrisicodragers, vangnet-ZW-
werknemers en werkgevers met brandende huizen. VvV voert om onbekende redenen dergelijke
correcties niet uit en gaat uit van een markt van 1,65 mld euro. Bij een bescheiden markt van
0,8 mld euro rijst de vraag of één publieke uitvoerder toch niet efficiënter zou kunnen zijn,
alhoewel deze markt waarschijnlijk niet los mag worden gezien van de markt voor verzekering
18 Overigens wordt deze keuzevrijheid wel beperkt door het bestaan van "brandende huizen".
8
van ziektegelduitkeringen. Daarnaast moeten de mogelijkheden tot verdere schadelastbeperking
door privatisering van de WGA niet overschat worden. Immers, er bestaan reeds de nodige
effectieve prikkels tot preventie en reïntegratie van zieke en arbeidsongeschikte werknemers
(Pemba, loondoorbetaling in de eerste twee ziektejaren en Poortwachter), zodat de
mogelijkheden tot snelle reïntegratie van WGA'ers op grote schaal waarschijnlijk niet heel
groot zijn.
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid