Memorie van Toelichting
Algemeen
Bij deze wet worden in verschillende wetten op het terrein van de arbeidsmarkt en de bijstand
wijzigingen van voornamelijk technische aard aangebracht1. Het gaat onder andere om
redactionele verbeteringen en het corrigeren van onjuiste verwijzingen. In het artikelsgewijze
deel wordt nader ingegaan op de verschillende wijzigingsvoorstellen.
Artikelsgewijs
Artikel I. Wet arbeid vreemdelingen
Onderdeel A
Met de Wet bestuurlijke boete arbeid vreemdelingen is de bestuursrechtelijke handhaving in
de Wet arbeid vreemdelingen geïntroduceerd. In artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van de Wet
arbeid vreemdelingen is daartoe het begrip beboetbaar feit omschreven. In die omschrijving is
sprake van "een gedraging". In zowel de Arbeidstijdenwet als de Arbeidsomstandighedenwet
1998 wordt in de omschrijving van het beboetbare feit echter gesproken van "een handelen of
nalaten". Omwille van de eenduidigheid wordt voorgesteld in artikel 1, tweede lid, onderdeel
a, van de Wet arbeid vreemdelingen de omschrijving van het beboetbaar feit met deze beide
andere wetten te harmoniseren.
Onderdeel B
In het kader van de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet is in artikel 10:7 geregeld dat de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beleidsregels vaststelt over de hoogte van de
boetebedragen. Een dergelijk expliciet voorschrift ontbreekt in de Wet arbeid vreemdelingen.
In onderdeel B van artikel I wordt hierin voorzien, zodat ook op dit punt sprake is van een
harmonisatie.
Artikel II. Wet werk en inkomen kunstenaars
Onderdeel A, onder 1
Met de Wet op de uitbreiding van de identificatieplicht is het rijbewijs als betrouwbaar en
geldig identiteitsbewijs voor de vaststelling van het recht op uitkering komen te vervallen.
Deze wijziging is wel doorgevoerd in de oude Wet inkomensvoorziening kunstenaars (artikel
XV), maar nog niet in de Wet werk en inkomen kunstenaars. Deze omissie wordt hiermee
hersteld.
Onderdeel A, onder 2
Bij nota van wijziging van 20 augustus 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 574, nr. 8) is de
reïntegratiebevoegdheid, bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en inkomen kunstenaars,
neergelegd bij de centrumgemeenten in plaats van bij de woongemeenten van de kunstenaars.
1 Het advies van de Raad van State (van het Koninkrijk) wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet
op de Raad van State).
2
Reïntegratie en uitkeringsverstrekking liggen daarmee in een hand. Deze wijziging heeft tot
gevolg dat de verplichte inschrijving bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) niet
langer noodzakelijk is. De verplichting dat aanvragers die een beroep wilden doen op een
voorziening als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en inkomen kunstenaars, zich moesten
inschrijven bij de CWI was uitsluitend in de Wet werk en inkomen kunstenaars opgenomen
omdat de voorziening door de woongemeente zou moeten worden aangeboden en deze
woongemeente de specifieke problemen en mogelijkheden van de kunstenaar niet kent. De
kunstenaar ontvangt zijn uitkering immers via de centrumgemeente. Bij het besluit om de
reïntegratiebevoegdheid neer te leggen bij de centrumgemeenten is de overbodig geworden
inschrijvingsplicht bij de CWI uit de Wet werk en inkomen kunstenaars niet geschrapt. De
onderhavige wijziging voorziet alsnog in het vervallen van het zesde en zevende lid van
artikel 20 van de Wet werk en inkomen kunstenaars.
Onderdeel B
Met het opleggen van de verplichting aan de centrumgemeenten om, voorafgaand aan de
indiening van een verslag over de uitvoering van de Wet werk en inkomen kunstenaars, een
voorlopig verslag in te dienen bij de minister wordt aangesloten bij de systematiek die wordt
gebruikt bij de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. In het kader van de financiering van
centrumgemeenten is met betrekking tot de Wet werk en inkomen kunstenaars het systeem
van de kwartaaldeclaraties, zoals dat gold onder de Wet inkomensvoorziening kunstenaars,
afgeschaft. In de plaats van de vier kwartaaldeclaraties is er met ingang van 1 januari 2005
nog maar één voorlopig verslag, ingericht als jaardeclaratie, verplicht. Dit betekent voor de
centrumgemeenten derapportage en vermindering van de administratieve lasten. Het
ingediende voorlopig verslag wordt gebruikt voor een voorlopige verrekening van de
uitkeringskosten en de uitvoeringskosten met het daarvoor verleende voorschot voor het
kalenderjaar waarop de kostenopgave betrekking heeft. Met deze voorgestelde wijziging van
de Wet werk en inkomen kunstenaars wordt het voorlopig verslag op een meer adequate wijze
in de wet neergelegd.
Onderdeel C
Met dit onderdeel wordt de Wet werk en inkomen kunstenaars aangepast naar aanleiding van
het advies van de Raad van State over het Uitvoeringsbesluit Wet werk en inkomen
kunstenaars (advies van 6 december 2004, nr. W12.04.0510/IV, te vinden op
www.raadvanstate.nl). De Raad van State merkt op dat in artikel 11, eerste lid, aanhef en
onderdeel b, van de Wet werk en inkomen kunstenaars bij nota van wijziging de vaste
bedragen van de progressie-eis in genoemde wet zelf zijn opgenomen (Kamerstukken II
2003/04, 29 574, nr. 8, onderdeel B). Daarbij is echter niet voorzien in een aanvullende
overgangsregeling voor kunstenaars die reeds een uitkering genoten op grond van de Wet
inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) en die in 2005 een beroep doen op de Wet werk en
inkomen kunstenaars en op grond waarvan kan worden afgeweken van artikel 11, eerste lid,
aanhef en onderdeel b, door het treffen van een overgangsregeling in het Uitvoeringsbesluit
Wet werk en inkomen kunstenaars (artikel 27 van dat besluit). Met onderhavige invoeging
3
van artikel 78d wordt hierin alsnog voorzien. Het gaat hierbij zowel om kunstenaars die op
31 december 2004 recht hadden op een uitkering op grond van de WIK en die per 1 januari
2005 doorstromen naar de Wet werk en inkomen kunstenaars, als voor kunstenaars die eerder
recht hadden op een uitkering op grond van de WIK en die in de loop van het kalenderjaar
2005 een beroep doen op de Wet werk en inkomen kunstenaars. Deze wijziging zal
terugwerken tot en met 1 januari 2005.
Artikel IÌI. Wet werk en bijstand
Bij amendement van het lid De Wit c.s. (Kamerstukken II 2004/05, 29760, nr. 28) is in de
Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling een
wijziging van artikel 31 van de Wet werk en bijstand opgenomen, die erin voorziet dat het
tegoed in geld op de rekening van een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, eerste lid,
van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wel de verzekerde som van een
levensloopverzekering als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van die wet, in het kader van de
uitvoering van de Wet werk en bijstand niet tot de middelen wordt gerekend. Een en ander zal
naar het zich thans laat aanzien worden neergelegd in artikel 31, tweede lid, onderdeel q,
van de Wet werk en bijstand. In aanmerking nemende dat uit de omstandigheid dat in
afwijking van de vergoedingen voor immateriële schade als bedoeld in artikel 31, tweede lid,
onderdelen l en m, het levenslooptegoed niet uitdrukkelijk in artikel 34, tweede lid, van de
Wet werk en bijstand, is vermeld, onbedoeld afgeleid zou (kunnen) worden dat het
levenslooptegoed bij de aanvang van het recht op bijstand als relevant vermogen zou moeten
worden aangemerkt, is ervoor gekozen om met betrekking tot het vrijlaten van het
levenslooptegoed volledig de systematiek te volgen die bij de vrijlating van vergoedingen
voor immateriële schade is gevolgd. Evenals dat bij de vrijlating van vergoedingen voor
immateriële schade het geval is wordt derhalve thans ook het levenslooptegoed, naast de
duiding in artikel 31, tweede lid, ook uitdrukkelijk geduid in artikel 34, tweede lid.
Artikel IV. Wet op de economische delicten
De verwijzing naar de Wet op de gevaarlijke werktuigen in artikel 1, onder 4°, van de Wet op
de economische delicten kan vervallen omdat de Wet op de gevaarlijke werktuigen met
ingang van 1 september 2003 is vervallen.
Artikel V. Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden
In de recente wijziging van de Wet sociale werkvoorziening en in de nieuwe Wet werk en
inkomen kunstenaars is al rekening gehouden met de Wet dualisering gemeentelijke
medebewindsbevoegdheden. Om deze reden zullen de artikelen LII en LVIII, onderdelen F,
G, H, I, J en K van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden dan ook
niet in werking treden. Die artikel(onderdel)en kunnen dan ook komen te vervallen.
4
Artikel VI. Wet sociale werkvoorziening
Een aantal artikelen is met de wijziging van de Wet sociale werkvoorziening per 1 januari
2005 nog niet aangepast aan de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden.
In artikel VI wordt dit alsnog gedaan.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid