---

Brieven aan de Kamer
---

Tropenjarenregeling; motie Veenendaal c.s.

25-4-2005 16:02:00

Bij de stemmingen over de vaststelling van de Defensiebegroting 2005 op 7 december 2004 nam de Kamer een motie aan van het lid Veenendaal (VVD) c.s. (29 800 X, nr. 26). Deze motie verzoekt de regering een onderzoek te doen naar een tropenjarenregeling of een vergelijkbare regeling voor militairen op uitzending in het buitenland, in relatie tot vervroegde pensionering. In deze brief informeer ik u over de stand van zaken.

Historisch perspectief Vanaf 1922 werden in de pensioenwetten van de Koninklijke landmacht en de Koninklijke marine regelingen opgenomen die voorzien in het dubbel tellen van de tijd die in werkelijke dienst is doorgebracht tussen de keerkringen, dan wel tijdens krijgsverrichtingen. Het dubbel tellen van deze diensttijd was niet alleen van invloed op de berekening van het pensioenbedrag, maar ook op de leeftijd waarop de desbetreffende militair voor functioneel leeftijdsontslag in aanmerking kwam. Daarbij gold als voorwaarde dat, afhankelijk van de categorie, een minimale diensttijd van dertig respectievelijk veertig jaar moest zijn bereikt, te berekenen op basis van zowel de enkelvoudige als de dubbel getelde diensttijd.

Omdat een (langdurig) verblijf tussen de keerkringen niet meer als schadelijk voor de gezondheid wordt beschouwd, dan wel dat daardoor bijzondere risicos worden gelopen, is deze regeling voor de werkelijke dienst doorgebracht tussen de keerkringen in 1986 vervallen. Het dubbel tellen van de pensioenopbouw tijdens krijgsverrichtingen daarentegen bleef gehandhaafd.

De gewijzigde taakstelling van de krijgsmacht en de daarvan afgeleide veelvuldige inzet van Nederlandse militairen in crisisbeheersingsoperaties in het buitenland sinds begin jaren negentig heeft in 2001 geleid tot het instellen van de zogenoemde Regeling Dubbeltelling Pensioengeldige Tijd. Door deze regeling wordt de pensioengeldige tijd bij deelname aan specifiek aangewezen crisisbeheersingsoperaties verdubbeld, net zoals dat bij krijgsverrichtingen het geval is. Bij deze regeling geldt zoals vermeld dat het dubbel tellen van pensioengeldige tijd van de militair enkel van invloed is op de berekening van het ouderdoms- (en nabestaanden)pensioen, niet op de ingangsdatum van dit pensioen.

De motie Veenendaal c.s. beoogt militairen die veelvuldig uitgezonden zijn geweest, extra te waarderen ten opzichte van militairen die niet in het buitenland zijn ingezet. De extra waardering moet zijn beslag krijgen door de uitzendtijd, naar evenredigheid, wederom te betrekken bij het bepalen van de individuele ontslagleeftijd.

Kabinetsbeleid en veranderingen in de defensieregelingen Het kabinetsbeleid is gericht op verhoging van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers. Ter ondersteuning van dit beleid wordt het fiscaal regime met betrekking tot bestaande VUT- en prepensioenregelingen met ingang van 1 januari 2006 drastisch herzien. Defensie zal de huidige diensteinderegeling voor militairen moeten aanpassen. In het licht van de voornemens die in de Personeelsbrief 2004 zijn verwoord, heeft dit inmiddels geleid tot de volgende nadere standpuntbepaling: * De ontslagleeftijd wordt verhoogd naar een door de organisatie te bepalen individueel ontslagmoment tussen 60 en 65 jaar. Voor de bepaling van het ontslagmoment vormt de leeftijd van 65 jaar het uitgangspunt. Op basis van de individuele omstandigheden van de militair, waaronder diens rang en functie, wordt bezien of er aanleiding is voor een eerder ontslag. Als ondergrens voor ontslag geldt de leeftijd van 60 jaar. * Er wordt een nieuw personeelsbeleid ingevoerd volgens de ´up or out´-systematiek, dat onder meer is gericht op de verkleining van de groep die voor de diensteinderegeling in aanmerking komt.

Deze uitgangspunten bepalen de verdere uitwerking en de inzet van Defensie in het overleg met de Centrales ter zake. Thans onderzoekt Defensie, ook met het oog op de motie Veenendaal c.s., of de in uitzendingen doorgebrachte diensttijd als mogelijk criterium kan worden betrokken bij de beoordeling van de individuele omstandigheden van de militair. Dit kan er echter nooit toe leiden dat bij de vaststelling van de ontslagleeftijd de eerdergenoemde ondergrens van zestig jaar wordt doorbroken.

Als deze mogelijkheid nader is uitgewerkt en ter zake overleg met de Centrales van Overheidspersoneel is gevoerd, zal ik de Kamer over het resultaat op de hoogte stellen.

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE