SGP
Debat waarden en normen
Datum publicatie: 14-04-2005
Auteur: B.J. van der Vlies
Het is inmiddels ruimschoots een jaar geleden dat we als Kamer met de
regering in de persoon van de minister-president spraken over de
publieke moraal. Enkele dagen daarvoor ontving de Kamer de
kabinetsreactie op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid (WRR) over het thema waarden en normen (âWaarden,
normen en de last van het gedragâ). Over die kabinetsreactie is een
hoorzitting gehouden en vindt eerst nu, na herhaaldelijk uitstel, een
debat plaats. Uit de gevoerde procedure blijkt geen gevoel van
urgentie. Dat betreurt de SGP-fractie in hoge mate.
Er is immers wel het nodige aan de hand. De cultuur van afzijdigheid
enerzijds en de spanningen ten gevolge van tegenstellingen tussen
bevolkingsgroepen anderzijds zijn onverminderd actueel. Het beeld is
er in het afgelopen jaar bepaald niet rooskleuriger op geworden.
Gelukkig gebeuren er ten aanzien van het omgaan met elkaar in ons land
veel mooie en indrukwekkende dingen. Daar moeten we zeker oog voor
blijven houden, ook in dit debat. Dat neemt echter niet weg dat er
grote zorgen zijn over de onderlinge bejegening van veel mensen en
groepen in onze samenleving. Geweld is helaas aan de orde van de dag.
Moorden zijn al lang geen voorpaginanieuws meer; enkele opvallende
uitzonderingen daargelaten. Uiteraard moeten uitwassen krachtig worden
aangepakt. Het kabinet maakt daar gelukkig ook nadrukkelijk werk van.
Dat heeft voluit de steun van de SGP-fractie. Het is immers een
kerntaak van de overheid om de samenleving veilig en leefbaar te
houden. We mogen echter niet bij de bestrijding van symptomen blijven
steken. Het is belangrijk om ook oog te hebben voor de diepste
oorzaken van het geconstateerde gebrek aan gemeenschapszin. Slechte
vruchten komen van een slechte boom. Het probleem moet daarom bij de
wortel worden aangepakt; radicaal dus. Op dat punt mis ik nog steeds
een overtuigende analyse van het kabinet. Hoe kan een klimaat waarin
geweld gedijt ontstaan en voortbestaan? En welke aangrijpingspunten
zijn er vervolgens om juist ook op dat fundamentele niveau het tij te
keren?
De regering en in het bijzonder de minister-president verdienen
overigens lof dat zij de brede thematiek van waarden en normen op de
agenda hebben geplaatst en er ook op proberen te houden. Hoe
beoordeelt de minister-president de stand van het maatschappelijke
debat daarover? Als ik afga op de input die de Kamer vanuit de
samenleving voor dit debat heeft ontvangen, kan ik daar moeilijk
positief over zijn. Graag verneem ik hem daar nader over. De
minister-president is ook persoonlijk actief in het voeren van
gesprekken met maatschappelijke organisaties en kerken. Wat hebben die
gesprekken tot nu toe opgeleverd? Welke conclusies zijn daaruit
getrokken? Hoe zal daaraan een vervolg worden gegeven? En wat zijn
daarbij dan de doelstellingen, met name ook ten aanzien van de rol van
religie in het debat over waarden en normen?
Ik was blij verrast om aan het begin van dit debat ook de
fractievoorzitter van de VVD te mogen begroeten. In een opvallend
document waar ik bij het aanklikken van de website van zijn partij als
eerste op stuitte, las ik namelijk het volgende: âDe staat behoort
zich niet te bemoeien met de politieke overtuigingen van de burger en
die als gegeven te aanvaarden⦠Vandaar ook dat voor ânormen en
waardenâ geen plaats is op de politieke agendaâ. Vervolgens wordt
opgemerkt dat normen en waarden voor de samenleving wel van groot
belang zijn. Voor de politiek zijn ze echter ânot doneâ. En toch bent
u hier, mijnheer Van Aartsen! Kunt u zich misschien niet zo goed
vinden in deze passage uit het Liberaal manifest, zoals dat document
wordt genoemd? Of is uw aanwezigheid hier slechts te verklaren uit het
feit dat de inhoud van het Liberaal manifest, ondanks de prominente
plaats op de website van de VVD, nog niet tot officieel
partijstandpunt is verheven? Vooralsnog ga ik er in ieder geval maar
van uit dat u het beleid van het kabinet, ook ten aanzien van het
thema waarden en normen, gewoon steunt.
Waarden en normen
Ter zake. In aansluiting op het rapport van de WRR onderschrijft de
regering in haar kabinetsreactie âhet belang van waardepluriformiteit
in de open moderne samenlevingâ. Tegelijkertijd constateert de
regering de noodzaak van âeen kern van gemeenschappelijk gedeelde
waardenâ. De combinatie van die twee uitgangspunten roept de nodige
vragen op. Moet de opvatting van de regering zo worden verstaan dat
die twee in principe niet met elkaar op gespannen voet staan? Of
bedoelt de regering dat de ruimte voor waardepluriformiteit ten
principale wordt ingeperkt door enkele fundamentele waarden, die
iedereen zou moeten erkennen en delen? Welke waarden betreft dat dan?
Wie stelt deze vast? En met welk recht worden zodoende de opvattingen
en het gedrag van anderen ingeperkt?
De SGP-fractie deelt het enthousiasme van de regering over de
pluriformiteit van waarden en normen niet onderkent. Uiteraard moet
zorgvuldig worden omgegaan met de opvattingen en gedragingen van
mensen en groepen. Dat is het punt niet. Maar het toejuichen, het als
wenselijk bestempelen van een grote diversiteit aan opvattingen en
gedragingen, met alle fundamentele verschillen en conflictstof van
dien, kan ik niet meemaken.
Terecht benadrukt de regering daartegenover ook de noodzaak van
gemeenschappelijke waarden. Voor het vruchtbaar samenleven van mensen
en groepen is een gemeenschappelijk oriëntatiepunt noodzakelijk. Bij
de invulling daarvan blijkt de regering vooral te denken aan meer
procedurele regels, zoals gelijkheid voor de wet en een vreedzame
manier van omgaan met elkaar. Als het gaat over een gemeenschappelijk
oriëntatiepunt kan echter niet volstaan worden met procedurele
aspecten. Ook op inhoudelijk niveau zal er op hoofdpunten
overeenstemming moeten bestaan, willen fundamentele verschillen in de
samenleving niet vroeg of laat tot een uitbarsting komen. Het gaat
daarbij ook om morele oordelen, om opvattingen over goed en kwaad. Er
dient dus naast gedragsregels niet alleen sprake te zijn van gedeelde
waarden, maar ook van gedeelde normen. Voor de invulling daarvan kan
niet worden volstaan met de grootste gemeenschappelijke deler of wat
procedurele afspraken, maar is een universele bovenmenselijke bron
noodzakelijk. De Bijbel biedt ons de openbaring van zoân bron,
toegesneden op het gedrag van mensen: de Decaloog. In de wet van God
vinden we de waarden en normen waaraan in alle tijden en plaatsen
grote betekenis werd en wordt gehecht. Alleen in gehoorzaamheid aan
God ligt de zekere waarborg voor duurzame stabiliteit in de
samenleving. De Decaloog kunnen we slechts tot onze schade terzijde
leggen. En moet in het negeren van Gods openbaring, ja van God Zelf,
niet de belangrijkste oorzaak worden gezocht van de ons boven het
hoofd groeiende maatschappelijke problematiek? Mijn fractie meent dat
op dat punt de kern van de kwaal, maar daarmee tegelijk ook het hart
van de remedie ligt. Of kent er iemand een werkelijk overtuigende
andere route? Ik heb daar in ieder geval nog niet veel van gezien. De
maatschappelijke problemen leiden ook in de politiek juist tot een
enorm stuk verlegenheid. Zodanig zelfs dat diverse partijen in hun
standpuntbepaling rare sprongen gaan maken. Zoals de Partij van de
Arbeid die een lans breekt voor het liberale denken (bijvoorbeeld in
de recente publicatie over het onderwijs) en de VVD die (in het
Liberaal manifest) kiest voor het middel van regulering om de
richtingsvrijheid in het onderwijs te beknotten. Is dat geen teken dat
we met zân allen de weg kwijt zijn en eigenlijk ook niet weten hoe het
allemaal moet?
Het Platform Waarden en Normen heeft meermalen gewezen op de
belangrijke rol die de Decaloog kan spelen in het debat over waarden
en normen. Dit is onder meer tot uitdrukking gebracht in het ook in de
Kamer verspreide boekje âNormen op hun waarde geschatâ. Graag verneem
ik van de minister-president, die deze publicatie persoonlijk in
ontvangst heeft mogen nemen, hoe hij deze bijdrage aan het publieke
debat ziet en beoordeelt en wat hij daarmee wellicht nog wil doen. Ook
wijs ik in dit verband op de Waarden en normenwijzer, zoals ons die
door de Reformatorisch Maatschappelijke Unie enkele weken geleden
opnieuw is voorgelegd en waarin de Decaloog heel praktisch wordt
toegespitst op het terrein van arbeid en beroep.
Taak overheid
Graag erken ik dat de mogelijkheden van de overheid om het waarden- en
normenpatroon en de gedragingen van mensen te beïnvloeden beperkt
zijn. Uiteindelijk zijn waarden en normen een zaak van innerlijke
overtuiging en motivatie. Daarom is het terecht dat de overheid een
indringend appèl doet op de eigen verantwoordelijkheid van mensen en
groepen in de samenleving. Maar daar kan het niet bij blijven. De
eigen verantwoordelijkheid van de onderscheiden actoren in de
samenleving laat onverlet dat de overheid ten aanzien van het publieke
leven een sturende taak heeft. De regering erkent dat ook, getuige de
lange lijst van activiteiten die onder de paraplu van het thema
waarden en normen in gang zijn gezet. Bij enkele concrete punten wil
ik in dit debat nog de vinger leggen.
De rol van de media in onze samenleving is moeilijk te overschatten,
niet in het minst omdat met name beelden een grote impact hebben op
ons denken en handelen. Verantwoordelijken in de mediawereld moeten
dus goed bedenken welke verantwoordelijkheden zij ook voor de
samenleving dragen. De overheid staat daarbij echter beslist niet
buitenspel. In een eerder debat met de minister-president over waarden
en normen heb ik een indringend appel gedaan op de regering om hierin
haar verantwoordelijkheid te nemen. Het is voor mij nog steeds
onbegrijpelijk dat allerhande zaken die we met elkaar verwerpelijk
vinden toch vrijelijk mogen worden vertoond. Alsof dat geen invloed
zou hebben. Ik erken dat er op het punt van de zelfregulering met het
oog op jongeren aanscherpingen worden gerealiseerd. Maar dat is bij
lange na niet genoeg. Zelfregulering schiet principieel tekort en het
gaat echt niet alleen om jongeren! Normering is zonder meer geboden.
Een moreel oordeel mag de regering niet uit de weg gaan. Zelfs een
krant als NRC is er duidelijk over: âEen oproep tot discriminatie of
geweld, reclame voor sekslijnen en dergelijke, accepteert de krant
nietâ. Accepteert de overheid dat uiteindelijk wel? Bij dezen verzoek
ik de minister-president om heel expliciet aan te geven wat het morele
oordeel van het kabinet is over twee belangrijke punten die in verband
met de media vaak aan de orde zijn: geweld en ontrouw.
Een ander punt met betrekking tot de media is het taalgebruik. Een
zekere mate van fatsoen mag je toch wel verwachten. Uit een onderzoek
van de Bond tegen het vloeken blijkt het volgende: âBijna 100.000
vloeken, scheldwoorden en verwensingen vlogen er in 2004 over de
Nederlandse buisâ. Het aantal grove woorden per week liep op van 1650
in 2003 naar 1800 in 2004, waarbij opvalt dat vijftien daarvan vallen
te beluisteren in kinderprogrammaâs. De omroepen moeten zich dus
schamen, hoewel de één beduidend meer dan de ander. BNN spant
daarbij de kroon. Wat vindt de regering hiervan? En hoe denkt de
regering haar invloed te kunnen aanwenden om dit kwaad van vergroving
en verplatting in te dammen? Hoe denkt de regering in dit verband over
de suggestie die tijdens een hoorzitting aan de Kamer is gedaan om
naar analogie van de derde woensdag in mei een jaarlijkse
verantwoordingsdag voor de media in te stellen?
Het debat over de genoemde kwesties mag zich niet beperken tot een
discussie over de grenzen van wat wel en niet mag. Het gaat niet
alleen om de vrijheidsrechten, maar ook en vooral om een verstandig
gebruik daarvan. Over de reikwijdte van de vrijheidsrechten is al
uitgebreid van gedachten gewisseld bij het debat over de grondrechten.
Het gaat nu over de invulling van die rechten. Dat vraagt niet zozeer
een juridische, maar vooral een morele benadering. Naast rechten zijn
er immers ook plichten! De overheid heeft ook op het morele vlak
nadrukkelijk een taak, niet alleen in het geven van het goede
voorbeeld, maar ook in het stellen van normen. Op wezenlijke punten
mag daarom van de overheid ook een moreel oordeel worden verlangd en
verwacht. Ook als de juridische mogelijkheden beperkt zijn kunnen er
door âmanagement by speechâ belangrijke signalen worden afgegeven.
Rol instituties
Hoe belangrijk de taak van de overheid ook is, de meest cruciale rol
ligt in het kader van waarden en normen bij de maatschappelijke
instituties. Daarbij gaat het gezin voorop. Maar ook de school, de
kerk en het verenigingsleven spelen een belangrijke rol. Het beleid
van de overheid moet daar dan ook zoveel mogelijk op worden afgestemd.
De diverse maatschappelijke verbanden dienen de ruimte te krijgen en
te worden geprikkeld om een positieve bijdrage te leveren aan de
âmorele vullingâ van de samenleving.
De rol van het gezin moet centraal staan. Daar wordt de basis gelegd
voor een leefbare samenleving. De overdracht van waarden en normen
moet dan ook wel in het gezin plaatsvinden en niet al te gemakkelijk
worden uitbesteed aan de school en het welzijnswerk. Vorig jaar
publiceerde mijn fractie een actieplan voor het gezin in 10 punten met
themaâs als huwelijk, seksualiteit, kindgebonden budget en
jeugdbeleid. Kortom: ruimte én bescherming voor het gezin, zowel op
economisch, fiscaal als juridisch vlak. Graag vraag ik daar opnieuw de
aandacht voor.
Ook het onderwijs heeft in het licht van het bijbrengen van waarden en
normen een belangrijke rol. Gelukkig is daar vanuit het onderwijsveld
ook veel aandacht voor. In dit verband wil ik wijzen op de betekenis
van het geschiedenisonderwijs. Aandacht voor het gemeenschappelijke
verleden kan een belangrijk bindmiddel vormen. In onze nationale
historie liggen ook veel waardevolle lessen besloten, die we slechts
tot onze schade kunnen negeren. Daarbij zijn ontstaan en voortbestaan
van ons land bepalend voor onze nationale identiteit. De gedachte van
een canon in het geschiedenisonderwijs, in die zin dat elke
Nederlander de hoofdmomenten uit onze nationale geschiedenis zou
moeten kennen, spreekt de SGP-fractie wel aan. Zoân canon moet dan wel
op een uiterst zorgvuldige en eerlijke manier worden samengesteld.
Historici hebben er terecht op gewezen dat ook in dat opzicht
neutraliteit niet bestaat. Graag verneem ik de opvattingen van de
regering hierover.
Een laatste punt. Onlangs voerden we in deze Kamer een debat over het
preventiebeleid in het kader van de volksgezondheid. Door een grote
fractie werd de stelling betrokken dat men in ons land het recht heeft
om ongezond te leven. Ik heb die stelling genuanceerd, met begrip
overigens voor de onmogelijkheid voor de overheid om elke burger op
levenswijze te controleren. Dat laatste moeten we ook helemaal niet
willen. Maar nu: zwaar roken, overmatig alcoholgebruik, drugs,
eenzijdig en vet eten en dergelijke. Via voorlichting proberen we te
corrigeren. Heeft de burger naast dat zogeheten recht ook niet een
morele plicht voor zichzelf en zijn omgeving om gezond te leven? Ook
een heel praktische kant aan het zich bewust zijn van waarden en
normen, dunkt mij.