Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Beleidsreactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op het
Onderwijsverslag 2003-2004 van de Inspectie van het Onderwijs
Inhoudsopgave
hoofdstuk blz.
1. De staat van het Nederlandse onderwijs 3
2. Zwakke leerlingen 6
3. Voortijdig schoolverlaten 7
4. Veiligheid, sociale cohesie en burgerschap 8
5. Onderwijspersoneel 9
6. Kwaliteit 11
7. Bèta / techniek 12
8. Het groene onderwijs 14
---
Hoofdstuk 1. De staat van het Nederlandse onderwijs
Het verslag van de Inspectie van het Onderwijs over het jaar 2003/2004 schetst een
gedetailleerd beeld van de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs. Ik ben blij dat de
inspectie verbeteringen constateert in nagenoeg alle sectoren van het onderwijs. Dat
is een teken dat de professionals in de scholen en instellingen zich voortdurend
inzetten voor de kwaliteit van het onderwijs.
De inspectie noemt ook een aantal, soms hardnekkige, knelpunten waar het
onderwijs nog tekort schiet. Zo blijft het aantal voortijdige schoolverlaters aan de
hoge kant en vraagt de zorg voor zwakke leerlingen de nodige aandacht. De inspectie
constateert dat de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs zich weliswaar in het
eerste jaar van invoering van de Wet op de expertisecentra bevinden, maar dat de
kwaliteit van het onderwijs op veel scholen nog onvoldoende is. Bij slechts de helft
van de expertisecentra voldoet het leerstofaanbod en de leertijd. Nu de
organisatorische wijzigingen zijn ingevoerd is het zaak een inhaalslag te realiseren op
het gebied van de kwaliteit. Daarnaast zet de inspectie in haar rapport ook enkele
urgente maatschappelijke vraagstukken op de agenda zoals de veiligheid, de sociale
cohesie en de relatie tussen overgewicht, voeding en beweging.
Als het gaat om het vraagstuk van overgewicht kan ik melden dat er een
interdepartementale sportnota in voorbereiding is. VWS heeft daarbij het voortouw.
Ook werken we aan een alliantie met NOC/NSF. Langs beide lijnen wordt een
beleidskader sport en beweging in brede zin ontwikkeld. Het doel is om het scholen
mogelijk te maken beter in te spelen op het probleem van overgewicht bij jongeren.
Dat is maar een voorbeeld van de veelheid aan maatschappelijke vraagstukken waar
het onderwijs volop mee te maken heeft. Dat vergt heel wat van scholen. Daarbij
hebben ze de steun van hun omgeving en de overheid hard nodig.
In deze brief geef ik een eerste reactie op de meest actuele punten uit het
Onderwijsverslag. De aanpak van veel van deze punten is het afgelopen jaar al aan de
orde gekomen in de beleidsplannen voor de verschillende sectoren: Koers PO, Koers
VO, Koers BVE en het HOOP. Daarnaast heb ik de Kamer in voortgangsrapportages en
brieven meer gedetailleerd geïnformeerd, bijvoorbeeld over voortijdig schoolverlaten
en het veiligheidsbeleid. Ook in de begroting 2006 zal ik stilstaan bij de punten die de
inspectie noemt.
In de genoemde beleidsplannen staan veranderingen in de bestuurlijke verhoudingen
centraal. Het is mijn overtuiging dat de overheid en besturen de scholen en
onderwijsinstellingen in staat moeten stellen om het onderwijs in te richten naar de
behoeften van de leerling en de student. De professionals in en om de school moeten
met hun kennis van zaken de problemen kunnen aanpakken. Ik bied hen daarvoor de
ruimte en schep de voorwaarden om dat mogelijk te maken. Van besturen en
management vraag ik om in samenspraak met docenten en ouders/leerlingen gestalte
te geven aan de horizontale verantwoording: transparante, eerlijke informatie over de
resultaten en over de manier waarop die zijn behaald. Dit is één van de
aandachtspunten die ik in de beleidsbrief Governance aan de Kamer heb voorgelegd.
---
Voordat ik in het vervolg van deze brief in ga op de genoemde knelpunten, vind ik het
belangrijk om ook een aantal positieve ontwikkelingen te benoemen. Het
Onderwijsverslag beschrijft dat zowel de examencijfers als internationaal
vergelijkende onderzoeken wijzen op gemiddeld goede leerprestaties van de
Nederlandse leerlingen. Nederlandse leerlingen scoren internationaal gezien hoog op
begrijpend lezen, Engels en de exacte vakken. Ik ben het dan ook met de inspectie
eens dat Nederlandse onderwijsgevenden trots mogen zijn op de hoge gemiddelde
prestaties van hun leerlingen.
Uit het verslag blijkt verder dat de kwaliteit van het basisonderwijs de afgelopen jaren
gestaag toeneemt. Vooral de kwaliteit van het leerproces is gestegen. Steeds meer
scholen laten de kerndoelen voor taal, lezen en rekenen voldoende aan bod komen.
Ook de afstemming van het onderwijs op verschillen tussen leerlingen en de
leerlingenzorg laat duidelijk vooruitgang zien.
De inspectie spreekt zich positief uit over de kwaliteit van het voortgezet onderwijs.
Steeds meer scholen werken gericht aan kwaliteitsverbetering. De aandacht voor een
veilig schoolklimaat is versterkt en vrijwel alle scholen zinnen op mogelijkheden om
leerlingen actiever bij het leerproces te betrekken.
Het jaar 2003-2004 stond in de bve-sector in het teken van een grote
vernieuwingsoperatie. Die betrof het herontwerp van de kwalificatiestructuur,
waarbij alle bestaande opleidingen worden vervangen door nieuwe,
competentiegerichte opleidingen, met bijbehorende examens. De inspectie
constateert bij de beroepspraktijkvorming, trajectbegeleiding en kwaliteitszorg op
instellingsniveau een verbetering ten opzichte van vorig jaar.
In het hoger onderwijs constateert de inspectie dat de gestage groei van het aantal
studenten stabiliseert. De bachelor-masterstructuur is ingevoerd en begint z'n
vruchten af te werpen. Andere belangrijke vernieuwingen van het stelsel, zoals de
invoering van de accreditatie en de oprichting van de NVAO en de groeiende
autonomie van de instellingen, zijn nog in volle gang. De inspectie meldt verschillende
reacties op de invoering van de accreditatie, positief en negatief van aard. De
instellingen signaleren stijgende kosten en werkdruk. Het is nu echter nog te vroeg
om definitieve conclusies te trekken. De inspectie zal in de loop van 2005 een
"midterm review" uitvoeren van het accreditatiestelsel, waarbij ook de lasten ervan
aan de orde komen. Ondertussen is in de notitie "Naar een nieuwe wet op het hoger
onderwijs" de aanzet gegeven voor herziening van het accreditatiestelsel op termijn.
De kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs is in het algemeen goed. Toch
kennen de visitatiecommissies in bijna 20 procent van de gevallen matige scores
toe. Die betreffen vooral de onderdelen toetsing, studierendement en interne
kwaliteitszorg. We maken met de universiteiten afspraken volgens het
bestuursakkoord met de VSNU over meetbare verbeteringen van:
- een hoger gemiddeld kwaliteitsniveau van de opleidingen dat moet blijken uit
beoordelingen in visitaties,
---
- inhoudelijke verdieping van het onderwijs, o.a. door betere ontwikkeling van
reflectieve vaardigheden van studenten en verdergaande verbinding tussen
onderzoek en onderwijs,
- en versterking van de interne kwaliteitszorg.
Het niveau en de kwaliteit van de hbo-afgestudeerden zijn over het algemeen
goed. Ook over de inhoud en het curriculum van de opleidingen zijn
visitatiecommissies over het algemeen tevreden. Er zijn echter ook aspecten
waarbij de kwaliteit bij verschillende hbo-opleidingen te wensen overlaat. Op die
punten moet de kwaliteit meetbaar omhoog. Volgens de gezamenlijke
prestatieagenda van HBO-raad en OCW moeten we aan het einde van deze
regeerperiode op deze punten een stevige verbeterslag hebben gemaakt. Het
gaat dan om:
- het interne kwaliteitszorgsysteem,
- aansluiting op de arbeidsmarkt,
- de studielast,
- de kwaliteit van de toetsing.
Zowel over het bestuursakkoord met de VSNU als de gezamenlijke
prestatieagenda met de HBO-raad is nog overleg gaande. Het proces rondom
beide akkoorden is nog niet afgerond.
Het Onderwijsverslag bevestigt eerdere constateringen, dat studenten aan hbo- en
wo-opleidingen meer moeten worden uitgedaagd en geïnspireerd. Het
studierendement is al jaren laag vergeleken bij andere West-Europese landen en de
studielast is bij veel opleidingen te licht. De inzet van het kabinet is erop gericht om
hierin met de onderwijsinstellingen verbetering te brengen. Daarbij besteden we
meer aandacht aan good and bad practices. Duidelijk moet zijn welke instellingen en
opleidingen goede prestaties leveren en welke niet. Kwaliteit van onderwijs en daarbij
horende voorzieningen moet voor studenten inzichtelijk zijn. Publicaties als Kennis in
Kaart en de Keuzegids Hoger Onderwijs helpen daarbij.
De inspectie wijst erop dat visitatiecommissies aanbevelen om het
internationaliseringsbeleid beter te formuleren en te doordenken. Dit onderschrijf ik.
Juist omdat internationalisering in toenemende mate van belang is voor het hoger
onderwijs, moet dat ook op een doordachte en integrale manier onderdeel uitmaken
van het curriculum. In de recente Internationaliseringsbrief Hoger Onderwijs "Koers
op Kwaliteit" geef ik ook aan dat internationalisering van `marge' naar `mainstream'
moet gaan: internationalisering is een volwaardig en integraal onderdeel van het
opleidingsprogramma. Ik zal hiervoor de nodige stappen zetten om de strategie van de
instellingen te faciliteren, bijvoorbeeld door in de nieuwe Wet op het Hoger Onderwijs
en Onderzoek ruimte te bieden voor "joint degrees", opleidingen in samenwerking met
een buitenlandse instelling.
---
Hoofdstuk 2. Zwakke leerlingen
Het is zaak om zwakke leerlingen bij de les te houden. Daar werken we op
verschillende fronten aan, zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs. De
afgelopen tijd is er veel verbeterd aan de kwaliteit van het speciaal onderwijs. Toch
moet er nog veel gebeuren voordat we echt tevreden kunnen zijn. Daar wordt hard
aan gewerkt. De kwaliteit van het speciaal onderwijs krijgt gerichte aandacht in de
vorm van de invoering van kerndoelen speciaal onderwijs. Ook leggen we de nadruk
op goed en voldoende personeel.
Het project `Weer Samen Naar School plus' steunt het basisonderwijs bij de
verbetering van de zorg. Dat project ontwikkelt onder meer samen met het Cito een
leerlingvolgsysteem. Dat is de eerste voorwaarde voor het basisonderwijs om de zorg
voor leerlingen systematisch aan te pakken.
Het voortgezet speciaal onderwijs heeft de afgelopen jaren veel energie gestopt in de
veranderingen in de eigen organisatie en de samenwerking met de regionale
expertisecentra. Daarmee zijn voorwaarden geschapen om de kwaliteit van het
onderwijs in hoog tempo te verbeteren. Het project `Kwaliteit in specialiteit' houdt
hierbij de vinger aan de pols. Komend jaar krijgt het voortgezet speciaal onderwijs te
maken met nieuwe kerndoelen. Aan de hand daarvan moeten de scholen hun
onderwijs doelgerichter maken.
Het is voor alle leerlingen ontzettend belangrijk dat ze goed leren lezen. Daar staat of
valt een verdere schoolcarrière mee. De inspectie constateert dat het technisch
leesonderwijs in de onderbouw van het basisonderwijs tekort schiet. Dat is opvallend,
omdat Nederland er lang niet slecht vanaf komt in vergelijkend internationaal
onderzoek naar begrijpend lezen (Pirls 2001 en PISA 2003). Maar elke zwakke lezer is
er één te veel. Daarom is goed lees- en taalonderwijs voor iedereen, een belangrijk
onderdeel van mijn onderwijsbeleid. Er zijn nieuwe leerlijnen en tussendoelen voor
lezen voor voor- en vroegschoolse voorzieningen en het basisonderwijs. Vier op de
tien scholen zijn hiermee al aan de slag gegaan. Dat percentage moet nog omhoog en
daarom heeft het Expertisecentrum Nederlands een implementatietraject ontwikkeld.
Via het netwerk van schoolbegeleiders worden cursussen aan de scholen aangeboden
volgens het principe van `train de trainer'. Uitgangspunt bij de cursussen vormen de
leerlijnen en tussendoelen Nederlandse taal. Ook gaan we dyslexie systematisch te
lijf. Alle basisscholen hebben een protocol gekregen voor de aanpak van dyslexie en
andere leesproblemen zowel in de onder- als de bovenbouw. Dit jaar volgen er
cursussen en dergelijke om de specialistische kennis van het onderwijspersoneel te
verhogen.
In de grote steden hebben scholen te maken met veel allochtone leerlingen en dus ook
met grote taalachterstanden. Op Amsterdamse en Rotterdamse scholen gaat het zelfs
om de helft van de leerlingen. In de grote steden lag de score bij de laatste Cito-toets
dan ook 2,3 punten onder het landelijk gemiddelde. Dit verschil daalt: in de jaren
2000 tot en met 2003 lag het respectievelijk op 3,9 3,3 2,9 en 3. Overigens zijn er
scholen met veel allochtone leerlingen die goed presteren. De scholen die
achterblijven, hebben vaak te maken met een opstapeling van problemen zoals forse
taalachterstanden én gedragsproblemen én schoolverzuim. De afgelopen jaren
---
hebben we de achterstanden aangepakt met het onderwijskansenbeleid. Deze aanpak
is volgens de Inspectie succesvol. Ook heeft het SCO-Kohnstamm Instituut het
onderwijskansenbeleid tussentijds geëvalueerd. Volgens het instituut duurt het langer
voordat de effecten bij leerlingen zichtbaar zijn. Maar de meeste leraren vinden dat
de kwaliteit van het onderwijsaanbod erop vooruit is gegaan. Ook pas ik de
gewichtenregeling aan, zodat die aansluit op feitelijke achterstanden van groepen
leerlingen. Hierdoor komt het geld daar terecht waar het het hardst nodig is.
Bovendien komt er door deze herziening meer aandacht voor de autochtone
achterstandsleerlingen.
Het vmbo staat bij velen ten onrechte nog altijd te boek als één grote probleemsector.
Ik ben dan ook blij dat de inspectie de kwaliteit van het vmbo voldoende vindt. Toch
mogen we niet te vroeg juichen. We moeten nog altijd hard werken om de knelpunten
met een specifieke groep leerlingen in het vmbo stevig aan te pakken. Zo zijn er
steeds meer leerlingen die extra zorg nodig hebben. Over de hele linie kan de zorg
beter. Ik verwacht dat dankzij Operatie Jong de kwaliteit van de zorg op vmbo-scholen
flink verbetert. Het is belangrijk dat de zorg voor een leerling soepel doorgaat, ook bij
de overgang van het basis- naar het voortgezet onderwijs. We breiden het aantal
plaatsen bij voorzieningen voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen met 1000 uit. Ik
heb de Tweede Kamer deze maand een brief gestuurd met een gedetailleerde
uitwerking van mijn plannen met het vmbo.
Hoofdstuk 3. Voortijdig schoolverlaten
Het kabinet zet zich in om de Lissabon-doelstelling te halen. Dat betekent dat er over
vijf jaar nog maar 8 procent van de jongeren voortijdig van school gaat. Dat is een
zware klus, want het percentage ligt nu nog op 15 procent. OCW en de Taskforce
Jeugdwerkloosheid van SZW spannen zich gezamenlijk in om deze 15 procent terug te
dringen. Er zijn wel lichtpuntjes. Zo is het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters in
2002-2003 gedaald van 70.508 naar 63.849. Dat blijkt uit de rapportages van de
regionaal meld- en coördinatiecentra over 2003. Die heeft de Tweede Kamer
gekregen bij de voortgangsrapportage voortijdig schoolverlaten 2003. De situatie op
de arbeidsmarkt voor jongeren heeft ongetwijfeld een positief effect gehad. Jongeren
hebben minder reden om van school weg te blijven, als ze geen baantje kunnen
krijgen. De inspectie heeft kritiek op de registratie van voortijdig schoolverlaters. Die
moet sterk verbeteren door het gebruik van het onderwijsnummer. De registratie van
voortijdig schoolverlaten moet binnen enkele jaren sluitend zijn, dankzij het gebruik
van het onderwijsnummer.
Het belangrijkste is natuurlijk om uitval te voorkomen door het onderwijs
aantrekkelijk te maken voor jongeren. Daar moet ook het plan voor het vmbo (zie
hoofdstuk 2) toe bijdragen. In dat plan zet ik in op meer praktijkgericht onderwijs,
oplossingen voor gedrags- en leerproblemen, moderne onderwijsprogramma's en
moderne examinering, goed personeel en een prettige omgeving. Ook werk ik aan een
betere aansluiting tussen vmbo en mbo door verbreding van de leerwerktrajecten in
---
het vmbo, introductie van de assistentroute (mbo-1) in het vmbo en de mogelijkheid
om tussentijds over te stappen van vmbo naar mbo.
De inspectie vindt dat te veel scholen voor voortgezet onderwijs het probleem van
voortijdig schoolverlaten niet serieus genoeg aanpakken. Het is zaak dat ze spijbelen
onderkennen als voorbode voor voortijdig schoolverlaten. De Dag van de Leerplicht,
die is bedoeld om bij het brede publiek aandacht te vragen voor het bestrijden van
schoolverzuim en uitval, is daarvoor een prima aanknopingspunt. Vorig jaar deden 60
gemeenten mee. Op 19 april 2005 is die themadag opnieuw gehouden. Daar is ook het
leerplichtmodel gepresenteerd. Dit model, dat is ontwikkeld voor het programma
`Handhaven op Niveau', helpt onder meer om de relatie tussen de
leerplichtambtenaar en de school te versoepelen.
In het bve is de schooluitval het grootst. Bve-instellingen krijgen de komende jaren
geld om een gerichte aanpak te ontwikkelen om schooluitval te voorkomen. Daarbij
hoort dat ze samen met regionale partners een concrete doelstelling formuleren. Dat
maakt het mogelijk om regionale prestaties te vergelijken en goede voorbeelden uit te
wisselen. Met het oog op de herplaatsing van voortijdige schoolverlaters in de vo- en
bve-sectoren, is er extra geld (oplopend tot 5 miljoen euro in 2006) om de
begeleidingscapaciteit van de regionale meld- en coördinatiecentra uit te breiden.
Hoofdstuk 4. Veiligheid, sociale cohesie en burgerschap
De school is een plek waar jonge mensen komen om te leren, maar ook om zich tot
burgers te ontwikkelen. In het onderwijs verwerf je kennis en vaardigheden, maar ook
burgerschap. Daarom moet de school een veilige plek zijn in onze turbulente
samenleving. Leerlingen moeten zich daar op een ongedwongen manier kunnen
voorbereiden op een volwaardige plek in onze maatschappij. Veiligheid, sociale
cohesie en burgerschap hangen in het onderwijs dan ook nauw met elkaar samen. Op
school leren leerlingen dat ze niet precies hetzelfde hoeven te denken om toch samen
te kunnen werken.
Uit het Onderwijsverslag blijkt dat het percentage scholen dat incidenten op het
gebied van veiligheid meldt vergelijkbaar is met vorig jaar. Wel is het aantal
meldingen van schorsingen en verwijderingen toegenomen. Dat hoeft niet te
betekenen dat het geweld is toegenomen, maar wel dat er een toename is van de
bewustwording van geweld en de noodzaak van aanpak ervan. Elke aantasting van de
veiligheid vraagt echter om actie, zeker op die plekken waar de veiligheid het meest
onder druk staat: in het speciaal onderwijs, praktijkonderwijs, vmbo en scholen in de
grote steden. Scholen en ouders hebben elkaar hier nodig.
In mei 2004 heb ik het plan van aanpak `veiligheid in het onderwijs en de opvang van
risicoleerlingen' naar de Tweede Kamer gestuurd. De eerste maatregelen daaruit om
scholen te helpen een veilig schoolklimaat te scheppen zijn eind vorig jaar in gang
gezet. Ze krijgen onder meer extra geld voor leerlingbegeleiding. En zoals eerder
genoemd komt er meer opvang voor leerlingen met (zeer grote) gedragsmoeilijkheden
(reboundvoorzieningen en 1000 extra zmok-plaatsen). Het bedrag voor de aanpak van
---
de veiligheid in het onderwijs loopt op tot bijna 90 miljoen euro structureel vanaf
2007. Rond de zomer zal ik de Kamer verder informeren over de uitvoering van het
plan.
Begin dit jaar heb ik het wetsvoorstel bevordering actief burgerschap en sociale
integratie naar de Tweede Kamer gestuurd. Hiermee beoog ik actief burgerschap en
sociale integratie in het onderwijs in de wet verankeren. Ook mijn voorstel voor de
herziening van de kerndoelen is hierop gericht. In de praktijk krijgt burgerschap in het
onderwijs op diverse manieren handen en voeten. Ik verwacht veel van de
maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs. Verder hebben we onder meer
steun gegeven aan het KPC-project actief burgerschap en aan een TELEAC/NOT-
televisieserie over dit onderwerp. Kennisnet heeft een themasite over waarden en
normen. Meer op Europa gericht zijn er de projecten `Europe for kids' en de `Europese
leeromgeving op school'. Ook kunnen scholen meedoen aan activiteiten die horen bij
`2005 European Year of Citizenship through Education'.
OCW levert verder een bijdrage aan de maatschappelijke discussie over sociale
cohesie en integratie. Daarom heb ik de nieuwe programmadirectie Dialoog
opgericht. Die directie organiseert samen met de inspectie regionale
rondetafelbijeenkomsten voor mensen uit het onderwijs en andere betrokkenen, zoals
hulpverleners. Ook komt er een `nationale dag van de dialoog' voor groep 8 van de
basisschool.
Hoofdstuk 5. Onderwijspersoneel
In 2004 is de spanning op de onderwijsarbeidsmarkt verder afgenomen. Stonden in
het derde kwartaal van 2003 nog 1.260 vacatures open (in voltijdbanen), in het derde
kwartaal van 2004 is dit gedaald naar 900. Er vertrekken minder leraren naar een
baan in de marktsector en er komen meer mensen vanuit andere sectoren naar het
onderwijs. De werkloosheid in het onderwijs geeft een gevarieerd beeld. In het
voortgezet onderwijs stabiliseert de werkloosheid. De werkloosheid in het primair
onderwijs toont een lichte stijging, die mede is bepaald door de werking van het
sociaal plan OALT. Eind 2004 waren er in het primair onderwijs 5000
werkloosheidsuitkeringen, terwijl het aantal uitkeringen aan het eind van 2003 4500
was, en eind 2002 3900. In vergelijking met de totale arbeidsmarkt is dit een relatief
gunstige situatie. Terwijl de landelijke werkloosheid richting 7 procent loopt,
bedraagt het werkloosheidspercentage van mensen afkomstig uit het primair
onderwijs eind 2004 1,9 procent. Ook blijkt dat afgestudeerden van de
lerarenopleiding uit 2004 relatief snel een baan hebben gevonden. Van alle hbo- en
universitair afgestudeerden uit 2004 was na drie maanden nog 14 procent werkloos.
In oktober was 9 procent van de afgestudeerden van de lerarenopleiding
basisonderwijs (VO: 6 procent) nog werkloos. In februari 2005 bleek dit percentage
gedaald naar 3 procent (VO: 4 procent). Een diploma van de lerarenopleiding blijkt
nog steeds een goede kans te bieden op een baan.
---
Vooral als de economie aantrekt, neemt de spanning op de onderwijsarbeidsmarkt
toe. Per regio en per vak kan het enorm verschillen hoe moeilijk vacatures te
vervullen zijn. Ik stimuleer daarom samenwerking in regionale platforms. In de nota
Werken In het Onderwijs 2005 heb ik een aantal risicoregio's benoemd. Daar is het
extra belangrijk om nu maatregelen te nemen om straks vraag en aanbod op elkaar af
te kunnen stemmen. Voor de regio's waarin de knelpunten tot en met 2007 het grootst
zijn, is extra geld. Het gaat om 1,2 miljoen euro in 2004, 7,1 miljoen euro in 2005 en
7,8 miljoen euro in 2006. Met deze middelen kunnen scholen samen met opleidingen,
gemeenten en bedrijfsleven een integraal plan opstellen. Een plan met activiteiten
gericht op de toekomstige behoefte aan onderwijspersoneel in de regio.
Door de vergrijzing verlaten de komende jaren veel leraren definitief het onderwijs. In
hun plaats zullen scholen nieuwe leraren aantrekken. Een goede opvang en
begeleiding van deze beginnende leraren is heel belangrijk. Scholen krijgen steeds
meer mogelijkheden en financiële middelen om hun eigen integraal personeelsbeleid
te voeren. Deze decentralisatie geef ik verder vorm door vanaf 2006 de middelen voor
zij-instroom, begeleiding beginnende leraren en professionalisering gezamenlijk via
een convenant onder te brengen in de lumpsum. Daarmee krijgen schoolleiders nog
meer mogelijkheden om hun eigen keuzes te maken in beleid en maatregelen om het
personeel te begeleiden, op te leiden en te professionaliseren.
Mijn beleid richt zich niet alleen op voldoende onderwijspersoneel, maar ook op
bekwaam personeel. Daaruit volgt onder meer dat we de strijd aanbinden met
onbevoegd lesgeven. De inspectie constateert dat met name in de grote steden en de
aangrenzende regio's onbevoegde leraren te veel van de lessen tot een vijfde aan
toe voor hun rekening nemen.
In maart 2004 heb ik met de schoolbesturen in de vier grote gemeenten en Almere
een convenant afgesloten dat tot doel heeft zij-instromers en onbevoegde leraren op
te leiden als tweedegraads leraar. Bovendien biedt de vernieuwde regeling zij-
instroom voor basis- en voortgezet onderwijs sinds 1 augustus 2004 perspectief. Nu
kunnen ook onbevoegde docenten die eerder al maximaal drie jaar onbevoegd voor de
klas stonden voor een zij-instroomtraject in aanmerking komen. Hetzelfde geldt voor
docenten die hun bevoegdheid in een ander schoolvak willen halen.
Het is moeilijk om directeuren te vinden voor het basisonderwijs. Daarom is er voor
een betere beloning van schoolleiders van kleine basisscholen (tot 200 leerlingen) 13
miljoen euro structureel beschikbaar. Dat komt neer op 4200 euro per school per
schooljaar. Hierover heb ik in oktober een convenant gesloten met de Vereniging
Samenwerkende Werkgeversorganisaties Onderwijs (VSWO).
Het accreditatieorgaan NVAO maakt zich zorgen over het niveau en de
vernieuwingskracht van de lerarenopleidingen. Naar aanleiding hiervan is in
november 2004 een conferentie gehouden met scholen, opleidingen, inspectie en
OCW. Alle partijen hebben daar de urgentie van vernieuwing van de opleidingen
onderschreven. Ik bied deze zomer een breed gedragen beleidsagenda voor de
lerarenopleidingen aan de Kamer aan.
10
Hoofdstuk 6. Kwaliteit
De inspectie stelt vast dat er in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en in de
bve-sector een stijgende lijn zit in de zorg voor kwaliteit, maar dat het nog niet genoeg
is. Het is duidelijk dat de ontwikkeling van kwaliteitszorg een zaak van lange adem is.
Verder zijn er nog altijd zeer zwakke scholen die ons zorgen baren. Samen met de
inspectie en na overleg met onderwijsorganisaties werk ik voor het einde van 2005
het bestuurlijk natraject voor zeer zwak presterende scholen uit. Onderdeel van het
bestuurlijk natraject zijn concrete prestatieafspraken die ik maak met het bevoegd
gezag van de zeer zwakke school. Die prestatieafspraken zijn maatwerk, gebaseerd
op een analyse van de geconstateerde problemen.
Een betere kwaliteitszorg stimuleert scholen de kwaliteit van het onderwijs
systematisch te bewaken en te verbeteren. In het basisonderwijs is de verdere
ontwikkeling van kwaliteitszorg in volle gang, aan de hand van het project Q*primair.
Q*primair zoekt nadrukkelijk samenwerking met andere ondersteunende
organisaties, zoals Weer Samen Naar School plus en schoolbegeleidingsdiensten. Zo
krijgen scholen hulp bij het ontwikkelen van een eigen visie op het onderwijs.
Q*primair heeft als doelstelling dat 80 procent van de scholen in 2006 de kwaliteit
van haar onderwijs systematisch bewaakt en maatregelen neemt om de kwaliteit te
behouden en zonodig te verbeteren. Het Onderwijsverslag geeft aan dat de inspectie
het afgelopen jaar een duidelijke toename heeft geconstateerd. Het voortgezet
onderwijs heeft de afgelopen jaren aan de kwaliteit gewerkt met het Q-5project. Uit
de monitor van dat project weten we dat tweederde van de scholen werkt aan
kwaliteitszorg en een derde een systeem heeft dat aan de vereisten voldoet. De
komende jaren moet dat aantal nog flink omhoog. In 2008 moet meer dan 80 procent
van de scholen werken aan kwaliteitszorg en meer dan 50 procent een systeem
hebben dat aan de vereisten voldoet.
In het bve is de kwaliteitszorg en publieke verantwoording van instellingen verbeterd
(42 procent voldoende), maar de kwaliteitszorg van de kleinere units is
achteruitgegaan. Vorig jaar scoorde nog 38 procent voldoende; dat is nu nog maar 27
procent. Dat komt onder andere doordat de inspectie strenger oordeelt. Inmiddels
heb ik de bve-sector hierop aangesproken. We maken concrete afspraken over de
nodige verbeteringen. De raden van toezicht hebben daar ook een belangrijke rol bij.
Ik kom zo snel mogelijk met een wetsvoorstel waarmee de raden van toezicht een
formele status krijgen.
In de wetgevingsnotitie "Naar een nieuwe Wet op het hoger onderwijs en onderzoek"
staat dat good governance of liever `goed bestuur' als een zorgplicht voor de
individuele instelling zal gelden. De instelling bepaalt zelf hoe haar bestuursstructuur
en interne governance eruit ziet; de wettelijke zorgplicht geeft daarbij een beperkt
aantal randvoorwaarden, waaronder een strikte scheiding tussen bestuur en toezicht,
een heldere verdeling van taken en bevoegdheden tussen bestuur en toezicht en de
instelling van een toezichthoudend orgaan: de raad van toezicht. Het toezicht moet
professioneel, objectief en onafhankelijk zijn. Bij de vormgeving van de interne
---
governance in het algemeen en voor de inrichting van een toezichthoudend orgaan in
het bijzonder kunnen de instellingen gebruik maken van de vele adviezen die daarover
zijn uitgebracht (o.a. door de WRR, Onderwijsraad, de Commissie Glasz en de
Commissie Meurs). Het inspectie-onderzoek is vooral van belang omdat het inzichten
en opvattingen verzameld heeft over het feitelijk functioneren van de wettelijk
voorgeschreven raden van toezicht in het openbaar en andere toezichthoudende
organen bij de instellingen voor hoger onderwijs.
De wetgevingsnotitie gaat ook in op de positie van de student. Dat heeft direct met
governance/goed bestuur te maken. Het recht op transparante informatie voor
aankomende studenten wordt in de wet gewaarborgd. Instellingen moeten zorgen
voor optimale informatie aan studenten over wederzijdse rechten en plichten. Ook
zijn ze verplicht een heldere interne procedure voor klachten en geschillen te hebben.
Sluitstuk is hier de bepaling dat er één rechtsgang komt voor alle juridische geschillen
in tweede aanleg die tussen instelling en student kunnen spelen.
In de periode 1 januari 2003 tot 1 september 2004 werden op 2.068 basisscholen
periodieke kwaliteitsonderzoeken (PKO) uitgevoerd. Daarvan zijn 30 po-scholen en 3
vo-scholen (1,6 procent) als zeer zwak beoordeeld. Het percentage is gedaald, maar
dat heeft vooral te maken met de nieuwe definitie van `zeer zwak'. Het is
bemoedigend om te zien dat de meeste scholen in staat zijn om er op eigen kracht uit
te komen. Helaas komen er steeds weer nieuwe zeer zwakke scholen bij. In het
voortgezet onderwijs is dat niet anders. Tegelijk met deze beleidsreactie wordt een
brief aan de Kamer gezonden over het zogenoemde bestuurlijk natraject, waarin staat
hoe we omgaan met aanhoudend zeer zwakke scholen.
In de bve-sector zijn op dit moment twee opleidingen als zeer zwak gekwalificeerd.
Deze heb ik in het kader van het bestuurlijk natraject een waarschuwing gegeven.
Hoofdstuk 7. Bèta / techniek
De inspectie stelt vast dat er talent voor bèta/techniek verloren gaat en dat is wel de
duidelijkste illustratie van de urgentie van het bèta/techniek-probleem. Nederlandse
jonge leerlingen scoren internationaal steeds uitstekend in de bèta- en technische
vakken en vaardigheden, maar dit talent komt onvoldoende tot uiting in de
onderwijskolom.
De inspectie schetste vorig jaar het beeld van een `sorteercultuur' die er onder andere
toe leidde dat te weinig meisjes voor bèta/techniek kiezen. In deze rapportage komt
daar het beeld van een geïsoleerde cultuur onder docenten in vooral het voortgezet
onderwijs bovenop. Deze cultuur weerhoudt hen ervan te vernieuwen; de
buitenwereld binnen te brengen, de samenhang met andere vakken te zoeken en de
leerlingen beter te motiveren. Het platform bèta/techniek stimuleert en steunt
scholen en leraren om zelf een cultuuromslag te bewerkstelligen. Daarvoor zijn vanaf
volgend jaar onder meer regionale en thematische netwerken in het voortgezet
onderwijs begonnen, vaak in samenwerking met het hoger onderwijs, zoals
Technasium, Junior College en Bètapartners. De inspectie noemt ook het initiatief
12
van het bedrijfsleven, Jet-Net, dat scholen de kans biedt meer kennis te nemen van de
praktische toepassing van techniek en de link naar de bètavakken op school.
Vorig jaar heb ik aangegeven dat ik het overleg over de curricula en competenties
tussen de betrokkenen bij de bètavakken zou bevorderen. De
vernieuwingscommissies voor de vakken scheikunde, natuurkunde en ook biologie (de
twee laatste heb ik net ingesteld) zullen behalve aan een nieuw programma ook aan
de door de inspectie opgemerkte tekortkomingen werken. Daarbij gaat gerichte
aandacht naar de samenhang tussen deze vakken, onder andere in de vorm van het
nieuwe geïntegreerde bètavak dat voor de tweede fase wordt ontwikkeld. De aanpak
van de docenten wiskunde en hun contacten met bètacollega's, verdient ook
aandacht. Ik zoek daarbij de samenwerking met de vakinhoudelijke
docentenorganisaties en aansluiten bij initiatieven vanuit het hoger onderwijs.
Dat innovaties werken blijkt uit het verslag dat de inspectie geeft over het
experimentele herontwerp voor het vmbo en het mbo, waarin de overheid en de
Stichting AXIS de afgelopen jaren hebben geïnvesteerd. Onderwijsinhoud en didactiek
richten zich in het herontwerp op de oplossing voor praktische (bedrijfsgerichte)
problemen. De inspectie concludeert dat door de vernieuwingen de daling van het
aantal leerlingen in de technieksectoren in het vmbo tot staan is gebracht. Ik zal het
met ingang van 1 augustus 2006 mogelijk maken dat alle scholen in de gemengde
leerweg kunnen beginnen met de herontwerpprogramma's voor techniek breed, ict-
route en technologie. Ook de proeftuinen gericht op de techniekopleidingen in het
mbo zijn veelbelovend.
In het basisonderwijs is er veel beweging onder invloed van het programma
Verbreding Techniek Basisonderwijs (VTB). De inspectie mist daarbij aandacht voor
`science' en de doorgaande leerlijn naar het voortgezet onderwijs.
Gezien de samenhang tussen de onderwerpen techniek en science, oftewel
onderzoekend leren, breng ik science onder bij het programma VTB. Dat programma
heeft een pilot onderzoekend leren. NEMO, als landelijk coördinator van de science
centra, vervult hierbij een belangrijke rol. Het deltaplan bèta/techniek zet
proeftuinen op voor de ontwikkeling van de doorgaande leerlijn van primair naar
voortgezet onderwijs.
De inspectie vindt dat er meer centrale sturing nodig is omdat de diverse
vernieuwingsprojecten te weinig samenhangen. In Koers PO en Koers VO heb ik als
visie neergezet dat de scholen en docenten zelf de bron van innovatie moeten zijn, en
de overheid ze daartoe in staat stelt. Dat geldt ook voor het Deltaplan bèta/techniek.
Docenten en scholen zullen zelf aan de slag moeten om het bèta- en technisch
onderwijs aantrekkelijker te maken en zij moeten dit ook tot uiting laten komen in
hun instellingsbeleid. Het platform bèta/techniek stimuleert die vernieuwing, stelt er
geld voor beschikbaar en zorgt dat succesvolle vernieuwingen ook bij andere
instellingen terecht komen. Voorlopig worden deze kaders niet aangepast. Deze
aanpak heeft de afgelopen jaren ook gewerkt met het herontwerp in het technisch
beroepsonderwijs.
13
Hoofdstuk 8. Het groene onderwijs
Het groene onderwijs onderscheidt zich op een aantal punten positief. Voor het vmbo
noemt de inspectie de kwaliteitszorg, het leerstofaanbod en de zorg en begeleiding.
Daarnaast constateert de inspectie dat er een aantal knelpunten is. Zo vraagt ze
aandacht voor het onderwijsleerproces. In aansluiting op de ontwikkelingen in mbo-
groen wordt in `het groene leertraject', waaraan alle AOC's en afdelingen groen van
scholengemeenschappen meedoen, gewerkt aan competentiegericht onderwijs op
maat.
Het onderwijsverslag maakt verder melding van lage opbrengsten van het vmbo-
groen in vergelijking met het overige vmbo. Deze vergelijking is gebaseerd op
ongewogen gemiddelde cijfers, ook voor de theoretische en gemengde leerweg voor
het vmbo-groen. Deze zijn zeer gering in omvang en vertekenen het algemene beeld.
Zoals reeds met de inspectie is afgesproken zal gepoogd worden de vergelijkbaarheid
van de cijfers het komende jaar te verbeteren.
Formeel maakt de theoretische leerweg overigens geen deel uit van de AOC's
(verticale scholengemeenschap). Dit neemt niet weg dat LNV de theoretische leerweg
graag opgenomen ziet in het aanbod van de AOC's. LNV en OCW komen binnenkort
met een voorstel om de theoretische leerweg als pilot op één AOC aan te bieden.
Voor het mbo constateert de inspectie dat de kwaliteitszorg met name op de lagere
niveaus in de instellingen nog onvoldoende is. Het verbeteren van de kwaliteitszorg
krijgt ook van LNV voortdurende aandacht. Het aspect kwaliteitszorg ten aanzien van
buitenschoolse leerplaatsen vormt onderdeel van het overleg van LNV met de
instellingen over de besteding van het budget praktijkleren.
Bij de samenwerking tussen instellingen wordt in de regio gestreefd naar een goed
evenwicht met concurrentie op kwaliteit. In het kader van de harmonisatie van groen
en algemeen onderwijs is een verkenning gaande van het domein landbouw en
natuurlijke omgeving waarop de instellingen onderwijs verzorgen.
De constatering van de inspectie dat het aantal studerenden in het hoger agrarisch
onderwijs stabiel blijft, is geruststellend. Toch wil LNV de inspectie vragen te
onderzoeken of op het niveau van opleidingen sprake is van (sterk) afnemende
belangstelling voor bepaalde opleidingen waardoor de kwaliteit en innovatiekracht
van de sector in het gedrang komt.
Ten aanzien van de instroom van buitenlandse studenten in het hoger onderwijs
wordt, zoals al aangekondigd in de internationaliseringsbrief, ingezet op
kwaliteitsverbetering.
De inspectie bevestigt het overwegend positieve oordeel dat de visitatiecommissie
heeft uitgesproken over de kwaliteit van de elf opleidingen van de vijf onderzochte
instellingen voor hoger agrarisch onderwijs. Zij beveelt de instellingen aan zorg te
dragen voor het behoud van de kenniscomponent in het curriculum. Alle instellingen
voor groen onderwijs hebben op instigatie van LNV het initiatief genomen om de
14
samenwerking te versterken door de vorming van een `groene kenniscoöperatie'. Dit
samenwerkingsverband moet onder meer leiden tot versterkte innovatiekracht van de
groene opleidingen en de totstandkoming van een kostenbesparende gezamenlijke
backoffice. Ook zal de kenniscirculatie tussen onderwijs en onderzoek hierdoor een
impuls krijgen.
15