De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk: DN. 2005/1429
datum: 25-04-2005
onderwerp: Voortgangsrapportage Flora- en faunawet
Bijlagen:
Geachte Voorzitter,
Onder verwijzing naar mijn brief van 11 februari 2005, kenmerk DN.
2005/771 informeer ik u hierbij over de uitvoering van de moties
betreffende de Flora- en faunawet (Kamerstukken 29 446, nrs. 9, 10, 11
en 12), de stand van zaken van het Beleidskader Faunabeheer en enige
andere nog lopende zaken gerelateerd aan de Flora- en faunawet.
A. De moties
Vrijwillige deelname grondgebruikers
In de motie (nr. 9) wordt uitgesproken dat de regering meer tijd dient
te nemen voor de aanwijzing van foerageergebieden en het daartoe te
leiden dat de aanwijzing in het gehele land op vrijwillige basis
plaatsvindt, in nauw overleg met de belanghebbenden.
Ik heb de motie onder de aandacht gebracht van de provincies in mijn
overleg met gedeputeerden op 13 december 2004.
Door de provincies wordt nu langs verschillende wegen gewerkt aan een
groter draagvlak voor deelname onder grondgebruikers.
Ik heb er in overleg met de provincies mee ingestemd dat dit tot
gevolg heeft dat de begrenzing niet per 1 juni 2005 zal worden
afgerond. De begrenzing zal gefaseerd verlopen. Met de betrokken
partijen wordt tussentijds bezien hoe een en ander zo praktisch
mogelijk kan verlopen.
Er is in sommige gevallen een spanning tussen vrijwillige begrenzing
en de eisen die vanuit de foerageerfunctie voor ganzen aan de gebieden
wordt gesteld. Dat benadrukt het belang dat de provincies hier een
zorgvuldige afweging dienen te maken. In een aantal gevallen zal
moeten worden gezocht naar maatwerkoplossingen in het kader van de
aanwijzing, onder andere voor de akkerbouwpercelen in het zuidwesten
van Nederland.
Op zware klei zijn naar verwachting de voorgestelde akkerbouwpakketten
niet optimaal. Onder leiding van LTO worden thans experimenten voor
deze gebieden voorbereid die een oplossing kunnen bieden.
Mijn ministerie verleent bij de inzet van provincies en LTO
ondersteuning.
Naast eerdere publicaties en brochures is recent in samenwerking met
de provincies een aantal FAQ's (frequently asked questions)
geïdentificeerd en deze zijn met de antwoorden op de LNV-website
geplaatst. Op deze wijze is de relevante informatie snel beschikbaar
voor alle betrokkenen.
Om het animo onder de agrariërs te honoreren, zal in het seizoen
2005-2006 aan alle binnen de voorziene foerageergebieden gelegen
bedrijven de mogelijkheid worden geboden om voor één jaar een
opvangovereenkomst af te sluiten wanneer aan de vereisten voor
ganzenopvang kan worden voldaan. Dit in navolging van de
gedoogovereenkomsten die sinds een paar jaar in het noorden van het
land worden afgesloten.
De overeenkomsten komen overeen met de beoogde SAN-pakketten
(Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer) die ik met LTO-Nederland en
Natuur Platteland Nederland heb ontwikkeld. De maximale deelname per
provincie wordt bepaald door de quota die binnen de 80.000 hectare
(onder aftrek van de hectares die op terreinen van Staatsbosbeheer,
Natuurmonumenten en De Landschappen worden gerealiseerd) voor iedere
provincie beschikbaar zijn. Gezien de voortgang in de provincies
vertrouw ik erop dat veel bedrijven zullen deelnemen en dat een groot
deel van de quota zal worden benut.
Bedrijven binnen de voorziene foerageergebieden die geen
opvangovereenkomst willen of kunnen sluiten, houden het recht op 100%
schadevergoeding en zij behouden afhankelijk van de fase waarin de
aanwijzings- en begrenzingsprocedure zich bevindt1 - eveneens het
recht om de dieren te verjagen (zonder afschot). Deze
overgangssituatie is van toepassing tot de begrenzingsprocedure
formeel is afgerond. Daarna mag er in de foerageergebieden niet meer
verjaagd worden. De schadevergoeding voor bedrijven die geen
opvangovereenkomst hebben afgesloten blijft na de definitieve
begrenzing van kracht.
Het oogmerk blijft om de pakketten na het seizoen 2005-2006 aan te
bieden in de vorm van een zesjarige SAN-overeenkomst. De provincies
zullen daarom doorgaan met de begrenzing van de foerageergebieden en
de definitieve vaststelling van gebiedsplannen. Twee jaar daarna zal
de eerste evaluatie plaatsvinden. Met de verwerking van het resultaat
van de evaluatie kan ook het resultaat van de akkerbouwexperimenten
waar LTO Nederland het initiatief toe heeft genomen, worden meegenomen
in het definitieve aanbod van pakketten binnen de begrensde gebieden.
Tegelijkertijd wordt door de terreinbeherende organisaties verder
invulling gegeven aan de opvang van ganzen in natuurterreinen.
Momenteel wordt onderzocht in hoeverre daarvoor ten opzichte van de
bestaande praktijk additionele maatregelen genomen moeten worden.
Gebieden zoals de Oostvaardersplassen functioneren al als
foerageergebied en ook in het noorden van het land is er goede
praktijkervaring.
Planologische schaduwwerking
In de motie (nr. 9) wordt geoordeeld dat van aanwijzing en begrenzing
van foerageergebieden geen planologische schaduwwerking mag uitgaan.
Zoals ik tijdens het VAO van 16 november 2004 en eerder heb gemeld is
van planologische schaduwwerking geen sprake en is er geen aanleiding
om te veronderstellen dat de foerageergebieden straks als
Vogelrichtlijngebieden moeten worden aangewezen. De provincies wordt
gevraagd de gemeenten te instrueren dat aanwijzing van
foerageergebieden geen planologische consequenties heeft. Voorts wordt
verkend of het mogelijk is op korte termijn de eventuele effecten van
de begrenzing op de waarde van grond en gebouwen in beeld te brengen.
In elk geval zullen de economische effecten van de begrenzing
onderdeel uitmaken van het meerjarige monitoring- en
evaluatieprogramma.
Aan ontheffingen voor ondersteunend afschot te verbinden voorschriften
In de motie (nr. 10) wordt geconstateerd dat verleende ontheffingen
niet toestaan dat er op overvliegende ganzen en smienten wordt
geschoten en dat het slechts is toegestaan te schieten op ganzen en
smienten die op een perceel invallen of aanwezig zijn. Deze in de
motie als bovenwettelijk geduide voorwaarden zouden tot
onduidelijkheid leiden, omdat het verschil tussen invallende en
overvliegende ganzen en smienten niet altijd duidelijk is. De motie
roept de regering op het daarheen te leiden dat de provincies zodanige
ontheffingsvoorwaarden stellen dat een adequate en effectieve
uitvoering van het beleidskader gewaarborgd wordt. Omdat, zoals
bekend, het verlenen van ontheffingen de bevoegdheid is van
Gedeputeerde Staten van de provincies heb ik voor deze kwestie nog
eens aandacht gevraagd in een overleg met IPO, LTO en KNJV. Het
initiatief ligt daarmee bij de verantwoordelijke organisaties.
Drempelbedrag en administratiekosten Faunafonds
De motie (nr. 11) verzoekt de regering te komen tot een jaarlijkse
bundeling van schadeverzoeken per grondgebruiker, uitgaande van een
drempelbedrag van EUR 250,- per jaar, inclusief de behandelkosten.
Conform deze motie en na overleg met LTO, zal ik het Faunafonds
verzoeken hier een praktische uitwerking voor te zoeken, zodra uit het
monitoringprogramma de nodige gegevens over de feitelijke situatie
beschikbaar zijn.
B. Overige punten uit het Beleidskader Faunabeheer
Overzomerende en jaarrond verblijvende ganzen veroorzaken overlast,
landbouwschade en mogelijk verdringing van andere soorten. Aan SOVON is
opdracht gegeven hiernaar onderzoek te doen, alsmede naar de vragen waar de
ganzen die de overlast veroorzaken broeden en rusten en welke maatregelen
effectief kunnen zijn. De resultaten van dit onderzoek komen per 1 december
dit jaar beschikbaar.
Vooruitlopend op de resultaten van dit onderzoek hebben sommige
provincies maatregelen getroffen, onder andere in de vorm van
ontheffingen voor verjagen met ondersteunend afschot, die moeten
leiden tot minder schade.
Voor soepganzen en exoten is voor afschot een dergelijke ontheffing
niet nodig. Faunabeheereenheden zullen worden verzocht concrete
plannen te maken voor de aantalsreductie van deze soorten.
Voor het beheer van broedpopulaties van jaarrondverblijvende (grauwe)
ganzen zullen afspraken worden gemaakt wanneer de resultaten van het
SOVON onderzoek beschikbaar zijn.
Aan de hand van een door Alterra uitgebracht advies is met de partners
bij het beleidskader op bestuurlijk niveau overleg gevoerd over aan
het schrappen van het verbod op de jacht in bepaalde natuurgebieden te
stellen randvoorwaarden. Ik verwacht dat dit overleg binnenkort kan
worden afgerond. Nog voor de zomer zal het wetsvoorstel gereed worden
gemaakt voor advies door de Raad van State. Ik verwacht dat dit
wetsvoorstel voor het einde van dit jaar bij de Kamer kan worden
ingediend.
Het Besluit beheer en schadebestrijding dieren is inmiddels zodanig
gewijzigd dat daarin populatiebeheer als zelfstandig criterium is
opgenomen op basis waarvan ontheffing kan worden verleend. Naar
aanleiding van het debat met de Kamer heb ik een voorstel opgesteld,
wat ertoe leidt dat het woord 'en' tussen de beide voorwaarden voor
populatiebeheer ( schadehistorie ter plaatse en van de omliggende
percelen; de maximale populatieomvang in relatie tot de
draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden) wordt
vervangen door 'of'. Over dit voorstel is overleg gevoerd met de
betrokkenen bij het beleidskader en het Faunafonds heeft inmiddels
positief over het voorstel geadviseerd.
In mei zal het voorstel in de Ministerraad worden gebracht.
C. Andere nog lopende zaken gerelateerd aan de Flora- en faunawet
Stand van zaken faunabeheereenheden en faunabeheerplannen
In alle provincies zijn inmiddels faunabeheereenheden opgericht en
erkend en faunabeheerplannen opgesteld. Belangrijke kanttekening
daarbij is dat nog niet alle faunabeheerplannen voor het gehele scala
van soorten die schade (kunnen) doen een plan van aanpak bevatten.
De goedgekeurde faunabeheerplannen heb ik bij de Faunabeheereenheden
opgevraagd.
Reikwijdte landelijke vrijstelling
Over de reikwijdte van de landelijke vrijstelling werd door mijn
departement en de KNJV verschillend gedacht. Daarom is aan prof. mr.
P.C.E. van Wijmen, bijzonder hoogleraar aan de faculteit der
rechtswetenschappen van de Universiteit van Tilburg, onder meer de
vraag voorgelegd of er bij het gebruik maken van die landelijke
vrijstelling beperkingen gelden naar tijd en/of plaats.
In juni 2004 heeft de heer Van Wijmen diens rapport 'De
toepassingsmogelijkheden van artikel 65 Flora- en faunawet'
uitgebracht.
In mijn brief van 18 maart jl. inzake VHS bij konijnen berichtte ik u
omtrent het overleg met de KNJV over dit advies. Het betreffende
overleg is positief verlopen maar heeft nog niet tot een definitieve
oplossing geleid. In tegenstelling tot hetgeen ik u berichtte volgt
daartoe zeer binnenkort nader overleg met de KNJV. Over de uitkomsten
en de inhoudelijke aspecten zal ik u bericht zenden.
Uit het voorgaande blijkt dat op belangrijke onderdelen van het
faunabeleid goede voortgang is geboekt. Er is goede samenwerking
tussen de partijen die bij het Beleidskader Faunabeheer betrokken
zijn. Omwille van het draagvlak en de vrijwilligheid bij de agrariërs
wordt meer tijd genomen voor de begrenzing van de foerageergebieden.
Om lastige onderdelen van het beleidskader goed aan te pakken zoals de
jacht in natuurgebieden en de aanpak van schade en overlast door
overzomerende ganzen, wordt onderzoek gedaan en overleg gevoerd. Dit
vergt de nodige tijd, maar is naar mijn oordeel, gezien de aard en
omvang van de problematiek, noodzakelijk.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
1 In enkele provincies is de besluitvorming inmiddels zover gevorderd,
dat binnen de aangewezen gebieden niet meer verjaagd wordt.
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit