D66

Normen en Waardendebat

Inbreng Boris Dittrich

Eind 2002 vond het eerste grote waarden en normendebat plaats met minister-president Balkenende. D66 wist toen niet goed raad met dat debat. Wat wilde de minister-president nu met dit thema? Ging het over fatsoensrakkerij, betutteling van boven af? Hadden we het over ergernissen van burgers of stond de botsing van grondrechten centraal? Het was ons allemaal niet echt duidelijk. We vonden het een theemuts-verhaal en zagen de discussie meer passen in de retro-mode van de jaren 50, toen alles nog overzichtelijk en mono-etnisch was.

Een jaar later (oktober 2003) verscheen het rapport van de WRR : "waarden, normen en de last van het gedrag". Dat rapport heeft het complexe onderwerp ontrafeld en de tot dan toe ongerichte discussie een helder kader gegeven.
De WRR somt een aantal voor een democratische rechtsstaat essentiële waarden op : geloof in de toekomst, rede en redelijkheid, persoonlijke vrijheid en autonomie, universaliteit en gelijkheid, rechtvaardigheid. Vervolgens onderscheidt de WRR de normen die er zijn en die vaak een uitvloeisel zijn van de onderliggende waarden. Dat kunnen rechtsnormen zijn, door de wetgever opgesteld om bepaalde waarden af te dwingen. Zoals het verbod om een ander te mishandelen, omdat dan diens lichamelijke integriteit wordt aangetast. Maar ook zijn er sociale normen, die niet in een wet zijn vastgelegd. Worden die overtreden, dan is een andere reactie op zijn plaats. Het voorbeeld van een gearrangeerd huwelijk is genoemd. Niet voor de wet verboden en als het tegen de wil van een van de huwelijkspartners tot stand is gekomen, zeker iets om diepgaand over te spreken.
Helder beschrijft het rapport de gedragsproblematiek. Er zijn nogal wat mensen die zich onbehouwen gedragen. Maar je kan van hen niet zeggen dat zij een wet overtreden. Het zijn misschien lichte, maar soms ergerniswekkende gedragingen. Schouders ophalen, dulden is misschien een verstandige reactie.

Met dit rapport van de WRR en de kabinetsreacties erop alsmede de concrete acties die het kabinet sindsdien heeft ondernomen - ik denk bijvoorbeeld aan de gesprekken met religieuze leiders, of het door de minister van Economische Zaken opgezette Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen - krijgt het onderwerp "waarden en normen" steeds meer volume, inhoud en richting. De aanvankelijke scepsis bij D66 is verdwenen. Ik zie het nut en de noodzaak van een debat over deze thematiek. Goed dat de minister-president indertijd het initiatief heeft genomen, ook in Europees verband. Ik ben dus een late bekeerling. Maar het debat vooer ik natuurlijk wel vanuit onze eigen invalshoek en niet die van het CDA.

Individualisering en gemeenschapszin.

Als progressieve liberaal zie ik het als een uitdaging om te praten over de stand van het land, over de verbrokkeling in de samenleving en de toegenomen individualisering.
Voor D66 is de autonomie van de individuele burger essentieel. Wij willen de ontplooiingsmogelijkheden van het individu versterken. Individualisering is hand in hand gegaan met emancipatie, van vrouwen, van homo's, van etnische minderheden. Te vaak wordt het individu tegenover de gemeenschap geplaatst en wordt de verbrokkeling toegeschreven aan desinteresse van individuen voor het gemeenschappelijk belang. Maar een vrij individu kan alleen tot zijn recht komen in de verhouding tot zijn omgeving. De waarde van de individuele vrijheid krijgt pas reliëf, wanneer die gepaard gaat met het nemen van verantwoordelijkheid en door de reactie van de gemeenschap daarop. Individueel verantwoordelijkheidsbesef is als waarde niet uit de lucht komen vallen. Nadat in de tijd van industrialisatie en groepsemancipatie vooral collectief verantwoordelijkheidsbesef ( in kerken, vakbonden, politieke partijen) tot kernwaarde van de sociale infrastructuur was uitgegroeid, is onder invloed van de kennisintensivering van de samenleving de rol van de individuele burger steeds belangrijker geworden. De emancipatie van het individu werd met de term individualisering van een sterk negatieve klank voorzien, alsof met de uitbraak uit de collectieve verbanden ook alle besef van verantwoordelijkheid naar de achtergrond zou verdwijnen.
De Raad van Maatschappelijke Ontwikkeling schrijft in haar rapport "geen woorden, maar daden" dat door de beleidsmakers veel te defensief is gereageerd op de ontwikkeling van de individualisering. Het gebrek aan erkenning van de menselijke factor de behoefte om het verschil te maken, om ertoe te doen, om herkend te worden en verantwoordelijkheid te dragen, heeft de samenleving als geheel op achterstand gezet. De Raad ziet het als een belangrijke opdracht om een maatschappelijke context te maken waarin die individuele verantwoordelijkheid tot zijn recht kan komen. Die omslag wordt goed aangetoond met de vraag die president Kennedy ooit stelde : vraag niet wat het land voor jou kan doen, maar wat jij voor het land kan betekenen! Ik zou graag van de minister-president horen of hij de analyse van de RMO deelt.

Geloof in de toekomst.

Ik sta stil bij een waarde die de WRR benoemt als een waarde van de democratische rechtsstaat en die in onze westerse cultuur belangrijk is, het geloof in de toekomst.

Ik was laatst bij een voorstelling van het Chicago Boom Theater in Amsterdam. Amerikaanse cabaretiers kijken met hun buitenlandse oog naar de Nederlandse samenleving en nemen ons op de hak. Nederlanders werden weggezet als een stelletje zeurpieten die over alles en nog wat mopperen en klagen, terwijl Nederland er feitelijk niet slecht voorstaat.
Ik herken dat beeld.
Je kan je afvragen waar de geestdrift is gebleven, de wil er samen iets van te maken, die ons land in de jaren van wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog kenmerkte. Door allerlei ontwikkelingen, zoals ontkerkelijking, ontzuiling, individualisering, massale immigratie, informatietechnologie etc. is de structuur van de samenleving veranderd. Allerlei gemeenschappen leven langs elkaar heen, zijn bang voor elkaar en hebben ieder eigen waarden- en normenstelsels. Reden te meer zou je zeggen om er gezamenlijk iets van te maken. Maar dat lijkt niet op grote schaal te gebeuren, de goede initiatieven daargelaten. Mensen reageren opvallend vaak vanuit negativiteit naar elkaar. Er wordt wat afgezeken in Nederland. Er is een hoge zuurtegraad. Niets deugt er, niets is goed. De toekomst lijkt eerder als een bedreiging dan als een kans te worden gezien. Het lijkt wel of wij Nederlanders collectief een gebrek aan zelfvertrouwen hebben. We wentelen ons in de eigen problemen en verliezen de rest van de wereld en wat daar gebeurt uit het oog. We houden elkaar allemaal scherp in de gaten. Steekt iemand zijn kop boven het maaiveld uit, dan wordt ie er meteen afgehakt. Het lijkt moeilijk te aanvaarden dat mensen successen boeken en dat anderen daar onbekommerd van kunnen genieten. Nederlanders lijken ook weinig risico's te willen nemen. Een treurig laag percentage jongeren is bereid ondernemer te worden en ondernemersrisico te lopen. We kiezen liever de veiligheid van een vaste baan en willen ons overal tegen verzekeren. Krijgen we pech, dan is de eerste reactie vaak om de schade op de overheid te proberen te verhalen. De meeste nieuwe ondernemers zijn allochtoon. Autochtone Nederlanders branden hun vingers liever niet aan het ondernemersschap. En als iemand failliet gaat, dan wordt hij besmet verklaard en is het moeilijk om opnieuw in de zakenwereld aan de slag te gaan. Hoe anders is dat in andere landen.
Hoe komt het toch dat de ondernemingszin, waar Nederlanders in vroegere eeuwen zo om bekend stonden, is weggezakt? Zijn we collectief te verzadigd geraakt door alle welvaart, en zijn we daardoor bijna tot stilstand gekomen?
Ik stop hier deze opsomming, omdat ik anders zelf het gevaar loop alleen te kankeren en te somberen. Maar wat zou ik graag willen dat wij Nederlanders energiek aan de toekomst van ons land zouden bouwen, dat we elkaar de ruimte geven uit te blinken en dat goede voorbeelden van mensen, die geslaagd zijn in hun leven, anderen zouden inspireren en het gemiddelde omhoog zouden krikken!

De vraag is natuurlijk :
Wat kan de politiek doen om een positieve omslag te bereiken? En weer geestdrift en werklust in het land te laten ontstaan om Nederland met geloof in de toekomst vooruit te helpen.

Naast allerlei beleidsinitiatieven en investeringen in bijvoorbeeld de kwaliteit van het onderwijs, denk ik allereerst door zelf het goede voorbeeld te geven. Politici en overheidsfunctionarissen moeten laten zien dat zij voor zichzelf eenzelfde standaard aanleggen als die zij voor anderen hanteren. Onlangs kwam naar buiten dat er Kamerleden zijn die naast hun beloning voor het Kamerwerk bijverdiensten hebben vanwege ander werk dat zij blijkbaar naast het Kamerwerk kunnen doen. Niets mis mee als hun Kamerwerk er niet onder lijdt, maar het komt wel vreemd over wanneer zij die neveninkomsten niet openbaar maken, terwijl er vanuit de Kamer kritisch wordt gereageerd wanneer anderen hun bijverdiensten niet bekend maken. Het lijkt op meten met twee maten. Mensen voelen dat haarfijn aan.

Onderling respect.

Onderling respect is een basiswaarde voor het omgaan met cultuurverschillen, aldus de WRR. In onze pluriforme samenleving leven verschillende groepen mensen met verschillende culturele achtergronden en waarden- en normenstelsels. Maar men leeft in Nederland, dus het is logisch dat men zich openstelt voor de Nederlandse samenleving. De overheid kan dat bevorderen door inburgering te stimuleren. Wat ik positief vind is dat de verscheidenheid als een krachtig iets wordt gezien. Men hoeft niet allemaal hetzelfde te worden, men moet wel de basiswaarden onderschrijven en zich aan de door de overheid gestelde normen houden. Migranten die de mores van de Nederlandse samenleving nog niet goed kennen, zullen daarvoor meer aanpassingen moeten getroosten dan autochtone Nederlanders, al zullen die zich ook open moeten stellen voor de anderen en hun best moeten doen echt samen te leven. Ik kom weer terug op het goede voorbeeld geven. Dat geldt ook voor het kabinet.
Minister Verdonk is minister van Integratiebeleid. Ik zou dan ook graag zien dat zij zich opstelt als een minister die allochtonen erbij haalt, hen prikkelt om mee te doen, hen insluit in plaats van uitsluit. Te vaak komt de minister in het nieuws met uitspraken die getuigen van een zekere kilte. Bijvoorbeeld dat haar geen gevallen van discriminatie op de werkvloer bekend zijn. Daarmee wordt de suggestie gewekt dat allochtone jongeren het aan zichzelf te wijten hebben, wanneer ze geen werk vinden. Terwijl de bewijzen van discriminatie er wel degelijk liggen! Werk is het middel bij uitstek om mee te doen in de samenleving, om een gevoel van eigenwaarde op te bouwen. Tegen discriminatie op de werkvloer en bij het sollicitatiebeleid moet juist keihard worden opgetreden. Een minister van Integratie moet er juist als een leeuw voor vechten dat allochtone jongeren door werkgevers eerlijk worden behandeld. De waarden van gelijkheid en rechtvaardigheid zijn hier in het geding!
Of de uitspraak dat moslims een lager incasseringsvermogen hebben, wanneer er kritiek wordt uitgeoefend. In zijn algemeenheid kan zoiets nooit gestaafd worden, er zijn namelijk talloze voorbeelden van het tegendeel, maar mijn punt is dat een minister van integratie op een nuchtere maar ook op een fijngevoelige wijze allochtonen moet weten te inspireren. Te vaak hoor ik dat allochtonen het gevoel krijgen dat zij door de minister van Integratie op één hoop gegooid worden en zich in een hoek gezet voelen.
Ik vind dat het kabinet meer warmte moet uitstralen als het gaat om het integratiebeleid en dus op dit punt een andere aanpak moet kiezen. Ik vraag de minister-president of hij deze kritiek herkent en wat hij er aan gaat veranderen.

Pluriforme samenleving; mengingsideologie scholen.

We leven in een pluriforme samenleving. Die heeft zeer aantrekkelijke kanten, maar natuurlijk ook schaduwzijden.
In de Kamer hebben we al vele jaren discussies over witte en zwarte scholen. Algemeen wordt de mening gedeeld dat het goed is, wanneer scholen mengen en allerlei soorten kinderen door elkaar in de klas zitten. De praktijk is anders. Veel witte ouders willen de beste school voor hun kind en dat hoeft niet een school in de eigen buurt te zijn. Ik ga in dit verband niet de discussie over artikel 23 van de Grondwet oprakelen. Maar ik wil de analyse van de RMO aan de minister-president voorhouden.
In tegenstelling tot de mengingsgedachte die politiek veel aanhang heeft, vraagt de RMO zich hardop af of het wel zo verstandig is een mix van kinderen na te streven.
"Misschien biedt in voorkomende gevallen de homogenisering van de schoolbevolking wel meer soelaas ( want trots, herkenbaarheid, concurrentie en op het punt van het Nederlands als voertaal een gelijke startpositie) dan de verkrampte mengingsideologie tot nu toe heeft gerealiseerd. Dit alles natuurlijk onder de aanname dat een op pluriformiteit gericht integratiebeleid - dus geen assimilatie of multicultibeleid- er werk van maakt dat zulke homogene groeperingen met elkaar in contact worden gebracht."
Hoe beoordeelt de minister-president deze analyse? Hij wijkt af van het standpunt dat de Kamer in de discussie rond het rapport van de Commissie Blok in samenspraak met de regering heeft ingenomen?

Maatschappelijke organisaties en instituties moeten aandacht besteden aan morele dimensies van ons gedrag.

Waarden en normen komen voort uit de samenleving. Een norm die in Den Haag bedacht wordt, maar geen maatschappelijke inbedding heeft, zal niet gauw geaccepteerd worden. Het onderhoud van die waarden en normen zal ook in eerste instantie door de mensen in de samenleving moeten gebeuren. De overheid moet zich niet laten aanleunen dat hij daar voor verantwoordelijk is. De samenleving moet het onderhoud verrichten. De WRR geeft aan dat maatschappelijke organisaties en instituties meer aandacht zouden moeten besteden aan de morele dimensies van ons gedrag. Treffend voorbeeld is het onderwijs. Niet alleen goede lesstof, maar ook een veilig klimaat met een goed anti-pestbeleid, door leerlingen zelf in samenwerking met de docenten opgesteld, is van essentieel belang.
De overheid heeft zelf ook een taak in het bevorderen van de aandacht voor de morele dimensies van het gedrag. Door niet alleen maar rekening en verantwoording te vragen ten aanzien van economische, meetbare prestaties, maar ook door ruimte te laten voor de moraal en voor de overdracht van waarden. Als voorbeeld noem ik de politie. Er zijn prestatiecontracten afgesloten. De politie schrijft lustig bonnen uit voor makkelijk te constateren overtredingen. Maar het preventieve werk, het rondlopen op straat, het de ogen en oren goed de kost geven en informatie vragen en geven, het luisteren naar opmerkingen van burgers, kan niet in de formuleren worden gevat. De druk om in repressieve sfeer te gaan werken neemt erdoor toe. Maar het is kortzichtig beleid. Een goede wijkagent is goud waard voor het gevoel van veiligheid en sociale cohesie in een wijk. Hoe ziet de minister-president de rol van de overheid om binnen de organisaties ruimte te geven aan de morele dimensie?

De organisatie van de overheid zelf.

Uit allerlei onderzoeken blijkt dat mensen slechte ervaringen hebben met allerlei overheidsinstanties. Voor de burger is het om het even of het een gemeentelijke dienst betreft, de politie of de belastingtelefoon. Het gevoel van het kastje naar de muur te worden gestuurd, in de klauwen van de bureaucratie terecht te zijn gekomen, ongeïnteresseerde en ongeïnspireerde ambtenaren tegenover zich te krijgen aan het loket, is dominant. Voeg daar nog bij de terreur van de invulformulieren, de coördinatie- en afstemmingsproblemen binnen de overheid en de frustratie is compleet.
De overheid is slecht georganiseerd. We zijn aan het overheidshuis van 1848 blijven verbouwen en verbouwen, maar het bouwwerk wat er nu staat is een doolhof. Zou je van nul kunnen beginnen, dan zou de overheid heel anders worden ingericht en zich aanpassen aan de behoefte van de individuele burger.
In de semi-publieke sector wordt op het punt van de schaal en schaalgrootte nog blindelings aangesloten bij een industrieel model van efficiency dat grootschaligheid tot norm heeft verheven. Het gevolg is dat de afstand tussen de organisatie en de client, maar ook tussen de medewerkers van de organisatie zelf te groot wordt. Daarmee verliest de professional aan handelingsruimte, de organisatie aan identificatievermogen en iedereen aan herkenbaarheid. Client en medewerker worden er niet op hun menselijke kwaliteiten aangesproken, maar louter op hun functionaliteit. Dat leidt niet tot verantwoordelijkheidsbesef, en heeft dus een negatief effect op efficiency en kwaliteit.
Daarom zou voor de schaal het adagium : "klein binnen groot" moeten gelden. Herkenbare afdelingen binnen een grote organisatie, zodat er weer een groepsgevoel en groepsidentiteit kan ontstaan en de anonimiteit wordt doorbroken. Overheidsambtenaren zullen beter functioneren, wanneer de afstand tot de burger is verkleind. Dat geldt ook voor grote scholen. Herkenbare eenheden binnen de schoolorganisatie geven leerlingen en leraren het gevoel geen nummer te zijn.
Is de minister-president bereid om in het kader van het project Andere Overheid "klein binnen groot" binnen de overheidsorganisaties te gaan toepassen?

Het tweede adagium dat opgeld zou moeten doen om de overheidsorganisatie beter te laten functioneren en de ruimte te geven aan de morele dimensies is : sturen op vertrouwen. Als "klein binnen groot" is ingevoerd, ligt het voor de hand de medewerkers veel eigen verantwoordelijkheid te geven en als professionele uitvoerder een vrije beleidsruimte te laten. Hier geldt : vertrouw de overheidsfunctionaris. Durf hem ruimte te geven. Accepteer dat er fouten kunnen worden gemaakt. Vanuit Den Haag is de laatste decennia dat vertrouwen aan de uitvoerders van overheidsbeleid niet gegeven. Er werden monitoringsmechanismen, toezicht- en controleconstructies ingebouwd. De vrije ruimte van de werkers in het veld is daardoor meteen weer ingeperkt en gesmoord in bureaucratie. Door het inperken van die vrije ruimte is ook de mogelijkheid ingesnoerd om aandacht in het werk te besteden aan de morele dimensie.
Ziet de minister-president mogelijkheden om binnen het project Andere Overheid de ruimte aan de medewerkers te geven en de overmaat aan bureaucratie terug te dringen?

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

Tot slot een enkel woord over de exorbitant hoge salarissen van de directeuren van NUON en ESSENT. Ik ben het er mee eens dat in een tijd dat het economisch niet zo goed gaat en dat de prestaties van deze energiebedrijven matig zijn, een gigantische salarisverbetering zoals hier het geval is, niet door de beugel kan. Maar ik snap de houding van de minister-president toch niet. Hij zegt dat hij fiscale maatregelen wil onderzoeken. Maar dat was toch al een paar jaar geleden onderzocht? Toen was toch de uitkomst dat er in fiscale zin niets gedaan kon worden? Ontstaat nu niet door de recente uitlatingen van de minister-president het beeld dat er wel wat mogelijk is? En als dat niet zo blijkt te zijn over enige tijd, zullen burgers dan niet nog meer vertrouwen in de slagkracht van de overheid verliezen? Beter is het om via de vergadering van aandeelhouders goedkeuring aan deze salariëring te onthouden, en via de Raad van Commissarissen invloed uit te oefenen om tot maatschappelijk verantwoord ondernemen te komen.
Met maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft deze zelfverrijking allemaal weinig te maken. Ook binnen deze semi-overheidsinstellingen moet ruimte worden genomen om na te denken over de morele dimensies van het werk. Wat D66 betreft is het te gek voor woorden dat topmanagers in de semi-publieke sector zich zelf zo verrijken van belastinggeld. Als ijkpunt zou het salaris van de minister-president maar moeten worden genomen. Wat aan topmanagers uit belastinggeld meer wordt betaald aan beloning, moet ter discussie worden gesteld. Het gaat hier niet alleen om directeuren van energiebedrijven, maar ook om een directeur van bijvoorbeeld een ziekenhuis, een universiteit, een verzorgingshuis. Ik roep de regering op om de wet op dit punt aan te passen.

Slot.

Het debat over waarden en normen is moeilijk, maar gaat over de richting die Nederland in moet gaan. Ik heb vanuit een progressief-liberale visie een aantal aspecten ervan proberen aan te geven. Er zullen nog veel debatten volgen. Die zoek ik graag op, omdat het gaat om het toekomstige Nederland. Ik ben de politiek ingegaan om idealen van mijn partij te verwezenlijken.

14-4-2005 17:12