Interculturele verhoudingen tussen leerlingen overwegend positief
Leerkrachten bezorgd over toename kinderen die zorg nodig hebben
26 april 2005
De interculturele verhoudingen tussen kinderen in het Amsterdamse
basisonderwijs zijn tijdens schooltijd redelijk tot goed. Deze
verhoudingen worden positief beïnvloed door een evenwichtige verdeling
van etnische groepen op school, door een gemengd leerkrachtenteam en
door duidelijke regels en normen richting leerlingen en ouders.
Voldoende aandacht voor de individuele leerling, betrokkenheid van
ouders en hulp bij conflicthantering hebben eveneens een goede invloed
op relaties tussen kinderen. Buiten schooltijd lijkt de omgang tussen
kinderen sterk bepaald door etnische en sociaal-economische
scheidslijnen.
Dit blijkt uit de uitkomsten van een kort onderzoek (quick scan) dat
burgemeester Cohen heeft laten uitvoeren naar de verhoudingen tussen
etnische groepen op Amsterdamse basisscholen. Het tweede deel van dit
onderzoek wordt momenteel uitgevoerd in het voortgezet onderwijs.
Kort na de aanslagen in New York en de moord op Theo van Gogh was er
op verschillende scholen sprake van onrust als gevolg van antiwesterse
uitlatingen van Marokkaanse leerlingen en gevoelens van onveiligheid
onder moslimjongeren. Op een na menen alle betrokken scholen dat de
verhoudingen daarna weer zijn genormaliseerd. Vier van de 25 betrokken
basisscholen vinden dat de interculturele verhoudingen moeten worden
verbeterd. Op twee scholen hebben leerlingen antiwesterse of
racistische denkbeelden of sluit de dominante groep (in dit geval
Marokkaanse jongens) kinderen met een andere achtergrond buiten. Deze
scholen hebben behoefte aan ondersteuning bij de aanpak van deze
problemen.
De meerderheid van de betrokken scholen is in het algemeen ontevreden
over de wijze waarop jongeren met elkaar omgaan. Er is sprake van
verruwing van omgangsvormen en een toename van conflicten. Zeer
bezorgd zijn leerkrachten over een groei van het aantal
zorgleerlingen, onder meer als gevolg van huiselijk geweld,
verwaarlozing en armoede. Scholen hebben behoefte aan extra middelen
en doorverwijsmogelijkheden voor deze zorgleerlingen
Het College van B& W heeft de uitkomsten van het onderzoek vandaag
besproken en de aanbevelingen van de onderzoekers overgenomen. Er
komen richtlijnen voor scholen die te maken hebben met radicaliserende
jongeren. Scholen krijgen hulp wanneer ze daarom vragen (bij de
scholen uit het onderzoek is dat al gebeurd). Er moeten middelen en
een goed aanbod beschikbaar komen voor scholen die de verhoudingen
tussen leerlingen willen verbeteren. Ook wil het college
kennisuitwisseling over de aanpak van deze problematiek verder
stimuleren.
Voor de zomer verschijnt het eindrapport met daarin de conclusies voor
zowel het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs.
Het onderzoek is gebaseerd op interviews die gehouden zijn met
medewerkers van 25 Amsterdamse basisscholen van verschillende
signatuur verspreid over de stad. De meeste van deze scholen hebben
tussen de 50 en 100% allochtone leerlingen. Gesproken is over de
interculturele verhoudingen tussen leerlingen, en over de mogelijke
invloed van maatschappelijke ontwikkelingen waaronder radicalisering
onder moslimjongeren en incidenten als de aanslagen in New York en de
moord op Theo van Gogh. Ook is gevraagd naar de behoefte van scholen
aan verdere ondersteuning.
De rol van de ouders is van groot belang en de manier waarop ouders
met elkaar omgaan heeft grote invloed op de relatie tussen kinderen
onderling. Positief is dat scholen goede ervaringen hebben met het
onderling in contact brengen van ouders. Basisscholen die een helder
en soms verplichtend beleid hebben richting ouders en kinderen zijn
het meest tevreden over de manier waarop kinderen met elkaar omgaan.
De wijze waarop ouders hun betrokkenheid bij het kind en de school
tonen is overigens sterker afhankelijk van sociaal-economische
factoren dan van culturele factoren, zo blijkt uit de gevoerde
gesprekken.
Gemeente Amsterdam