Nieuws en publicaties
---
Actueel
21 April 2005
Geen twijfel aan generieken van Lamictal en Selokeen ZOC
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) heeft in de
afgelopen maanden geconstateerd dat een aantal innoverende
bedrijven marketinguitingen verspreiden waarbij op suggestieve
wijze de farmaceutische kwaliteit van en uitwisselbaarheid met de
door het CBG goedgekeurde generieke geneesmiddelen in twijfel wordt
getrokken. Hierdoor wordt eveneens het oordeel van het CBG in
twijfel getrokken.
Begin dit jaar heeft de firma Astra Zeneca brieven naar
beroepsbeoefenaren gestuurd naar aanleiding van de registratie van
metoprololsuccinaat retard tabletten met gereguleerde afgifte (RVG
30129/30130/1/2/3). In deze brieven wordt de suggestie gewekt dat
de beoordelingscriteria voor bio-equivalentie (o.a. het 90%
betrouwbaarheidsinterval binnen de 80-125% limiet) van het
generieke product niet voldoende streng zouden zijn. Voorts wordt
de suggestie gewekt dat het generieke preparaat niet onderzocht zou
zijn bij zowel enkel- als meervoudige dosering en tenslotte dat de
plasmaspiegels mogelijk gedurende 24-uur niet op een therapeutisch
relevant niveau zouden blijven.
Orale generieken komen slechts op de markt nadat gelijke
biologische beschikbaarheid (bio-equivalentie) is aangetoond. De
eisen voor het aantonen van bio-equivalentie zijn scherp en staan
beschreven in een Europees richtsnoer.' De eisen komen er in het
kort op neer dat met onderzoek bij vrijwilligers moet worden
aangetoond dat de biologische beschikbaarheid van het generiek
vergelijkbaar is met die van de innovator. Dit wordt gemeten aan de
hand van bloedspiegels. De gemeten AUC en de Cmax moeten gelijk
zijn waarbij het 90% betrouwbaarheidsinterval van de ratio
generiek/specialité moet liggen binnen de grens van 80-125%. Tevens
moet men bedenken dat variatie in AUC en Cmax ook een
stofafhankelijke eigenschap is, en dat variatie in AUC en Cmax ook
kan optreden voor het specialité. Op grond van de ingestuurde data
is het CBG mede gebaseerd op de strenge eisen in het Europese
richtsnoer van oordeel dat voor het generieke metoprololsuccinaat
bio-equivalentie is aangetoond en daarmee uitwisselbaarheid met het
specialité mogelijk is. Hierbij is uiteraard ook het verloop van de
bloedspiegels gedurende 24 uur beoordeeld.
Eenzelfde suggestie wordt gewekt in een advertentie van van firma
Glaxo Smithkline over Lamictal, zoals die verscheen in het
Pharmaceutisch Weekblad (zie nr. 12, 2005). Hierin wordt gesteld
dat wisselen van medicijn een gok is voor iemand met epilepsie, en
de vraag werd gesteld of een variatie van 56% in de biologische
beschikbaarheid wenselijk is voor epilepsiepatiënten.
Alle generieke lamotrigine preparaten zijn op eerder genoemde
criteria beoordeeld: het 90% betrouwbaarheidsinterval moet binnen
de grens van 80-125% liggen. Met enige kennis van statistiek zal
duidelijk zijn dat dit iets anders is dan een variatie in
biologische beschikbaarheid van 56%. Ook hier geldt dat de variatie
in AUC en Cmax een stofafhankelijke eigenschap is, en dat variatie
in AUC en Cmax ook kan optreden voor het specialité.
Alle lamotrigine bevattende generica zijn op basis van eerder
genoemde scherpe eisen geregistreerd. Het CBG is dus van mening dat
lamotrigine bevattende generieken met het specialité kunnen worden
uitgewisseld.
Het CBG ziet scherp toe op de kwaliteit van de in Nederland
goedgekeurde generica. Er is geen reden om bij generica van
metoprolol of lamotrigine hier aan te twijfelen. Het CBG merkt
hierbij nog op dat als het meent dat bij de registratie van een
generiek preparaat uitwisselbaarheid niet verantwoord is, het CBG
dit vermeldt in de product informatie of anderszins kenbaar maakt.
Tenslotte wijst het CBG erop dat indien een firma van mening is dat
een registratie ten onrechte door het CBG is verleend, er wettelijk
vastgelegde procedures zijn om een bezwaar tegen een dergelijke
registratie aan te tekenen. Zowel voor de generieken preparaten
metoprolol als lamotrigine is dit niet gebeurd.
Het CBG heeft de desbetreffende firma's aangesproken op de in hun
marketing uitingen onterecht gewekte suggesties.
15 april 2005, College ter Beoordeling van Geneesmiddelen
' Guideline on the investigation of bioavailability and
bioequivalence (CPMP/EWP/QWP/1401/98)
College ter Beoordeling van Geneesmiddelen