Aanpak lokaal veiligheidsbeleid werpt vruchten af
De Algemene Rekenkamer publiceert vandaag het rapport Aanpak lokaal
veiligheidsbeleid waarin geconcludeerd wordt dat het lokale
veiligheidsbeleid haar vruchten begint af te werpen. De VNG meent dat
het onderzoek een bruikbaar rapport heeft opgeleverd en het feit dat
het rapport aansluit bij de methode Kernbeleid Veiligheid (ontwikkelt
door de VNG), beschouwt de VNG als een erkenning van de bruikbaarheid
en het nut van de methode. Het onderzoek geeft weer aan welke aspecten
gemeenten meer aandacht kunnen schenken om de kwaliteit van het
veiligheidsbeleid te verbeteren. De VNG is actief met het ondersteunen
van gemeenten bij Kernbeleid Veiligheid en ziet het rapport als
bevestiging van het belang van ondersteuning aan gemeenten bij het
ontwikkelen van lokaal veiligheidsbeleid.
De VNG kan zich vinden in de conclusie dat de voortgangsbewaking,
monitoring en evaluatie van het beleid meer aandacht verdienen. Dit
vraagt van gemeenten bepaalde capaciteit en expertise die zij nog niet
altijd in huis hebben. Hieraan zal in de toekomst, bijvoorbeeld bij de
ondersteuning aan gemeenten, meer aandacht besteed worden.
Het rapport spreekt ook over de regierol die gemeenten bij het
veiligheidsbeleid hebben. Er is bij gemeenten nog veel onduidelijkheid
over wat onder de regierol wordt verstaan en hoe deze goed vorm kan
worden gegeven. Het is onduidelijk wat de wettelijke kaders zijn en of
gemeenten voldoende mogelijkheden (kennis, capaciteit,
doorzettingsmacht, middelen enz.) hebben om die regierol vorm te
geven. Op rijksniveau wordt ook nog niet bijgedragen aan die
duidelijkheid. Hieraan moet in de toekomst bij verdere
beleidsinitiatieven aandacht worden geschonken. De VNG zal de komende
tijd aandacht schenken aan het beter omschrijving en definiëren van
dit begrip door een verdere uitwerking van de methode Kernbeleid
Veiligheid en door een handreiking over regie.
De VNG wil graag enkele kanttekeningen noemen ten aanzien van het
rapport. Voor het onderzoek is gekozen voor zes gemeenten. Voor het
weergeven van inhoudelijke knelpunten en problemen bij gemeenten
(diepte onderzoek) voldoen deze 6 gemeenten. Maar 6 gemeenten is
onvoldoende basis voor het doen van algemene uitspraken over de
gemeenten. De VNG wil ook een kanttekening plaatsen bij de keuze van
de gemeenten. De gemeenten Weert en Assen zijn beschouwd als kleine
gemeenten. In vergelijking met de andere vier van de steekproef zijn
deze relatief klein. Maar de twee gemeenten behoren landelijk gezien
tot de grotere gemeenten.
Ook wordt in het rapport gesteld dat de ministeries van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Justitie een goed inzicht hebben
in de knelpunten waarmee gemeenten kampen. De VNG heeft de indruk dat
er wat dit betreft nog verbeteringen mogelijk en wenselijk zijn. De
VNG is dan ook van mening dat er beter gebruik kan worden gemaakt van
de informatie en de mogelijkheden die er nu zijn (bij de VNG, maar ook
bij het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, CCV),
bijvoorbeeld van het netwerk van ambassadeurs bij het project Slagen
voor Veiligheid.
Een van de conclusies van het onderzoek is dat het beleid door
gemeenten meer moet worden uitgewerkt in termen van concrete en
meetbare afspraken met veiligheidspartners. Resultaten en afspraken
zijn niet altijd goed meetbaar en bovendien is het niet altijd
mogelijk te bepalen welke partner welk aandeel heeft in verbetering of
verslechtering van de veiligheidssituatie. Wel is het belangrijk om
afspraken helder te omschrijven zodat partners elkaar er op kunnen
aanspreken. Dit onderschrijft de VNG.
In het rapport wordt geconstateerd dat landelijke prioriteiten
(risicojongeren, veelplegers en urgente aanpak) goed aansluiten bij de
lokale problematiek. De VNG acht dit met het onderzoek niet
vastgesteld en vraagt zich af of dit beeld klopt met de situatie in de
kleine gemeenten (bijv. minder dan 35.000 inwoners). Daar heeft men
volgens de VNG in veel gevallen te maken met andere problemen en
worden andere prioriteiten gesteld dan in grote gemeenten.
De VNG constateert in de laatste twee hoofdstukken een inconsistentie.
In hoofdstuk 4 stelt de Algemene Rekenkamer dat vooral politie,
gemeenten en woningcorporaties het meest betrokken zijn bij de
maatregelen. Het Openbaar Ministerie zou nauwelijks betrokken zijn. In
hoofdstuk 5 stelt de Algemene Rekenkamer dat lokale veiligheid nog
steeds vooral een zaak is van politie en justitie. Beide conclusies
corresponderen niet met elkaar. De VNG kan zich in de eerste conclusie
vinden. De tweede situatie is volgens de VNG steeds minder het geval,
wat ook blijkt uit het onderzoek. De VNG beschouwt het dan ook als een
gemis dat bij het onderzoek niet de welzijnsorganisaties,
hulpverleningsinstanties en woningcorporaties zijn betrokken, toen
duidelijk werd dat zij een veel grotere rol spelen dan bijvoorbeeld
het Openbaar Ministerie.