30016 Wijziging van de Werkloosheidswet in
verband met het preventief inzetten van
reïntegratie-instrumenten, het
opdragen van de reïntegratietaak aan
overheidswerkgevers, het ondersteunen
van WAO-herbeoordeelden bij
scholing, het subsidiëren van scholing in
het kader van de WAJONG en enkele
andere wijzigingen in wetten die de
reïntegratie-instrumenten betreffen
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
1. ALGEMEEN
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag van de Tweede Kamer
op het wetsvoorstel houdende wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het
preventief inzetten van reïntegratie-instrumenten, het opdragen van de reïntegratietaak aan
overheidswerkgevers, het ondersteunen van WAO-herbeoordeelden bij scholing, het
subsidiëren van scholing in het kader van de WAJONG en enkele andere wijzigingen in
wetten die de reïntegratie-instrumenten betreffen.
De fracties ondersteunen in hoofdlijnen de doelstellingen van de wijzigingsvoorstellen en
hebben enkele vragen en opmerkingen.
Bij de beantwoording van de vragen en opmerkingen is de indeling van het verslag van de
Tweede Kamer zoveel mogelijk gevolgd.
De leden van de fracties van PvdA, VVD en ChristenUnie vragen de regering aan te geven
wat de inhoud was van de opmerking van de Raad van State betreffende het overleg met de
provincies, gemeenten en waterschappen en waarom dit overleg niet heeft plaatsgevonden?
De Raad van State heeft in de bijlage bij haar advies de volgende redactionele kanttekening
meegegeven: ` melding maken van de reactie van de Raad voor
Overheidspersoneelsbeleid (hierna: ROP) en zo mogelijk ook van de overlegorganen van de
provincies, gemeenten en waterschappen'. Aangezien er geen afzonderlijk overleg met de
provincies, gemeenten en waterschappen heeft plaatsgevonden, is er naar aanleiding van deze
kanttekening niets over dit mogelijke overleg in de memorie van toelichting op het
wetsvoorstel opgenomen. Er heeft met bovengenoemde drie partijen geen overleg
plaatsgevonden aangezien zij vertegenwoordigd zijn in de ROP middels de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten, het Samenwerkingsverband Interprovinciaal Overleg en de Unie van
Waterschappen. De ROP is wel geraadpleegd.
2. Vervroegd inzetten van reïntegratie-activiteiten
De leden van de fracties van CDA, PvdA en VVD vragen met betrekking tot de preventieve
inzet op welke punten het experiment niet optimaal functioneerde en op welke manier dit in
de structurele regeling wordt verbeterd.
---
Het experiment preventieve inzet wachtgeldfondsen functioneert op een drietal punten niet
optimaal: de werking is beperkt tot collectieve ontslagaanvragen, er wordt geen rekening
gehouden met de zelfredzaamheid van personen en de duur van de trajecten is beperkt tot vier
maanden.
Op grond van het experiment (geregeld in het Tijdelijk besluit preventieve inzet
wachtgeldfondsen) komen alleen werknemers die collectief ontslagen worden (minimaal
twintig personen) in aanmerking voor een preventief reïntegratietraject. Deze eis berust op het
feit dat een collectieve ontslagaanvraag een objectief gegeven is ter vaststelling van mogelijke
toekomstige werkloosheid. Uit de evaluatie blijkt dat door deze eis een aanzienlijke doelgroep
wordt gepasseerd. De regering is van mening dat deze constatering in het huidige tijdsbestek
zwaar weegt. In het voorliggende wetsvoorstel komen ook mensen die individueel ontslagen
worden in aanmerking voor een vervroegd reïntegratietraject. De doelgroep wordt in deze zin
verbreed.
Voorts wordt op grond van het Tijdelijk besluit preventieve inzet wachtgeldfondsen niet
beoordeeld of met ontslag bedreigden daadwerkelijk een traject nodig hebben om een andere
baan te verkrijgen. Iedereen die (in het kader van collectief ontslag) met ontslag wordt
bedreigd, kan in aanmerking komen voor een preventief traject. Door geen rekening te houden
met het feit dat een aanzienlijk deel van de met ontslag bedreigden een kleine afstand tot de
arbeidsmarkt heeft en dientengevolge zelfredzaam is, is er sprake van onnodige inzet van
publieke middelen (dead-weight-loss). In het wetsvoorstel wordt de dead-weight-loss
ondervangen door allereerst de afstand tot de arbeidsmarkt te bepalen. Van cliënten die een
kleine afstand tot de arbeidsmarkt hebben wordt aangenomen dat zij zelf weer aan het werk
komen. Het wetsvoorstel sluit hierdoor beter aan bij het reguliere beleid inzake de inzet van
publieke reïntegratiemiddelen.
De belangrijkste constatering uit het evaluatierapport heeft betrekking op de beperkte duur
van de preventieve trajecten. Het experiment bepaalt dat preventieve trajecten voor de eerste
WW-dag moeten zijn afgerond. Indien het traject op dat moment niet succesvol is afgerond
ontstaat er een breuk in de reïntegratieketen. Dit is onwenselijk. Met het wetsvoorstel wordt
de maximale duur van een preventief traject gelijk aan die van reguliere trajecten. Deze
trajecten lopen na de eerste WW-dag gewoon door. In feite bestaan er geen verschillen meer
tussen preventieve trajecten en reguliere trajecten.
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat het voor een doelmatige werking van de
preventieve inzet van belang is dat er goede werkafspraken worden gemaakt tussen CWI en
het UWV. Hoe wordt dat gewaarborgd?
In het kader van het experiment preventieve inzet wachtgeldfondsen zijn goede
werkafspraken tussen het UWV en CWI reeds van belang. Deze afspraken houden in dat een
cliënt die in aanmerking komt voor een preventief traject, direct doorgeleid wordt naar het
UWV. Deze werkafspraken zullen gecontinueerd worden. Daarnaast is met CWI afgesproken
dat op het moment dat een met ontslag bedreigde zich meldt bij het CWI, direct de afstand tot
de arbeidsmarkt wordt vastgesteld. Dit is nieuw ten opzichte van het huidige werkproces
inzake het experiment preventieve inzet.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het in het kader van maatwerk niet mogelijk is
dat het UWV ook in de eerste zes maanden van werkloosheid reïntegratie-activiteiten inzet.
---
Past dat niet in het streven van het CWI om af te stappen van de fase-indeling en over te gaan
op individuele competentieprofielen?
De huidige werkwijze ziet toe op het zo vroeg mogelijke vaststellen van de afstand tot de
arbeidsmarkt. Indien er sprake is van een kleine afstand tot de arbeidsmarkt (fase 1) wordt de
cliënt geacht zelfredzaam te zijn. Deze cliënt ontvangt tijdens de eerste zes maanden van
werkloosheid geen reïntegratietraject, maar kan wel gebruik maken van de
arbeidsmarktdiensten die het CWI aanbiedt. Indien er sprake is van een grote afstand tot de
arbeidsmarkt (fase 2, 3 of 4) wordt de cliënt overgedragen aan het UWV. In dat geval kunnen
er ook tijdens de eerste zes maanden reïntegratietrajecten worden ingezet. In het kader van het
ketenprogramma 2005 hebben de ketenpartners besloten tot het benutten van mogelijkheden
tot "parallelle dienstverlening". Dit betekent ook dat (beperkte) reïntegratiefaciliteiten
beschikbaar kunnen worden gesteld voor fase-1 cliënten, dus ook binnen de 6-maandsperiode.
Zoals bekend wordt op dit moment geëxperimenteerd met een alternatief voor de huidige
fasering: dit alternatief kent een indeling in twee groepen en bevat niet een `waterscheiding'
voor wat betreft de inzet van instrumenten (zoals de huidige fasering). Deze experimenten
zijn een stap in de richting van individuele competentieprofielen.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe het wetsvoorstel preventieve inzet zich
verhoudt tot de verantwoordelijkheid van werkgevers om iemand bij dreigend ontslag aan het
werk te helpen. Welke plichten heeft de werkgever om iemand bij dreigend ontslag aan het
werk te helpen? Welke positieve prikkels zijn er voor werkgevers om mee te werken aan het
wetsvoorstel preventieve inzet? Voorts vragen deze leden in hoeverre sociale partners als
opdrachtgever voor reïntegratie kunnen optreden en of er sprake kan zijn van tripartiete
financiering van reïntegratie-activiteiten. De leden van de fracties van de PvdA en de
ChristenUnie vragen hoe dit wetsvoorstel past in het SER-advies "Toekomstbestendigheid
Werkloosheidswet".
De regering is van mening dat in eerste instantie sociale partners verantwoordelijk zijn om
werkloosheid te voorkomen. Zij worden hiertoe geprikkeld doordat het voorkomen van
werkloosheid zorgt voor lagere ontslagkosten en een lagere sectorale WW-premie.
Na intreding van werkloosheid wordt reïntegratie een publieke taak. Echter, een strikte
scheiding tussen private en publieke verantwoordelijkheid, die tot nu toe werd bepaald door
de eerste WW-dag, blijkt ondoelmatig. Ingezette private initiatieven worden afgebroken en
nieuwe publieke initiatieven worden opgestart. Het wetsvoorstel preventieve inzet beoogt die
strikte scheiding te doorbreken en een meer geleidelijke overgang van reïntegratie-
verantwoordelijkheid te bewerkstelligen.
Dit is geheel in lijn met het advies van de SER over de toekomstbestendigheid van de WW.
De SER beveelt aan dat sociale partners op CAO-niveau afspraken maken over de inzet van
CAO-ruimte ter voorkoming van werkloosheid. Deze private initiatieven zouden zich moeten
uitstrekken tot in de eerste maanden van werkloosheid. De middelen die het UWV
beschikbaar heeft voor preventieve reïntegratie van doelgroep met een grote afstand tot de
arbeidsmarkt kunnen hierbij betrokken worden. Het wetsvoorstel creëert de gelegenheid tot
het bundelen van private en publieke middelen in de verwachting dat er synergie-effecten
worden bereikt. De initiatieven hiervoor moeten van sociale partners komen. Steeds vaker
wordt met deze mogelijkheid bij CAO-afspraken rekening gehouden.
Arrangementen waarbij private en publieke partijen samenwerken aan één en dezelfde
doelstelling (het voorkomen en/of verkorten van uitkeringsafhankelijkheid) werken alleen als
de belangen van de verschillende (private en publieke) actoren dezelfde zijn. Anders bestaat
het risico dat werkgevers hun verantwoordelijkheid afwentelen op het publieke domein (dead
---
weight loss). Het UWV zal bij het beoordelen van een sectoraal verzoek tot gezamenlijke
preventie- en reïntegratie-activiteiten een evenwichtige verdeling van private en publieke
inspanningen mee laten wegen.
De leden van de fracties van PvdA en VVD vragen welke resultaten er zijn bereikt met het
experiment preventieve inzet. Voorts vragen deze leden hoeveel budget er beschikbaar is en
hoeveel er gebruik gemaakt zal worden van de nieuwe regeling. De leden van de CDA-fractie
vragen tot welke besparingen het wetsvoorstel preventieve inzet zal leiden. Voorts vragen de
leden van de PvdA-fractie waarom er geen extra budget wordt uitgetrokken voor het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) en de Centra voor Werk en
Inkomen (hierna: CWI). De leden van de fracties van D66 en ChristenUnie zien graag een
toelichting op de gekozen uitgangspunten bij het berekenen van de besparingen.
De resultaten van het experiment preventieve inzet laten zien dat sinds de inwerkingtreding
van het experiment (augustus 2000) tot eind 2004 er ruim 7000 preventieve trajecten zijn
ingezet. Het gerealiseerde plaatsingspercentage hierbij is 32 % (bron: jaarverslag UWV
2004). Dit relatief lage plaatsingspercentage is een gevolg van het feit dat de preventieve
trajecten tijdens het experiment maar maximaal vier maanden mogen duren. Door het loslaten
van deze eis in het wetsvoorstel is de verwachting dat het plaatsingspercentage zal stijgen en
ongeveer gelijk komen te liggen aan de plaatsingspercentages van reguliere WW-trajecten.
Het wetsvoorstel beoogt (potentiële) uitkeringsgerechtigden in een eerder stadium de hulp te
verstrekken die zij anders in een later stadium zouden krijgen. Een snelle interventie verhoogt
de effectiviteit van reïntegratie. Het wetsvoorstel heeft geen extra inzet van
reïntegratietrajecten tot gevolg: de met werkloosheid bedreigden die in aanmerking komen
voor een vervroegd reïntegratietraject zouden op grond van het huidige beleid op een later
tijdstip in aanmerking komen voor een reïntegratietraject. De trajecten worden in tijd naar
voren geschoven, om daarmee de uitkeringsafhankelijkheid te bekorten.
Daarnaast wordt enerzijds de doelgroep ten opzichte van het experiment uitgebreid doordat de
eis van collectief ontslag wordt losgelaten, anderzijds wordt de doelgroep ingeperkt door
alleen diegenen een vervroegd reïntegratietraject aan te bieden die dit ook daadwerkelijk
nodig hebben, gebaseerd op de vastgestelde afstand tot de arbeidsmarkt.
De mogelijkheid van preventieve inzet van trajecten leidt in het eerste jaar van invoering
eenmalig tot extra trajecten, omdat een aantal trajecten die bij ongewijzigd beleid pas in 2006
zouden starten, nu reeds in 2005 zullen starten.
Niet iedereen zal in aanmerking komen voor een vervroegd traject omdat er een afstand tot de
arbeidsmarkt moet bestaan en niet bij iedereen zal het traject daadwerkelijk eerder kunnen
beginnen omdat er nog verplichtingen zijn jegens de oude werkgever. Op grond van deze
afwegingen wordt verondersteld dat circa tweederde van het totaal aantal geraamde trajecten
gemiddeld twee maanden eerder kan starten. Zodoende zullen in 2005 3.500 trajecten méér
starten. Dit betekent bij een gemiddelde netto traject prijs van 2.500 eenmalige extra kosten
van ongeveer 9 mln. Hiervoor is extra budget gereserveerd. Deze uitgaven zullen
voornamelijk in de jaren 2005 en 2006 plaatsvinden en komen net als de reguliere
trajectkosten ten laste van het Algemeen Werkloosheidfonds.
Verondersteld wordt dat het twee maanden eerder starten van een reïntegratietraject zal leiden
tot een vervroegde uitstroom naar werk met eenzelfde periode. Dit zal leiden tot een
structurele besparing van de WW-lasten. De berekening van de hoogte van deze besparing is
gebaseerd op historische gegevens. Bij een jaarlijks aantal trajecten van 32.000 waarvan
tweederde eerder zal starten, een plaatsingspercentage van 40%, gemiddeld twee maanden
---
eerdere plaatsing en dus uitstroom uit de WW-uitkering (gemiddeld 15.000 euro per jaar), zal
de jaarlijkse besparing in de structurele situatie kunnen oplopen tot circa 21 mln.
De leden van de PvdA-fractie vragen of werknemers die met ontslag worden bedreigd in
aanmerking komen voor een persoonsgebonden reïntegratiebudget of een individuele
reïntegratieovereenkomst.
Gelet op de formulering van artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit SUWI komt de met ontslag
bedreigde ook in aanmerking voor een individuele reïntegratieovereenkomst. In genoemd
artikel wordt immers gesproken van "de werknemer, bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de
WW".
Een persoonsgebonden reïntegratiebudget (hierna: PRB) kan thans alleen op grond van de
Experimentele regeling subsidieverstrekking arbeidsgehandicapten aan
uitkeringsgerechtigden worden verstrekt. De doelgroep van die regeling betreft
arbeidsgehandicapten. Voorzover de werknemer die met ontslag wordt bedreigd
arbeidsgehandicapte is, en hij voldoet aan de voorwaarden in de genoemde regeling, kan hem
een PRB worden verstrekt.
Samenstelling doelgroep
De leden van de fracties van CDA en PvdA vragen op welke wijze het CWI de afstand tot de
arbeidsmarkt bepaalt van werknemers die een aanvraag voor een preventief traject indienen.
Voorts zijn de leden van het CDA geïnteresseerd in eventuele kritische kanttekeningen van
het UWV op het wetsvoorstel.
Het CWI bepaalt de afstand tot de arbeidsmarkt op dit moment door middel van de Kansmeter
om zo tot een fase-indeling te komen. Deze Kansmeter zal ook toegepast worden op de met
ontslag bedreigde werknemers die zich melden voor ondersteuning bij het vinden van een
nieuwe baan. Cliënten die ingedeeld worden in fase 1 zullen allereerst de dienstverlening van
het CWI aangeboden krijgen. Cliënten die bij melding ingedeeld worden in fase 2, 3 of 4
komen direct in aanmerking voor een reïntegratietraject.
Het voorstel om reïntegratietrajecten te starten vóór de eerste WW-dag is volgens het UWV
zeer wel uitvoerbaar en zal volgens het UWV bijdragen aan een verhoging van de effectiviteit
van reïntegratie. Het experiment is in 2003, mede op basis van advies van het UWV, verlengd
tot 2005. Het UWV is dus een voorstander van het structureel inbedden in wetgeving van de
mogelijkheid om flexibeler om te gaan met het beschikbare reïntegratiebudget en de middelen
ook preventief te mogen inzetten. Het UWV merkt op dat zij zal moeten waken voor misbruik
van het instrument om te voorkomen dat bedrijven reïntegratiemiddelen gebruiken om haar
werknemers bij te scholen, zonder ze daadwerkelijk te ontslaan. Hiertoe wordt in dit
wetsvoorstel geregeld dat het UWV de werkgever bij geconstateerd oneigenlijk gebruik een
bestuurlijke boete op kan leggen. Een kopie van de uitvoeringstoets is bijgevoegd.
De leden van de fracties van PvdA, VVD en D66 vragen hoe de communicatie en
voorlichting van het CWI en het UWV naar potentiële WW-gerechtigden plaats gaat vinden.
Het UWV heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat zij een voorlichtingscampagne gaat
opstellen richting potentiële werklozen en werkgevers. Hiertoe zal onder andere worden
geadverteerd in landelijke en regionale dagbladen en zal het UWV redactionele artikelen en
advertenties plaatsen in vak- en branchebladen. Voorts zullen er ondersteunende
communicatiemiddelen voor de implementatie van de nieuwe regelgeving binnen het UWV
---
en CWI ingezet worden middels internet, intranet, folders en systeembrieven. Daarnaast
zullen de bestaande communicatiemiddelen (brochures, internet) aangepast worden met de
nieuwe wetgeving.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom het vroegtijdig melden bij het CWI geen
verplichting wordt voor alle met werkloosheid bedreigde werknemers.
De regering onderschrijft het standpunt van de VVD dat een vroegtijdige melding bij het CWI
de kans op werkloosheid kan verkleinen dan wel de werkloosheidsduur kan verkorten. Het
wetsvoorstel preventieve inzet heeft in dit kader mede tot doel om werkgevers en werknemers
bewust te maken van de voordelen en mogelijkheden van vroegtijdige (re)integratie.
Aan het verplicht stellen van een vroegtijdige melding bij het CWI kleeft echter een aantal
complicaties, voornamelijk op het gebied van de handhaafbaarheid. De wijze waarop met
werkloosheid bedreigde werknemers hun baan verliezen is zeer divers. Het vaststellen van het
tijdstip waarop betrokkene redelijkerwijs kan vermoeden dat werkloosheid dreigt is daardoor
niet eenduidig en voor iedereen hetzelfde. Sommige personen kennen de datum enige
maanden van te voren; anderen pas kort voor het ontstaan van de werkloosheid, waarbij wel
de wettelijke aanzegtermijn in acht wordt genomen. Dit geldt vervolgens ook voor het
vaststellen van het moment waarop er sprake is van sanctiewaardig gedrag, te weten het niet
vroegtijdig inschrijven bij CWI.
Derhalve is de regering van mening dat in elk geval het vroegtijdig melden moet worden
gestimuleerd. In het kader van de publiekscampagne bij deze wet zal specifieke aandacht
worden gegeven aan vrijwillige eerdere inschrijving.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe bepaald gaat worden dat het aannemelijk is dat
iemand in de WW zal stromen. Gaat er van deze maatregel een aanzuigende werking uit?
Het CWI beoordeelt in hoeverre de persoon aannemelijk kan maken dat werkloosheid dreigt,
of de persoon voldoet aan de toetredingseisen voor de WW en of de persoon een dusdanige
afstand tot de arbeidsmarkt heeft dat zelfredzaamheid geen optie is. Doordat de beoordeling
op een vroeg moment plaatsvindt, is er inderdaad meer onzekerheid of de
werkloosheidssituatie daadwerkelijk zal intreden. De regering is van mening dat dit risico
door de eerder genoemde professionaliseringsslag met betrekking tot profiling en de grotere
uitstroomkans als gevolg van de vroege interventie een beheersbaar risico is.
De leden van de VVD-fractie vragen of het CWI niet is geneigd omwille van vermindering
van de werklast personen sneller dan nodig als `onbemiddelbaar' te bestempelen en
vervolgens door te geleiden naar het UWV.
Aangenomen mag worden dat het aantal personen dat een beroep doet op de
uitvoeringsorganisaties gelijk blijft, maar dat de cliënten zich eerder zullen melden en
dientengevolge eerder zullen uitstromen naar werk. Dat leidt eenmalig tot een toename van de
werkdruk. Het wetsvoorstel preventieve inzet veroorzaakt geen structurele toename van de
werkdruk. Er is derhalve geen aanleiding om te veronderstellen dat de werkwijze van het CWI
met betrekking tot de fasering als gevolg van dit wetsvoorstel zal veranderen.
De leden van de fractie van D66 vragen of de vaststelling van een grote afstand tot de
arbeidsmarkt die vooraf gaat aan een preventief reïntegratietraject niet stigmatiserend werkt.
---
Het vaststellen van de afstand tot de arbeidsmarkt door het CWI heeft tot doel om
reïntegratiemiddelen gericht in te kunnen zetten voor personen die het daadwerkelijk nodig
hebben. Deze werkwijze wordt nu gehanteerd op of vlak na de eerste WW-dag. Voor
personen die daar gebruik van willen maken wordt het mogelijk om al in een eerder stadium
een fasering aan te vragen en met reïntegratie te beginnen. Voor zover er al sprake zou zijn
van een stigmatiserende werking zal deze dus niet toenemen. Bovendien kan worden betoogd
dat het vroegtijdig ontplooien van activiteiten gericht op het voorkomen van werkloosheid een
positieve uitstraling heeft op potentiële werkgevers aangezien de met ontslag bedreigden
reeds in een vroeg stadium actief op zoek gaat naar een nieuwe werkgever met behulp van het
aangeboden instrumentarium.
3. De reïntegratieverplichting van overheidswerkgevers
De leden van de fracties van CDA en VVD vragen naar de argumenten waarom
overheidswerkgevers de volledige reïntegratieverantwoordelijkheid van het UWV moeten
overnemen. De bedoeling van de Wet Overheidswerknemers onder de
werknemersverzekeringen(hierna: Wet OOW) was immers om de werknemersverzekeringen
voor alle werknemers van toepassing te laten zijn.
Met de Wet OOW zijn de overheidswerknemers onder de WW gebracht. In de WW is toen
reeds bepaald dat de overheidswerkgevers eigenrisicodrager voor de WW-uitkering zouden
zijn. Daarnaast is destijds de mogelijkheid gecreëerd voor overheidswerkgevers om te kiezen
voor opting out wat inhoudt dat zij naast de financiële verantwoordelijkheid voor de uitkering
ook de reïntegratieverantwoordelijkheid op zich nemen. Overheidswerkgevers die al voor de
inwerkingtreding van de Wet OOW contracten met reïntegratiebedrijven hadden, konden deze
contracten hierdoor voortzetten.
Het voorstel zoals dat nu in uw Kamer ligt, legt voor de publieke sector de
reïntegratieverantwoordelijkheid daar neer waar de besparingen als gevolg van reïntegratie
worden gerealiseerd. Zowel werkgevers als werknemers zijn gebaat bij een zo snel mogelijk
ingrijpen op het moment dat een werknemer met werkloosheid wordt bedreigd. Ook past het
in het streven van de regering om de taakverdeling tussen de overheid en de burgers te
herijken met als doel minder regelzucht en meer eigen verantwoordelijkheid.
De leden van de CDA-fractie vragen tevens naar een overzicht van de posities van de diverse
overheidswerkgevers (naar sectoren): Hoe en in welke mate is gebruik gemaakt van de
"opting-out" optie door de diverse overheidssectoren? Wat betekent dat voor de financiële
lasten verdeeld over de diverse overheidssectoren als gevolg van het overnemen van de
reïntegratieverantwoordelijkheid?
Overheidswerkgevers die gebruik willen maken van de mogelijkheid van opting out moeten
dit melden aan het UWV. Op dit moment maken zo'n 2610 overheidswerkgevers reeds
gebruik van de mogelijkheid van opting out. Een groot deel van deze overheidswerkgevers is
afkomstig uit de sector onderwijs. Daarnaast zijn bepaalde gemeenten, delen van het Rijk,
Defensie, nutsbedrijven en een aantal instellingen die onder de categorie `semi' vallen reeds
opting-outwerkgever.
Door de overheidswerkgevers reïntegratieverantwoordelijk te maken zal de premie van het
Uitvoeringsfonds voor de overheid worden verlaagd met de uitgaven aan reïntegratie vanuit
dit fonds.
---
De leden van de CDA-fractie vragen bij de regeling over de reïntegratieverantwoordelijkheid
van overheidswerkgevers of bij de inhuur van reïntegratiebedrijven (Europese) uit- en
aanbestedingsvereisten gelden.
Over de wijze waarop de overheidswerkgevers de reïntegratie-activiteiten uitvoeren en of zij
daarbij de werkzaamheden dienen uit te besteden aan reïntegratiebedrijven wordt niets
geregeld. Er gelden dus geen specifieke uitbestedingsregels.
Als de overheidswerkgevers de werkzaamheden uitbesteden dienen zij bij de aanbesteding
van die werkzaamheden de Europese aanbestedingsregels in acht te nemen. De bijzondere
aanbestedingsregels die in het Besluit SUWI zijn opgenomen, zijn echter niet van toepassing.
Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie waarom er geen nadere eisen gesteld worden
aan overheidswerkgevers met betrekking tot het contracteren van reïntegratiebedrijven en
waarom die wel worden gesteld aan het UWV en aan de gemeenten voor de reïntegratie
vanuit de Wet werk en bijstand (hierna: WWB).
Er worden geen nadere regels gesteld met betrekking tot het contracteren van
reïntegratiebedrijven omdat het bij de reïntegratie door overheidswerkgevers niet gaat om een
reïntegratievergoeding die wordt verstrekt vanuit de socialeverzekeringsfondsen.
De PvdA-fractie vraagt de regering hoeveel geld de overheid als werkgever beschikbaar gaat
stellen voor de preventieve reïntegratieactiviteiten die uitgevoerd moeten worden door de
overheidswerkgevers.
Door dit wetsvoorstel wordt de reïntegratieverantwoordelijkheid voor overheidswerknemers
die werkloos zijn geheel bij de overheidswerkgever gelegd. Aangezien de
overheidswerkgevers eveneens eigenrisicodrager zijn voor de WW-uitkeringen zijn zij er
financieel bij gebaat om hun werknemer die werkloos is geworden (of dreigt te worden) zo
snel mogelijk naar werk toe te leiden. Een overheidswerkgever zal daarom naar eigen inzicht
bepalen hoeveel budget wordt ingezet voor preventieve reïntegratieactiviteiten.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de rechten van de dreigend werklozen zijn
gewaarborgd indien zij in overheidsdienst zijn? Gaat dat via een CAO en met ingang van
welke datum voorzien de CAO's daar dan in? Zijn overheidswerkgevers te sanctioneren
indien zij zich niet houden aan de preventieve reïntegratie voor dreigend werklozen met een
afstand tot de arbeidsmarkt? Zo ja wie doet dat? Zo nee indien een boetebepaling ontbreekt,
gaat dat dan niet ten koste van de rechten van dreigend werkloze werknemers?
De overheidswerkgevers zijn eigenrisicodrager voor het werkloosheidsrisicio. Met dit
wetsvoorstel wordt geregeld dat de overheidswerkgever de reïntegratieverantwoordelijkheid
van het UWV overneemt en dat de kosten die met reïntegratie gemoeid zijn ook voor zijn
rekening komen. In deze systematiek heeft de overheidswerkgever een optimale financiële
prikkel om de reïntegratie voortvarend ter hand te nemen. Dit betekent dat de werkgever de
reïntegratieactiviteiten ook reeds voor de eerste WW-dag kan en zal starten. Bij de gekozen
verantwoordelijkheidsverdeling past het niet dat vanuit de overheid regels worden gesteld ten
aanzien van de inhoud van de reïntegratie-activiteiten dus ook niet ten aanzien van de
preventieve inzet ervan. De werkgever wordt geprikkeld om tijdig reïntegratieactiviteiten te
ondernemen. Het is derhalve niet noodzakelijk om de rechten van dreigend werklozen extra te
waarborgen. Het preventief inzetten van reïntegratiemiddelen kan uiteraard wel onderwerp
van overleg zijn bij de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden van
---
overheidspersoneel. Het is aan de betrokken partijen om dit te bepalen. Daarnaast ligt het in
een dergelijk systeem niet voor de hand om een mogelijkheid te creëren de overheids-
werkgever te sanctioneren bij onvoldoende inzet van preventieve reïntegratieactiviteiten. Een
boetebepaling draagt binnen de gekozen verantwoordelijkheidsverdeling naar de mening van
de regering niet bij tot een extra waarborg ten aanzien van de rechten van dreigend werkloze
werknemers.
De leden van de PvdA-fractie vragen of werkloze overheidswerknemers een beroep kunnen
doen op een individuele reïntegratieovereenkomst (hierna: IRO) of persoonsgebonden budget
(hierna: PGB)?
Werkloze overheidswerknemers kunnen geen beroep doen op de IRO of het PRB. Het UWV
zet deze instrumenten in voor cliënten waarvoor het UWV de
reïntegratieverantwoordelijkheid draagt. Overheidswerkgevers zijn eigenrisicodrager voor de
WW. Dit betekent dat de overheidswerkgever ook verantwoordelijk is voor de reïntegratie en
niet het UWV. De overheidswerkgever kan in samenspraak met de werknemer komen tot
maatwerk. Een mogelijkheid zou zijn dat zij onderling afspreken de reïntegratieondersteuning
de vorm te geven van een IRO.
Kan de overheid ook sancties opleggen aan overheidswerknemers die onvoldoende
meewerken aan reïntegratie? Zo ja wat zijn deze sancties en is de hoogte daarvan
vergelijkbaar met de sancties van de overige werkloze/werknemers? Zo vragen de leden van
de PvdA-fractie.
Als een werknemer de verplichting om mee te werken aan reïntegratie-activiteiten niet of niet
behoorlijk nakomt, kan het UWV een maatregel opleggen. Dit is dus ter beoordeling aan het
UWV waarbij rekening gehouden wordt met de ernst van de gedraging en de mate van
verwijtbaarheid. Dit is in het geval van een situatie waarin een overheidswerkgever
reïntegratieverantwoordelijk is niet anders. Een overheidswerkgever is weliswaar
eigenrisicodrager voor de WW, maar dit betekent niet dat hij ook kan ingrijpen in het recht
op/ de hoogte van een uitkering. Een beslissing tot het opleggen van een maatregel zal dus
altijd door het UWV genomen moeten worden.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het CWI een rol gaat spelen en wat de rol en de
bevoegdheid van het CWI is bij werknemers in overheidsdienst.
Met het overnemen van de reïntegratieverantwoordelijkheid van het UWV door de
overheidswerkgever verandert er niets aan de dienstverlening die de CWI kan bieden om de
terugkeer van werklozen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt te bespoedigen. Naast de
uitkeringsintake verzorgt CWI een werkintake. Tijdens de werkintake zal het CWI vragen of
de (ex-)werkgever een overheidswerkgever is en derhalve verantwoordelijk voor de
reïntegratie is. De dienstverlening van de CWI kan dan zo vormgegeven worden dat het
complementair is aan de inspanningen die de werkgever verricht.
De leden van de fractie van D66 zien graag een overzicht van wat nu de
verantwoordelijkheden van private respectievelijk overheidswerkgevers (en de rechten en
aanspraken van hun werknemers) op het gebied van reïntegratie zijn, vóór en na
inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
---
Voor de private werkgevers geldt, indien zij een werknemer ontslaan en deze werknemer in
de WW terecht komt, geen reïntegratieverantwoordelijkheid. Deze
reïntegratieverantwoordelijkheid ligt bij het UWV. Deze verantwoordelijkheidsverdeling
wijzigt niet door de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Voor een deel van de overheidswerkgevers betekent dit wetsvoorstel geen wijziging van de
reïntegratieverantwoordelijkheid. Het gaat hierbij om de zogenaamde `opting-outwerkgevers',
werkgevers die reeds gekozen hebben om de reïntegratieverantwoordelijkheid zelf te dragen.
Voor het andere deel van de overheidswerkgevers betekent dit wetsvoorstel wel een wijziging
van de reïntegratieverantwoordelijkheid. Deze wijziging houdt in dat zij naast hun
verantwoordelijkheid voor de WW-uitkering ook verantwoordelijk worden de reïntegratie van
de door hun ontslagen werknemers.
Rechten en plichten
Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie of er een rapportage bestaat over de mate
waarin door eigenrisico dragende werkgevers wordt gesanctioneerd. Behoren deze sanctie
geen onderdeel uit te maken van de handhavingrapportages? Zo ja graag toezending, zo nee
waarom niet?
De eigenrisicodragende werkgevers leggen -zoals eerder vermeld- niet zelf de sancties op. Dit
gebeurt door het UWV. Het UWV legt via de reguliere verantwoordingsinformatie
verantwoording af over de opgelegde sancties. De sancties die aan (ex-)overheidswerknemers
zijn opgelegd, maken daarvan onderdeel uit. Er vindt geen expliciete uitsplitsing plaats,
aangezien het UWV in alle gevallen de sanctie oplegt.
4. De verlenging van de werkloosheidsuitkering bij noodzakelijke scholing
Artikel 76WW
De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel mensen na het afschatten van hun WAO-
uitkering recht hebben op een WW-uitkering en hoeveel mensen voor deze regeling in
aanmerking komen. Zij vragen ook of de regering kan aangeven op basis waarvan wordt
ingeschat dat minder dan 10% van de mensen die hun WAO-uitkering verliezen recht hebben
op verlenging van hun uitkering wegens scholing.
Bij de inzet van de herbeoordelingsoperatie is de verwachting geuit dat 80.000 mensen een
verlaging of intrekking van hun arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen. Deze mensen
ontvangen een werkloosheidsuitkering of een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke
regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten. Van deze 80.000 personen
zullen naar verwachting ca. 56.000 mensen in aanmerking komen voor een reïntegratietraject
omdat ze niet werken. Van deze 56.000 mensen zullen naar verwachting ongeveer 25% een
scholing volgen. Deze aanname is gebaseerd op ervaringen met betrekking tot de inzet van
scholing en de recente gegevens over inzet van scholing tijdens een individuele
reïntegratieovereenkomst (IRO).
De duur van de werkloosheidsuitkering verschilt per persoon en kan voldoende zijn voor de
duur van de scholing. Op basis van de gemiddelde uitkeringsduur en een verwachte
gemiddelde scholingsduur van 13 maanden, is berekend dat de uitkeringsduur bij iets meer
dan de helft van de personen wel te kort zal zijn om de scholing af te kunnen ronden. Bij circa
7.850 mensen zal de uitkering daardoor verlengd worden voor de resterende duur van de
10
scholing.
De leden van de PvdA-fractie willen weten of de verlenging van de werkloosheidsuitkering
terugwerkende kracht heeft, aangezien de herbeoordelingoperatie al eind 2004 van start is
gegaan.
De eerste herbeoordelingen in de herbeoordelingsoperatie leiden tot eindiging van de WAO-
uitkering en aanvang van de werkloosheidsuitkering vanaf begin januari 2005. De
verlengingsmogelijkheid krijgt daarom terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005 zodat
iedereen die is afgeschat en aan de voorwaarden voor verlenging voldoet, daarvan gebruik
kan maken.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de verlengingsbepaling alleen geldt voor mensen die
zijn afgeschat in het kader van het Schattingsbesluit bij WAO of WAJONG. Deze leden
stellen de vraag of ook anderen die te maken hebben met afschatting van de WAZ of
WAJONG scholing behoeven waarbij de WW termijn te kort kan zijn. Ook vragen zij of het
uitsluiten van andere groepen met een gecombineerde WW/WAO-uitkering niet in strijd is
met het gelijkheidsbeginsel.
De regering merkt op dat de mogelijkheid tot verlenging geldt voor alle personen die
herbeoordeeld zijn en van wie de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt verlaagd of
ingetrokken. Dit geldt dus zowel voor de personen met een WAO-uitkering die vervolgens
een werkloosheidsuitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen als voor personen
met een WAZ- of WAJONG-uitkering of personen met een WAO-uitkering die een
tegemoetkoming ontvangen op grond van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen
herbeoordeelde arbeidsongeschikten. Die ministeriële regeling wordt zodanig aangepast dat
de tegemoetkoming kan worden verlengd indien de betrokkene gaat deelnemen aan
noodzakelijke scholing.
Op de vraag naar het gelijkheidsbeginsel wordt opgemerkt dat iedereen die na de
herbeoordeling te maken krijgt met een vermindering van de arbeidsongeschiktheidsuitkering
(WAO, WAZ of WAJONG) voor een verlenging van de uitkering of tegemoetkoming in
aanmerking komt. Hieronder vallen ook personen met een gecombineerde WAO/WW-
uitkering indien er sprake is van een vermindering van de WAO-uitkering. De faciliteit geldt
alleen niet voor personen wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering na de herbeoordeling gelijk
blijft.
De leden van de VVD-fractie zouden graag een uitgebreide illustratie zien van wat onder
vormen van noodzakelijke scholing wordt verondersteld.
Bij noodzakelijke scholing gaat het om scholing zonder welke een persoon geen duurzame
toegang zou hebben tot de arbeidsmarkt in een voor hem passende functie of beroep. Het gaat
dus om personen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De scholing moet arbeidsmarktrelevant
zijn, dus kennis en vaardigheden bijbrengen die daadwerkelijk in een functie bij een
werkgever toegepast kunnen worden. De scholing moet door werkgevers als
arbeidsmarktrelevant herkend worden en moet dus zijn waarde bewezen hebben. Er moet dus
vraag zijn naar werknemers die deze opleiding gevolgd hebben. Opleidingen die worden
opgezet vanuit de sector of branche voldoen daaraan in de regel. Opleidingen zullen in de
regel kort van duur zijn en sterk beroepsgericht. Voorbeelden zijn technische opleidingen,
horeca-opleidingen of beveiligingsopleidingen. Door de veranderingen op de arbeidsmarkt is
ook de opleidingsmarkt voortdurend in beweging en kunnen nieuwe opleidingen opkomen en
---
andere opleidingen vervallen. Verwezen wordt naar hetgeen hierover is opgemerkt in de
antwoorden op vragen over de Scholingsregeling WW (Kamerstukken II, 2004, 26 448, nr.
154 en 161).
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de verlengings-systematiek in elkaar zit en of het
bijvoorbeeld mogelijk is dat iemand met een WW-uitkering vlak voor het eind hiervan aan
een omvangrijk opleidingtraject begint waardoor die uitkering een forse uitloop behoeft.
Degene die na herbeoordeling minder arbeidsongeschikt wordt geacht, verliest (een deel van)
zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering met een uitlooptermijn van twee maanden. De duur van
de werkloosheidsuitkering nadien is afhankelijk van het arbeidsverleden. Na de
herbeoordeling wordt voor degenen voor wie dit noodzakelijk is een reïntegratietraject
ingezet. Het reïntegratiebedrijf moet een plan met betrekking tot het reïntegratietraject
indienen bij het UWV. Bedoeling is dat de scholing zo kort mogelijk na de herbeoordeling
begint. Daarom is in het wetsvoorstel als voorwaarde voor verlenging van de
werkloosheidsuitkering opgenomen dat de concrete voornemens over de voorgenomen
scholing opgenomen zijn in het reïntegratieplan en dat plan binnen drie maanden na aanvang
van de werkloosheidsuitkering wordt ingediend bij het UWV. Daarmee wordt al binnen drie
maanden vastgelegd welke scholing gevolgd gaat worden, en wanneer die begint en eindigt.
De scholing kan dus eventueel wel enige tijd na die drie maanden starten, omdat het moment
van werkelijke aanvang mede afhankelijk is van de scholingsinstelling. Doordat het
scholingsplan al binnen drie maanden moet zijn ingediend wordt voorkomen dat de
uitkeringsgerechtigde de aanvang van de scholing tot het einde van de uitkeringsduur kan
uitstellen en daarmee de uitkeringsduur fors kan oprekken. De toegestane duur van de
scholing is maximaal twee jaar.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering beaamt dat een baan c.q. een baan in
combinatie met een uitkering altijd beter is dan enkel een scholingstraject.
De regering heeft als doel om de uitkeringsgerechtigden zo snel mogelijk duurzaam te
plaatsen op de reguliere arbeidsmarkt. Scholing is geen doel van de reïntegratie, maar een
middel om het doel van plaatsing te bereiken. Het is daarom wenselijk dat, als scholing
noodzakelijk is om duurzame plaatsing te bereiken, die scholing niet leidt tot uitstel van
plaatsing. In veel gevallen zal het immers kunnen voorkomen dat (bedrijfs-)scholing wordt
gevolgd na aanvang van de dienstbetrekking. Uit onderzoek komt een aantal factoren naar
voren waarbij training of scholing goed werkt. Het is bevorderend als de training wordt
gegeven in combinatie met het opdoen van werkervaring, on-the-job scholingsactiviteiten
(werkervaringsplaatsen, duale trajecten, stageplaatsen) en als er uitzicht is op een baan, dus
als de training aansluit op de vraag naar arbeidskrachten. Ook werkt training beter indien de
deelnemer een inkomen ontvangt (duale trajecten en werkervaringsplaatsen). Verwezen wordt
naar hetgeen hierover is opgemerkt in de Nadere memorie van antwoord Eerste Kamer, met
betrekking tot het voorstel van wet Wijziging van enkele socialeverzekeringswetten en enige
andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen (Kamerstukken I,
2004, 29513, nr. E).
De leden van de VVD-fractie vragen of de sollicitatieplicht gedurende een scholingstraject
geheel danwel gedeeltelijk wordt opgeheven of dat deze onverkort blijft bestaan.
Op grond van de WW is degene die deelneemt aan een noodzakelijke scholing vanaf de
aanvang is vrijgesteld van sollicitatieplicht. Daarmee wordt hij in de gelegenheid gesteld om
12
die scholing af te ronden. De sollicitatieplicht gaat weer in twee maanden voor afloop van de
scholing. De uitkeringsgerechtigde kan immers al vóór afloop van de scholing solliciteren
naar functies waarvoor hij kwalificaties zal behalen en daardoor kan hij direct aansluitend aan
de scholing aan het werk.
Aanvraagtermijnen plaatsings- en herplaatsingsbudgetten en pakketten op maat
De leden van de PvdA-fractie vragen naar het gebruik van het plaatsings- en
herplaatsingsbudget en het pakket op maat. Hiernaar is geen specifiek onderzoek gedaan. Wel
hebben het UWV en daarvoor LISV in hun rapportages daarvan melding gemaakt.
Voor de jaren 1998-2004 ziet dit er als volgt uit:
aantallen per jaar 1999 2000 2001 2002 2003 2004
pakket op maat 417 508 640 314 174 69
plaatsingsbudget 8064 12880 24688 66279 1388 1349
herplaatsingsbudget 1357 2374 2553 886 339 158
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering tevens wanneer de evaluatie van de
premiekortingsregeling verwacht kan worden.
Voor wat betreft het gebruik van de premiekorting kan het volgende worden gemeld:
Het UWV rapporteert per kwartaal over het gebruik van dit instrument. Kortheidshalve
verwijs ik u naar deze rapportages.
Voorts is door IWI onderzoek gedaan naar de effectiviteit van dit instrument. Dit rapport is op
23 maart 2004 aan de Tweede Kamer gezonden (IWI-rapport `Vervolgonderzoek inzet
reïntegratie-instrumenten en voorzieningen door UWV', Kamerstukken II, 2004, 26448, nr.
123).
5. Scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de nieuwe regeling inzake de
scholingsinstituten aan de Kamer toegezonden wordt en per wanneer die regeling moet
ingaan. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op de
nieuwe financieringsstructuur. Wat verandert er in de nieuwe situatie voor de verschillende
marktpartijen en hoe is de overgang naar de nieuwe structuur geregeld? De leden van de
VVD-fractie hebben gevraagd hoe de overgangsfase er uit ziet en hoe de overheveling van
expertise zal gaan verlopen.
De bestaande wettelijke basis voor financiering van de door de minister aangewezen
scholingsinstituten en de daarop gebaseerde subsidieregeling lopen af op 31 december 2005.
Zoals aangekondigd in de brief van 25 juni 2004 naar aanleiding van de aanbevelingen van de
Commissie Het Werkend Perspectief (Kamerstukken II, 2004, 29 461, nr. 6) wordt thans
gewerkt aan mogelijkheden tot behoud van de expertise van de scholingsinstituten.
Voornemen is dat voor de groep van personen die behoren tot de WAJONG-populatie, een
publieke financiering wordt gecreëerd en dat de inzet van een REA-scholingsinstituut ten
behoeve van de reïntegratie van personen die niet behoren tot de WAJONG-populatie, op
termijn zal ingebed worden in de reguliere structuur van de aanbestedingsprocedures. Het
voornemen is om per 1 januari 2006 een nieuwe regeling te laten ingaan.
Aan de precieze vormgeving wordt thans, in overleg met de scholingsinstituten, gewerkt. De
Kamer zal over de definitieve regeling voor het zomerreces worden geïnformeerd.
13
De leden van de VVD-fractie vragen in welk kader in 2003 de financiering is geëvalueerd van
scholingsinstituten die scholing verzorgen voor arbeidsongeschikte personen.
In 1998 is een nieuwe, als tijdelijk bedoelde, financieringsregeling in de Wet REA
opgenomen waarmee een overgang naar marktwerking werd beoogd. In de memorie van
toelichting op de Wet REA is opgenomen dat na vijf jaar een evaluatie zou plaatsvinden.
Overeenkomstig die toezegging is de financiering geëvalueerd.
6. Financiële gevolgen van dit wetsvoorstel
De leden van de PvdA-fractie vragen of er bij preventieve trajecten sprake is van no cure less
pay.
De preventieve trajecten worden op dezelfde wijze ingekocht als reguliere WW-
reïntegratietrajecten. Dit houdt in dat er sprake is van no-cure-less-pay of no-cure-no-pay
financiering.
De leden van de PvdA vragen hoe het UWV in staat is, gezien het feit dat het UWV in
2005/2006 belast wordt met een intensief beleidsprogramma, deze nieuwe taak goed uit te
voeren. De streefwaarden voor de prestatie-indicator snelle start worden nu al niet gehaald.
Ook de leden van de fracties van VVD en D66 vragen naar de gevolgen van het wetsvoorstel
preventieve inzet voor de prestatie-indicator snelle start.
Onderhavig wetsvoorstel zorgt ervoor dat potentiële WW-gerechtigden, de met ontslag
bedreigde werknemers, zich eerder kunnen melden bij CWI voor bemiddeling en bij het
UWV voor een traject. Dit geeft de uitvoeringsorganisaties de kans om effectiever te
reïntegreren. . Een kleiner aantal van de potentiële WW-gerechtigden zullen een uitkering
aanvragen dan wel voor een kortere periode van een uitkering afhankelijk zijn. De prestatie-
indicator snelle start houdt in dat twintig dagen na overdracht door het CWI het UWV een
traject start. Dit wetsvoorstel heeft geen invloed op de prestatie-indicator snelle start. Ook
verhoogt het niet de werkdruk aangezien de met ontslag bedreigde zich anders in een later
stadium met bij CWI en het UWV. Het is de verwachting dat het wetsvoorstel de realisaties
van andere prestatie-indicatoren, zoals de Poortwachtersquote, ten goede komt.
7. Administratieve lasten
Het wetsvoorstel is niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten
(Actal). De leden van de VVD-fractie zouden toch graag een gekwantificeerde onderbouwing
zien van de reductie van administratieve lasten.
De enige wijziging in dit wetsvoorstel die van invloed is op de administratieve lasten is de
wijziging van artikel 87b van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: Wet
REA). In de Memorie van Toelichting van het Belastingplan 2002 V Sociale
zekerheidswetgeving staat dat de administratieve lasten voor werkgevers (bij 50.000
arbeidsgehandicapten) zijn gedaald met 3,5 mln. als gevolg van het vervallen van de
aanvragen voor subsidies voor voorzieningen voor het behoud van de eigen werkplek, de
plaatsings- en herplaatsingsbudgetten en het pakket op maat. De overige wijzigingen hebben
geen gevolgen voor de administratieve lasten van bedrijven.
14
8. Uitvoerings- en toezichtbaarheidstoets
Het voorstel om reïntegratietrajecten te starten voor de eerste werkloosheidsdag is volgens het
UWV en het CWI zeer wel uitvoerbaar, zo mogen de leden van de CDA-fractie tot hun
genoegen vernemen uit de memorie van toelichting. Heeft het UWV ook nog kritische
kanttekeningen geplaatst? Zo ja, welke zijn dat dan?
Op deze vraag wordt reeds onder 2. ingegaan.
De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat het UWV aangeeft dat veel met werkloosheid
bedreigde werknemers een kleine afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Wat is dan de
toegevoegde waarde van deze regeling? De leden van de PvdA-fractie vragen vervolgens of
de uitvoeringstoetsen van het UWV, CWI, en de Inspectie Werk en Inkomen (hierna: IWI)
aan de Tweede Kamer beschikbaar kunnen worden gesteld.
Het grootste deel van werknemers dat zich meldt voor een preventief reïntegratietraject
beschikt over recente werkervaring en zal op basis hiervan ingedeeld worden in fase 1. Dit
betreft ongeveer 70% van de totale groep. De overige 30% kan in aanmerking komen voor
een reïntegratietraject. De toegevoegde waarde van het wetsvoorstel is erin gelegen dat als
iemand zich vroegtijdig meldt en ook de mogelijkheid krijgt om vroegtijdig te starten met een
traject, deze persoon niet hoeft te wachten tot de eerste WW-dag. Hiermee wordt een door het
veld ervaren belemmering voor effectieve reïntegratie opgeheven.
De uitvoeringstoetsen worden als bijlage bijgevoegd.
9. Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid
De leden van de fracties van de PvdA, de VVD en de ChristenUnie vragen of bekend is
waarom de ROP niet inhoudelijk op het wetsvoorstel wil reageren. Daarnaast vragen de
fracties van PvdA en VVD de regering of er overleg heeft plaatsgevonden met de ROP.
Het wetsvoorstel is voorgelegd aan de ROP met het verzoek om haar opmerkingen bij het
wetsvoorstel kenbaar te maken. De ROP heeft bij brief aangegeven geen behoefte te hebben
om een inhoudelijke reactie op het wetsvoorstel te geven. Er heeft daarom naar aanleiding van
dit wetsvoorstel geen specifiek overleg plaatsgevonden.
10. Boete bij niet, niet tijdige of onjuiste informatieverstrekking door personen die
werkzaamheden laten verrichten
De leden van de PvdA-fractie geven aan dat zij zich kunnen vinden in de invoering van een
bestuurlijke boete voor werkgevers ten aanzien van de informatieplicht. Zij vragen zich wel af
of de informatieplicht ook geldt voor de overheid als werkgever, in al zijn geledingen,
zomede of ook in dat geval de bestuurlijke boete geldt als sanctie. Als dit niet het geval is,
vragen zij zich af waarom dit niet het geval is en bij welke organisaties de scheidslijn ligt.
In de Wet SUWI is geregeld, dat een ieder verplicht is informatie te verstrekken over onder
andere de persoon, die in zijn dienst is, dan wel ten behoeve van hem werkt of gewerkt heeft.
Het moet daarbij om informatie gaan die het UWV nodig heeft voor de uitvoering van de aan
het UWV opgedragen wetten, zoals de werknemersverzekeringswetten.
15
De informatieverplichting met daarop de bestuurlijke boete als handhavingsmiddel geldt dus
ook voor de overheid als werkgever, omdat ook overheidswerknemers in aanmerking kunnen
komen voor uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringswetten.
Welke organisatie een overheidswerkgever is, is gedefinieerd in artikel 1 van de WW. In
beginsel is dat het onderdeel van een publiekrechtelijke organisatie, dat het loon betaalt. Het
gaat om de instantie, die voor de betaling van de loonbelasting en premies als werkgever
wordt aangemerkt.
Daarnaast kan de informatieplicht nog rusten op een onderneming, die bijvoorbeeld als
inlener optreedt en tevens een onderdeel van een publiekrechtelijk organisatie is. Een daartoe
bevoegd persoon is dan verplicht alle benodigde informatie te verstrekken op straffe van een
bestuurlijke boete. De bestuurlijke boete kan dan worden opgelegd aan de publiekrechtelijke
rechtspersoon, bij wie die persoon in dienst is. Kortom, er is geen beperking als een
overheidsorganisatie als werkgever of inlener optreedt.
11. Artikelen
De leden van de PvdA-fractie vragen met betrekking tot de subsidieregeling of het mogelijk is
bijvoorbeeld langer dan normaal durende ROC opleidingen te financieren. Ook vragen zij of
alle soorten scholingsinstellingen inzetbaar zijn.
Financiering van het onderwijs aan de ROC's is een taak van het ministerie van OCW. De
bestaande scholingsinstituten verzorgen thans beroepsgerichte opleidingen waarvan een aantal
CREBO-gecertificeerd (Centraal Register Beroepsopleidingen), ten opzichte waarvan geen
uitbreiding wordt beoogd.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(A.J. de Geus)
16
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid