Ministerie van Buitenlandse Zaken

BIJLAGE 2

FACTSHEET ODA VREDE EN VEILIGHEID


1. Achtergrond

Official Development Assistance (ODA)

Nadat in 1968 de 0,7% doelstelling voor officiële hulp - Official Development Assistance (ODA) - was geïntroduceerd, stelde de groep van bilaterale donoren, verenigd in het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO, voor de eerste maal de ODA-definitie vast. Dit werd nodig geacht om ontwikkelingshulp-stromen te onderscheiden van andere officiële stromen, zoals exportkredieten en niet-concessionele officiële leningen.

Volgens de overeengekomen definitie omvat ODA alle financiële stromen uit de publieke sector waarvan de economische ontwikkeling van de ontvangende landen het hoofddoel vormt en die concessioneel van karakter zijn. Het laatste houdt in dat ODA-stromen een minimaal schenkingselement van 25% dienen te bevatten.

Het DAC is sindsdien de gezaghebbende instantie gebleven waar interpretaties van de overeengekomen definitie en nieuwe hulpinstrumenten worden getoetst. Voor besluiten over wat al dan niet als ODA kan worden beschouwd is consensus nodig, d.w.z. alle leden van het DAC moeten het eens zijn.

Vrede en veiligheid

Nederland is van mening dat hulpverlening in (post-) conflictsituaties op geïntegreerde wijze dient te geschieden. Hiermee wordt bedoeld dat op basis van een grondige analyse van concrete situaties, activiteiten worden geëntameerd waarbij alle instrumenten van buitenlandsbeleid in onderlinge samenhang worden benut. Het gaat hier om politieke, militaire en ontwikkelingsinstrumenten. Op de nexus vrede, veiligheid en ontwikkeling is er naar Nederlands inzicht een aantal activiteiten dat aan de ODA- criteria voldoet, maar die internationaal niet als ODA worden aangemerkt.

Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat een stabiele situatie van vrede en veiligheid voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling. Zolang in een land of regio hieraan (nog) niet wordt voldaan zullen investeringen in ontwikkeling weinig resultaat opleveren. Dit is het meest duidelijk in landen en regio's waar net een gewelddadig conflict is beëindigd. Zonder adequate hulp bestaat er een grote kans dat in deze landen het geweld weer oplaait.


2. Nederlandse inzet
In het huidige Hoofdlijnenakkoord (2003) is opgenomen dat Nederland bij de OESO zal bepleiten een groter deel van de kosten van vredesoperaties in ontwikkelingslanden onder de ODA-definities te brengen.

Het kabinet zet zich in om activiteiten die ontwikkelingsrelevant zijn, positieve effecten opleveren voor DAC-I-landen en waarvoor bij de ODA-toerekening een kunstmatige scheiding tussen civiele en militaire organisaties in stand wordt gehouden, volledig onder ODA te kunnen brengen. De bestaande -interpretatie van de- DAC-regelgeving legt hiervoor naar de mening van de Nederlandse regering teveel en onnodige beperkingen op. De grote lijn die hierbij door Nederland wordt gevolgd, is: geen onderscheid tussen actoren, het gaat om de aard en het doel van de activiteiten, ongeacht door wie deze worden uitgevoerd bij het bepalen van hetgeen al dan niet als ODA kan worden geregistreerd.

Nederland streeft daarbij naar een verruiming van de ODA-definitie op de volgende drie terreinen: 'security sector reform', vredesoperaties uitgevoerd door DAC-I landen in DAC-I landen en onderdelen van vredesoperaties van niet-DAC-I-landen in DAC-I-landen.

Stand van de besluitvorming
Op zes punten kon het afgelopen jaar overeenstemming worden bereikt. Het betreft met name de ODA-biliteit van de civiele kant van vrede en veiligheid.

Over twee resterende punten -training van militairen in niet-militaire zaken en de uitbreiding van activiteiten die onder vredesoperaties vallen-, was geen consensus mogelijk. Voor deze punten is overeengekomen dat zij wederom worden geagendeerd tijdens de Ministeriële bijeenkomst van 2007. De opstelling van de leden inzake deze kwesties wordt dan opnieuw in kaart gebracht en bezien zal dan worden of er een basis is om aanvullend werk op dit punt uit te zetten.


3. Resultaat
Tijdens de OESO/DAC Ministeriële bijeenkomsten in 2004 en 2005 is overeenstemming bereikt over een verdere verruiming van de ODA-richtlijnen op het gebied van vrede en veiligheid op de volgende punten:
1. Management van veiligheidsuitgaven.
Verbetering van democratisch toezicht op budgettering, management en controle van uitgaven in de veiligheidssector, veelal als onderdeel van een public expenditure management programma. Een voorbeeld hiervan is het verlenen van technische assistentie om de transparantie van de defensiebegroting te vergroten, of vergroting van de capaciteit van een democratisch gekozen parlement om een defensiebegroting te analyseren en toezicht op de uitvoering ervan te verbeteren.
2. Versterken van de rol van maatschappelijke organisaties op veiligheidsgebied. Steun aan maatschappelijke organisaties ter versterking van hun capaciteit om de veiligheidssector kritisch te volgen en aandacht te vragen voor ontwikkelingen die niet in overeenstemming zijn met de criteria voor goed bestuur. Voorbeelden hiervan zijn het ondersteunen van NGO's en andere civiel maatschappelijke organisaties, de media, universiteiten of andere onderzoeksinstellingen. Ondersteuning van het ministerie van defensie en de strijdkrachten is hiervan uitgesloten omdat zij deel uitmaken van de overheid.
3. Steun aan (wetgeving ter) voorkoming van de rekrutering van kindsoldaten. Technische assistentie aan overheden en maatschappelijke organisaties ter ontwikkeling, ondersteuning en toepassing van wetgeving, bedoeld om rekrutering van kindsoldaten tegen te gaan. Een voorbeeld hiervan is de financiering van programma's gericht op ontwapening, demobilisatie en reintegratie van kindsoldaten, alsmede verbetering van onderwijs en werkgelegenheid voor kinderen om op die wijze de kans op rekrutering te verminderen. Steun aan of via strijdkrachten op deze terreinen is niet toegestaan.
4. Verbetering van democratisch bestuur binnen de veiligheidssector. Steun aan parlement, ministeries, politie en justitie, gericht op versterken van democratische controle over de veiligheidssector. Ook steun aan een Ministerie van Defensie is hierbij toegestaan, mits dit deel uitmaakt van een nationaal hervormingsprogramma, dat is goedgekeurd door het ministerie dat in het betrokken land de buitenlandse hulp coördineert. Een voorbeeld hiervan is om, via civiele organisaties, ook capaciteitsversterking van ministeries van defensie met betrekking tot respect voor democratische besluitvorming, transparantie, en andere aspecten van goed bestuur onder ODA te brengen.
5. Niet-militaire activiteiten ten bate van vredesopbouw, conflictpreventie en conflictresolutie, Activiteiten gericht op capaciteitsopbouw, monitoring, dialoog en informatie-uitwisseling m.b.t. vredesopbouw, conflictpreventie en conflictresolutie Een voorbeeld hiervan is om indirect, dus via civiele organisaties, deelname van militairen of defensiestaf aan vredesopbouw, conflictpreventie en resolutie te financieren. Geen directe steun aan ministeries van defensie en/of strijdkrachten.
6. Beheersen, voorkomen en verminderen van proliferatie van kleine wapens. Hiermee wordt het mogelijk steun te verlenen aan de ontwikkeling van wet- en regelgeving en administratieve procedures om de proliferatie van kleine wapens tegen gaan. Voorbeelden zijn het ontwikkelen van institutionele structuren voor beleidsondersteuning, onderzoek en monitoring; media- en andere bewustwordingsprogramma's inzake kleine wapens; ondersteuning van regionale samenwerking en informatie-uitwisseling en inzameling en vernietiging van kleine wapens. Voor dit laatste gelden nog de voorwaarden dat de informatie-uitwisseling, inzameling en vernietiging vrijwillig moeten zijn en niet mogen worden uitgevoerd door strijdkrachten.

Met de overeenstemming over de bovenstaande zes punten kan worden gesteld dat de Nederlandse inzet ten dele is gerealiseerd, met name voor wat betreft de civiele kant van vrede en veiligheid.


4. Betekenis
Het resultaat van de onderhandelingen in OESO/DAC betekent een verbetering van de mogelijkheden om activiteiten die door civiel personeel worden uitgevoerd in (post) conflict situaties met ODA-middelen te financieren. Dit is een belangrijke stap in de goede richting. Echter, er is naar Nederlands inzicht slechts geringe vooruitgang geboekt als het gaat om activiteiten die de inzet van militairen vergt. Wel is duidelijk geworden dat bij de inzet van militairen in post-conflictsituaties niet de kleur van de helm die de militairen dragen (blauw- versus groenhelmen) belangrijk is om activiteiten die worden uitgevoerd toe te rekenen aan het ODA-budget, maar de aard van de activiteit en de verleende goedkeuring door de VN.


----


---- --