College van Beroep voor het bedrijfsleven


College stelt prejudiciële vragen over rechtmatigheid van toelating van bestrijdingsmiddelen met aldicarb voor specifieke toepassingen

In een procedure naar aanleiding van de toelating van bestrijdingsmiddelen op basis van de werkzame stof aldicarb voor specifieke toepassingen (ook: 'essential uses') heeft het College het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een prejudiciële vraag gesteld over de verenigbaarheid van beschikking 2003/199/EG met de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn. Beschikking 2003/199/EG vormt de basis van dit besluit van het Ctb. Met deze beschikking heeft de Raad besloten dat aldicarb niet als werkzame stof op bijlage I bij de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn wordt opgenomen. De voorhanden zijnde informatie volstond namelijk niet om vast te kunnen stellen of mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof aldicarb bevatten voldoen aan de in artikel 5 van de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn genoemde eisen. Indien is besloten een werkzame stof al dan niet op bijlage I van de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn te plaatsen kunnen slecht gewasbeschermingsmiddelen die actieve stoffen bevatten die op deze lijst zijn vermeld door de lidstaten worden toegelaten.

Op grond van artikel 8 van de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn moeten lidstaten dan ook toelatingen van dergelijke gewasbeschermingsmiddelen intrekken indien is besloten een werkzame stof niet op bijlage I van de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn te plaatsen.

De Raad heeft echter in beschikking 2003/199/EG bepaald dat lidstaten bevoegd zijn voor specifieke toepassingen toelatingen voor aldicarb bevattende gewasbeschermingsmiddelen te verstrekken. Op deze manier voorziet de beschikking in voorwaarden voor toelating die afwijken van de voorwaarden die zijn voorzien in de
Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn. De systematiek van de richtlijn brengt niet met zich dat enerzijds wordt besloten om een werkzame stof niet in de bijlage op te nemen en anderzijds wordt bepaald dat middelen die de werkzame stof bevatten door de lidstaten kunnen worden toegelaten.

Aangezien het College van oordeel is dat de mogelijkheid van 'specifieke toepassingen' ongeldig is vanwege het ontbreken van een rechtsgrondslag in de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn, doch het College niet bevoegd is een handeling van een Gemeenschapsinstelling ongeldig te verklaren, wordt deze vraag aan het Hof van Justitie voorgelegd.

Het College ziet aanleiding om het Hof te verzoeken om op de prejudiciële beslissing een versnelde procedure toe te passen. De geldigheid van het bestreden besluit is immers afhankelijk van de geldigheid van de beschikking. Omdat voorts op communautair niveau niet is gebleken dat gewasbeschermingsmiddelen die aldicarb bevatten geen onaanvaardbare uitwerking hebben op planten en plantaardige producten, geen onaanvaardbare nadelige uitwerking hebben op het milieu in het algemeen en in het bijzonder geen schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van mens of dier of voor het grondwater, en het (communautaire) Permanent Comité voor de Voedselketen negatief heeft geadviseerd over de bepaling ten aanzien van 'essential uses', en omdat in Nederland jaarlijks ongeveer 20.000 kilogram aldicarb wordt verhandeld, heeft het College het Hof verzocht de zaak met buitengewone spoed te behandelen zodat de risico's voor mens, dieren, planten en milieu zoveel mogelijk beperkt kunnen blijven. Het Hof is niet verplicht dit verzoek te honoreren.

LJ Nummer

AT4368

Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven Datum actualiteit: 21 april 2005 Naar boven