Speech door Agnes van Ardenne-van der Hoeven,
Minister voor Ontwikkelingssamenwerking.
(Uitgesproken door drs.Ron Keller,
Directeur-Generaal Internationale Samenwerking)
Landbouwtafel Sociëteit De Witte
12 april 2005, Den Haag
(Gesproken woord geldt)
Een veld bezaaid met mythes-
Dames en heren,
Allereerst moet ik u namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking verontschuldigingen aanbieden. Zij is momenteel in Oslo voor de donorconferentie over Soedan en kon helaas dus niet aanwezig zijn vanavond.
Dames en heren,
Albert Einstein schijnt ooit gezegd te hebben: "Common sense is the collection of prejudices acquired by age 18.".Zijn eigen theorieën vormen misschien wel het beste bewijs dat het gezond verstand er vaak naast zit. Wist u bijvoorbeeld dat mijn horloge hier in deze zaal langzamer loopt dan wanneer ik op de hoogste verdieping van het ministerie van Buitenlandse Zaken sta? Dit komt doordat de tijd zelf, onder invloed van de zwaartekracht, langzamer verstrijkt naarmate je dichter bij de aarde
bent. Stelt u zich nu eens een paar tweelingbroers voor. Eén van de twee gaat boven op een berg wonen, terwijl de ander op zeeniveau blijft. De eerste zal dan sneller ouder worden dan nummer twee. Wanneer ze later weer bij elkaar komen, zou één van beiden ouder zijn. Het leeftijdsverschil is dan natuurlijk zeer klein, maar zou wel merkbaar worden als één van beiden zich verder van de aarde zou verwijderen door bijvoorbeeld op een ruimtestation ver weg te gaan wonen. De astronaut zou
aanmerkelijk sneller oud worden. Een goede reden dus om met beide benen op de grond te blijven staan! Dit alles gaat natuurlijk lijnrecht tegen ons gezond verstand in. Maar het is wel wetenschappelijk aangetoond. U hoeft mij niet op mijn woord te geloven: ons satellietsysteem is afgestemd op het door Einstein voorspelde effect van de zwaartekracht op de tijd. De meeste mensen geloven echter nog steeds in de mythe dat tijd en ruimte absolute grootheden zijn.
Dames en heren,
We hebben het vanavond niet over de mythes in de natuurkunde. We zullen het hebben over landbouw en internationale handel. Net als de natuurkunde, is de internationale handel een veld bezaaid met mythes. Zelfs op het hoogste beleidsniveau worden discussies over de wereldhandel vaak gekenmerkt door vooroordelen en misverstanden. Neem de Lissabon-agenda van de Europese Unie. Ik hoor beleidsmakers in Brussel vaak zeggen, dat Europa economisch de boot dreigt te missen omdat het de concurrentie met
de Verenigde Staten en Japan niet aankan. Klinkt volkomen logisch, maar slaat de plank volkomen mis. Landen zijn geen bedrijven die rechtstreeks met elkaar concurreren, zoals Coca-Cola en Pepsi. Als het in de Verenigde Staten en Japan beter gaat, kan Europa daar juist van profiteren doordat onze afzetmarkten groeien. Met andere woorden, internationale handel is, in tegenstelling tot wat de meeste mensen denken, geen "zero-sum game".
Ik wil vanavond een drietal andere mythes in dit veld ontkrachten. Dat is belangrijk, want een verkeerde voorstelling van zaken kan leiden tot verkeerd beleid. Ik zal het hierbij hebben over laissez-faire, Braziliaanse suiker en kinderen die niet opgroeien. Maar voordat ik dat doe, wil ik eerst kort iets zeggen over landbouwbeleid en ontwikkelingssamenwerking.
Dames en heren,
In de algemene beleidsnotitie "Aan Elkaar Verplicht", bent u het woord landbouw niet vaak tegengekomen. Betekent dit dat we niet meer aan landbouw doen? Het antwoord is natuurlijk nee. We hebben wel lessen getrokken uit het verleden en onze strategie daarop aangepast. In onze 36 partnerlanden dringen we er niet meer op aan om in de landbouwsector in nauwe zin samen te werken. Onze activiteiten concentreren we nu meer op de omgeving waarin landbouwbedrijven functioneren dan op de bedrijven zelf.
Dat wil zeggen, geen micromanagement meer. Boeren kunnen het beste hun eigen plan trekken, zelf productiemethodes kiezen, zelf inschatten voor welke producten er een markt is. Zij hoeven daarbij echt niet aan het handje genomen te worden. Wij kunnen wel wat doen om de omgeving waar de boer in werkt te verbeteren. Ervoor zorgen dat zijn inspanningen in vruchtbare aarde vallen. Dit betekent bijvoorbeeld werken aan scholing en onderzoek op agrarisch terrein, aan goed begaanbare wegen, aan het
bevorderen van marketing, technologische innovatie en een kostenbenadering, aan goedkope en betrouwbare energievoorziening, aan toegang tot financiële diensten zoals sparen, lenen en verzekeren, aan het respecteren van landrechten, en ga zo maar door. Met andere woorden, werken aan een goed ondernemingsklimaat. En dat bent u wel tegengekomen in "Aan Elkaar Verplicht".
Een belangrijk onderdeel van de externe omgeving waarin boeren in arme landen moeten overleven is het wereldhandelssysteem. Soms lijkt het alsof deze straatarme boeren hierbij systematisch worden benadeeld. Westerse exportsubsidies, importtarieven, non-tarifaire handelsbelemmeringen, productiesubsidies, voedselhulp et cetera verstoren de markt en belemmeren hen de weg. De weg naar een beter bestaan. Maar zelf betalen we hier letterlijk en figuurlijk ook een hoge prijs voor. De consument cq.
belastingbetaler in het westen is door alle handelsverstoringen meer geld kwijt voor landbouwproducten. In totaal ongeveer 350 miljard euro per jaar in de OESO. Dat is 1200 euro per gezin. Daarnaast drukken de verstoringen landbouwproductie in ontwikkelingslanden weg die in veel gevallen dier- en milieuvriendelijker is dan de productie hier. Katoen, suiker, rijst, bananen, olijfolie, tabak, citrusvruchten, tomaten, zuivel, rundvlees, noem maar op. Om al deze redenen zet Nederland stevig in op
een coherent beleid voor landbouw, handel en ontwikkelingssamenwerking. We weten dat handelsliberalisatie meer dan 100 miljoen mensen uit de armoede kan tillen. 100 miljoen. Het is duidelijk wat ons te doen staat tijdens de wereldhandelsconferentie in Hong Kong eind dit jaar. We zullen daar hard pleiten voor meer markttoegang voor ontwikkelingslanden en minder handelsverstorende steun in OESO-landen.
Dames en heren,
Maar handelsliberalisatie is geen tovermiddel. Zo kom ik op de eerste mythe die ik vanavond wil behandelen. Vandaag liberaliseren, morgen de armoede de wereld uit. Zo doen sommige politici en economen het voorkomen. Alsof bij laissez-faire het manna uit de hemel komt vallen. Dat is natuurlijk een illusie. Per saldo leidt vrijere handel over het algemeen tot welvaartswinst, ook voor de armen. Maar landen profiteren niet automatisch van vrijere handel. Sommige zullen er niet of nauwelijks op
vooruit gaan, bijvoorbeeld landen met slecht bestuur, gebrekkige binnenlandse marktwerking of chronische onveiligheid.Zoals de Indiase econoom Deepak Lal wijselijk opmerkt: "Trade by itself can rarely be the major determinant of growth; internal factors are more important in explaining the wealth of nations. Yet, though free trade is not a sufficient condition for growth, it may in many instances be a necessary one. Though it may not be the 'engine', foreign trade remains the 'handmaiden of
growth'.".Dit betekent ook, dat leiders van ontwikkelingslanden niet voortdurend alle armoede aan oneerlijke handel kunnen wijten. Niet voortdurend met de vinger naar het Westen kunnen wijzen. Ontwikkeling begint in eigen huis. Met politieke wil en met daadkracht. Er valt voor veel ontwikkelingslanden letterlijk een wereld te winnen door aan handelsfacilitatie te doen. Dat betekent in de zin van de WTO: verbetering van douanediensten, internationaal betalingsverkeer en transit. Maar in brede
zin betekent het voor de handel in landbouwproducten ook: standaardisering, classificatie, certificering, verpakking, kwaliteitscontrole en betere havens, vliegvelden, afhandeling, transport en wegen. Daarbij is het Nederlands bedrijfsleven in diverse ontwikkelingslanden betrokken. Niet omdat het met ons geld wordt gefinancierd, maar vooral omdat Nederland wereldwijd de absolute koploper is op dat gebied.
Maar ook voor landen die hun zaakjes intern wel enigszins op orde hebben, liggen de "gains from trade" niet zomaar voor het oprapen. Zo zijn er, zeker op de korte termijn, bijna altijd aanpassingskosten. Door liberalisatie worden de kaarten van de internationale economie opnieuw geschud. Productie verhuist naar landen die een comparatief voordeel hebben op een bepaald gebied. Er vindt dus specialisatie en een herstructurering van de economie plaats. Verandering gaat gepaard met pijn. Landen
boeken winst in de ene sector, maar verliezen in de andere. In de ene sector is sprake van kapitaalvernietiging en ontslagen, doordat productie wordt vervangen door goedkopere importen. In de andere sector gebeurt juist het tegenovergestelde.
Voor een overheid houdt de liberalisatie in, dat de inkomsten uit importtarieven afnemen. Wanneer dit op korte termijn niet wordt gecompenseerd door een hogere economische groei, dan kan de overheid tijdelijk bijvoorbeeld minder aan onderwijs en gezondheidszorg uitgeven. Tenslotte wordt een aantal landen geconfronteerd met het verlies van handelspreferenties. Hierdoor zijn zij niet meer verzekerd van een vaste afzet van bijvoorbeeld suiker, rijst, bananen, textiel, kleding en vis. Voor een
beperkt aantal landen geldt, dat de aanpassingskosten en het verlies van preferenties de voordelen van liberalisatie op korte termijn teniet doen.
Laissez-faireis dus geen garantie voor groei. Geen garantie voor ontwikkeling, voor armoedevermindering. Waar de onzichtbare hand van de economie steken laat vallen, moet de helpende hand van ontwikkelingssamenwerking in actie komen. Door met de overheid en het lokale en internationale bedrijfsleven te werken aan een verbetering van het interne beleid van arme landen en zo bij te dragen aan beter bestuur, meer en betere interne marktwerking en meer veiligheid. Een beter ondernemingsklimaat.
Door een deel van de aanpassingskosten te dragen, zodat sociale sectoren als onderwijs en gezondheidszorg niet meteen het onderspit delven. Door landen te helpen diversificeren, om het verlies van handelspreferenties op te vangen.
Dames en heren,
Ik kom op de tweede mythe: alleen rijkere ontwikkelingslanden als Brazilië en Thailand profiteren van handelsliberalisatie in de landbouw. Neem de suikerhervorming. Ik hoor beleidsmakers vaak zeggen: we willen wel hervormen, maar we doen het niet voor de Braziliaanse suikerbaronnen. Dit vind ik in principe al een vreemd standpunt. Want waarom zouden de middeninkomenlanden niet mogen profiteren? Vergelijk de middenklasse in onze eigen maatschappij. Die wordt toch ook alom gezien als het anker
van de samenleving, de basis voor stabiliteit en welvaart, waar ook de armen zich aan op kunnen trekken? Wat leren de economische modellen ons? Allereerst dat de landbouwprijzen op de wereldmarkt door liberalisatie in eerste instantie zullen stijgen, omdat de OESO-landen ophouden overschotten met exportsubsidies op de wereldmarkt af te zetten. Brazilië profiteert hier inderdaad van, want de Braziliaanse productie wordt winstgevender en breidt dus uit. Dit betekent meer banen voor arme
Brazilianen, waarvan er nog heel veel zijn, en een sterke groei van de koopkracht in Brazilië. We mogen dus verwachten dat de Brazilianen bij een WTO-deal ook zelf een duit in het zakje doen, bijvoorbeeld door de eigen markten open te stellen voor lage inkomenslanden. Als gevolg van de prijsstijging gaan ook de suikerboeren in armere landen zoals Mozambique, Zambia, Malawi, Zimbabwe, Tanzania, Soedan en Ethiopië erop vooruit. Door de hogere prijzen en de minder verstoorde wereldmarkt zullen zij
eveneens hun productie verhogen en meer kunnen exporteren. En op den duur zullen ze beter kunnen concurreren, want de grote concurrent Brazilië zal eenzelfde ontwikkeling doormaken als bijvoorbeeld Maleisië. Naarmate het land rijker wordt, stijgen de loonkosten en prijst Brazilië zichzelf gedeeltelijk de wereldmarkt uit. Dan ontstaan er weer nieuwe kansen voor de suikerboeren in armere landen. Zij zullen de fakkel van het comparatief voordeel overnemen.
De economische modellen laten zien, dat de landbouwprijzen op termijn weer zullen dalen. Er zal na liberalisering in de landbouw dus sprake zijn van een tijdelijke schok die leidt tot hogere inkomens voor de meeste boeren in ontwikkelingslanden. Die boeren profiteren dus allemaal en kunnen het extra geld dat ze verdienen investeren, zodat ze beter kunnen concurreren. Zelf zullen we uiteindelijk profiteren door de prijsdalingen, bijvoorbeeld van suiker. We hoeven ook geen exportrestituties meer
te betalen, de grondprijs daalt, de milieuvervuiling neemt af en de frisdrankindustrie kan terugkomen uit Zwitserland. Ik weet heel goed dat er ook arme landen zijn die hun suikerproductie verloren zien gaan door liberalisatie. Die moeten we helpen, net zoals we onze eigen suikerboeren helpen. Helpen bij het omschakelen naar kansrijke sectoren.
Dames en heren,
Ik ben nu aanbeland bij de derde en laatste mythe: de landbouw in ontwikkelingslanden moet beschermd worden om de sector de gelegenheid te geven zich te ontwikkelen en concurrerend te worden. Concurrentie van importen zou voorkomen dat boeren noodzakelijke leerprocessen doorlopen. Dat er de kritische massa ontstaat om ook een verwerkingsindustrie op te bouwen. Ter onderbouwing van deze stelling, wordt vaak verwezen naar Zuid-Korea en China. De staat heeft in deze landen de landbouw lange tijd
uit de wind gehouden en doet dat tot op zekere hoogte nog steeds. Dat de landbouw daar toch vruchten afwerpt, bewijst natuurlijk nog niet dat de bescherming van vadertje staat helpt. Het succes is eerder te danken aan degelijk beleid op andere gebieden, met taken die wel veelal tot standaardtaken van de overheid worden gerekend. Het gaat hier bijvoorbeeld om scholing, verbetering van infrastructuur en de bevordering van de concurrentie op de binnenlandse markt. De gebrekkige landbouwprestaties
van veel Afrikaanse landen worden dan ook niet veroorzaakt door te weinig bescherming, maar door tekortkomingen op deze terreinen. De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking is gericht op het wegnemen van dergelijke tekortkomingen, zoals ik aan het begin van mijn speech al opmerkte. Het grootste probleem van de Afrikaanse landbouw wordt ook in het VN-rapport, geschreven onder leiding van professor Rabbinge, genoemd: te lage productiviteit. Die verhoog je niet met bescherming, maar juist met de
tucht van concurrentie. Daardoor komen betere producten en productietechnieken tot stand. De bescherming van de landbouw was in Zuid-Korea en is in China grotendeels onnodig en ineffectief. Door deze bescherming is er bijvoorbeeld teveel in de agrarische sector geïnvesteerd en te weinig in andere sectoren.
In algemene zin wordt de derde mythe ook wel aangeduid als het "infant-industry"-argument. Protectionisten wijzen erop, dat veel ontwikkelde landen in het verleden ook hun toevlucht hebben gezocht tot bescherming van sectoren. Het gaat hier niet om de minsten: onder meer de VS, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk en later ook Japan, Zuid-Korea en Taiwan. Maar dit punt bewijst nog niet dat zij hun ontwikkeling ook mede aan bescherming te danken hebben. Integendeel, onderzoek heeft
uitgewezen dat dit beleid van westerse landen in de 19e eeuw bijzonder inefficiënt is geweest. "Infant industry protection" heeft vooral bedrijven opgeleverd die door een gebrek aan concurrentie nooit echt efficiënt worden. Nooit klaar zijn voor de wereldmarkt. Kinderen die nooit opgroeien. De Wereldbank geeft als voorbeeld de Indiase industrie voor machineonderdelen, die lange tijd bescherming genoot door importtarieven van 100 procent. Toen de Indiase markt uiteindelijk werd geliberaliseerd,
veroverden de veel doelmatigere Taiwanese producenten een marktaandeel van maar liefst 30 procent. De Indiase overheid had haar beleid dus gebaseerd op een verkeerde veronderstelling. De veronderstelling dat bedrijven onder de beschermende vleugels van de staat kunnen opgroeien en daarna op eigen kracht het nest uit kunnen vliegen. De wijde wereld in.
Dames en heren,
We hebben allemaal onze verkeerde veronderstellingen. Maar het is wel belangrijk dat we open en rationeel over deze veronderstellingen kunnen discussiëren. In staat zijn uiteindelijk afstand te doen van onze mythes. Dat is niet makkelijk, zoals ik al zei is verandering altijd pijnlijk. Ik eindig daarom weer met Einstein. Begin vorige eeuw veroorzaakte hij met zijn theorieën een revolutie in de natuurkunde. Na Einstein vormden tijd en ruimte niet meer het onveranderlijke kader van de natuur. Ze
raakten zelf vervormd door de deeltjes in het heelal, zo bleek. Uit de theorieën van Einstein konden we afleiden dat we in een uitdijend heelal leven, met een begintijdstip en een eindtijdstip. Maar zelfs Einstein kon daaropvolgende buitenissige ontwikkelingen in de natuurkunde niet aanvaarden, omdat ze te zeer tegen zijn gezond verstand in gingen. Zo stelt de kwantummechanica dat het heelal door toeval beheerst wordt: ten diepste geven de natuurwetten ons geen zekerheden, maar
waarschijnlijkheden. Einstein kon dit niet geloven en deed zijn beroemde uitspraak: "God dobbelt niet.". Maar de kwantummechanica bleek onfeilbaar. Zij werd zelfs de grondslag van de moderne natuurwetenschap en technologie. Weer hoeft u mij niet op mijn woord te geloven: uw televisie, uw computer zijn mede op deze theorie gebaseerd. Einstein zat er dus naast. Hield vast aan een mythe. Wat zal ik zeggen?"Nobody's perfect".
Dank u.
Ministerie van Buitenlandse Zaken