ChristenUnie
Bijdrage debat Waarden en normen Donderdag 14 April 2005 - 12:00
Alleen de uitgesproken tekst geldt.
André Rouvoet: Het is maar goed dat fundamentele waarden de tand des
tijds wel kunnen doorstaan, anders hadden we dit debat niet meer
hoeven voeren. Het is immers alweer 1½ jaar geleden dat de WRR met
haar rapport over Waarden, normen en de last van het gedrag kwam en
ook de kabinetsreactie ligt er al weer ruim een jaar. Gelukkig dus
maar dat échte waarden niet zo tijdgebonden zijn. Laat ik aan het
begin van mijn bijdrage mogen zeggen dat dit rapport naar de mening
van de ChristenUnie-fractie een waardevolle bijdrage vormt aan het
politieke en maatschappelijke debat over waarden en normen.
Aanvankelijk was dat naar onze smaak te smal, namelijk teveel gericht
op wat het kabinet noemde de dagelijkse ergernissen van de burger en
op fatsoen en respect. Hoe belangrijk op zichzelf ook, dit rapport het
derde spoor in de kabinetsaanpak heeft een belangrijke verbreding en
verdieping van het debat gebracht, door de vraag centraal te stellen
wat waardevol is in het samenleven met anderen.
Intussen zit die ongewoon lange tijd tussen de verschijning van het
rapport en de kabinetsreactie (d.d. 5 maart 2004) mij niet lekker. Het
debat werd enkele malen uitgesteld. Ik heb sterk het gevoel dat daar
ook een zekere verlegenheid achter zit om een fundamenteel debat over
de grondslagen van onze samenleving te voeren. Dat zijn we in de
politiek gewoon niet gewend; ik heb dat bij eerdere gelegenheden ook
al geconstateerd. Het is wel aardig om te vertellen dat ik in januari
2004 tijdens een bezinningsdag van toen nog de Samen-op-Weg-kerken
over het WRR-rapport in discussie mocht gaan met de hoofdauteur, prof.
Cees Schuyt. De stelling voor die discussie gaf blijk van een
vooruitziende blik: Het inhoudsvolle debat ontbreekt in de politiek In
de aanloop naar dit debat is mij van verschillende kanten al
voorzichtig gevraagd of ik er nog wel behoefte aan had, aangezien we
toch al debatten over fraudebestrijding en terrorismebestrijding
hebben gevoerd. Natuurlijk, ook ik vind het van het grootste belang
dat we ook in concrete zin over waarden en normen en hun vertaling in
ons maatschappelijke gedrag met elkaar spreken. Op het terrein van de
multiculturele samenleving en integratie, in kwesties van veiligheid
en openbare orde, onze omgang met de schepping (het natuurlijke
milieu), in sociaal-economische vraagstukken, maar ook in onderwijs en
opvoeding. Dan gaat het dus over de spanning tussen bestrijding van
criminaliteit en terrorisme en de bescherming van de privacy van
burgers. Of over de topinkomens bij energiebedrijven en
zorginstellingen tegenover de verslechterde inkomenspositie van
ouderen, chronisch zieken en gezinnen. Dat gaat ook over de vraag of
een imam minister Verdonk mag weigeren de hand te schudden. En of het
grote goed van de persvrijheid betekent dat we alles maar goed moeten
vinden, op de buis en in columns. Over al die concrete vragen moeten
we vooral met elkaar blijven spreken. In dat opzicht valt er ook wel
wat aan te merken op het WRR-rapport, dat zoals ook collega Van de
Camp van het CDA bij de presentatie opmerkte wel de waarden
omschrijft, maar op het punt van de concretisering van de normen
tekort schiet.
Maar naast of eigenlijk: voorafgaand aan dit soort discussies heeft
een bezinning op de basiswaarden van onze samenleving naar onze
overtuiging een geheel eigen betekenis. Díe bezinning is van onze kant
steeds toegejuicht en waar het kon bevorderd. Wij hebben het dan ook
zeer gewaardeerd dat deze minister-president dat debat sinds zijn
aantreden met verve heeft opgepakt en op de agenda heeft gehouden,
nationaal en Europees, ook tegen de zin van zijn coalitiepartners in.
Daarvoor onze welgemeende lof. En natuurlijk kan er dan verschil van
mening zijn over de weging van waarden en daarmee over de politieke
uitkomsten van een debat; die zijn er genoeg geweest. Ik denk aan onze
discussies over de overheidstaak om met name op te komen voor de
kwetsbare groepen in de samenleving, waarbij ook ik wel eens het
gevoel kreeg dat op beslissende momenten onvoldoende wordt beseft dat
het spreken over waarden en normen niet vrijblijvend is, maar ook
verplicht tot het maken van besliste keuzen die direct samenhangen met
heel basale waarden als solidariteit en gerechtigheid.
De M-P en ik zijn het er in elk geval over eens dat er voor
verlegenheid of schroom om dit fundamentele debat hier in het
parlement te voeren geen enkele reden is. Er zijn wat mij betreft
voldoende redenen om het als wetgever, als volksvertegenwoordiging en
regering, wél over waarden te hebben. Ik noem er drie.
1. Het parlement is dé plaats waar levensbeschouwingen, ideologieën
en visies op de samenleving en haar fundamentele waarden elkaar
ontmoeten en om (h)erkenning strijden.
2. Een praktisch argument: onze debatten over beleid, wetgeving,
oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken komen in het
luchtledige te hangen als we geen zicht hebben op de onderliggende
waarden. Of het nu over een nieuw belastingstelsel gaat of over de
legalisering van euthanasie, steeds gaat het over een weging van
waarden en belangen. Die blijven in het politieke debat te vaak
impliciet.
3. Mensen verwachten ook van de politiek dat we het hebben over
essentiële waarden, dingen die hen bezighouden, en ze willen dat
politici hun beweegredenen voor het innemen van bepaalde
standpunten expliciet maken. De samenleving verwacht met andere
woorden moreel leiderschap van de politiek.
Nu wordt daar vaak tegenover gesteld dat de overheid zich moet hoeden
voor moralisme, betutteling. De overheid moet zich bezighouden met het
maken en handhaven van wetten en het spreken over waarden en moraal
moet zij overlaten aan anderen. Moraal is net als religie
privé-terrein en daar heeft de overheid niets te zoeken. Ik heb dat
wel eens het elfde gebod genoemd: gij zult niet moraliseren. Dit
argument kan m.i. geen stand houden. Misschien mag ik een parallel
trekken met opvoeding en onderwijs, waar die discussie ook wel wordt
gevoerd. In wat dan heet moderne benaderingen van opvoeding en
onderwijs wordt overdracht van waarden en normen als bevoogdend en
betuttelend verworpen en ingeruild voor methoden als values
clarification. Ik las ergens een voorbeeld uit Amerika van een
leerkracht die haar leerlingen vroeg op te schrijven wat ze het
liefste deden. De lijstjes waren duidelijk: seks, drugs, drank en
spijbelen. De leerkracht was geschokt, maar machteloos: de leerlingen
hadden hun waarden geëxpliciteerd en het pedagogisch principe van het
lesprogramma verhinderde haar om daar iets van te zeggen. Daar komt
dus de machteloosheid van het principieel relativisme aan het licht,
dat óók achter de visie van de moreel neutrale overheid zit. Wie het
relativisme aanhangt en de morele taak van de overheid afwijst, heeft
geen verweer tegen evident onverantwoordelijke of zelfs schadelijke
keuzes. Het spreken over goed burgerschap is dan loos en leeg.
Dan dringt de vraag zich op waarom er toch zon aarzeling is om het
debat over de dragende en samenbindende waarden van onze samenleving
met elkaar te voeren. Zou het er mee te maken kunnen hebben dat we het
zelf niet goed meer weten? Wellicht ook speelt de oer-hollandse
eigenschap ons parten dat we tegenstellingen niet op de spits willen
drijven, dat we willen inzetten op consensus en compromis.
Fundamentalisme (in de zin van gehechtheid aan ideologische of
religieuze uitgangspunten) hoort niet thuis in de polder! En dus
hebben we de neiging om een globale eensgezindheid over onze waarden
te veronderstellen.
Dat trof mij in de terrorismebrief van 10 november, waar doodleuk
staat dat moskeebesturen zich wel moeten houden aan de Nederlandse
waarden en normen. Maar zodra we die concreet moeten benoemen, slaan
verlegenheid en verdeeldheid toe en stellen we het debat erover nog
maar een keertje uit.
Dat heeft volgens mij ook alles te maken met de weerstand die bij veel
liberalen en libertijnen leeft ten aanzien van het spreken over
beginselen, althans voorzover die te maken hebben met religie of
geloof. Die weerstand bestaat al eeuwen. In zijn Groen van
Prinsterer-lezing van januari 2003 verwijst onze oud-collega Gert
Schutte naar het verschil tussen Groen en zijn liberale rivaal
Thorbecke en ik herkende in hun discussies zonder moeite onze eigen
debatten. Voor Thorbecke was geloof een privézaak, die niets met
politiek te maken had: een politicus moest wetten maken! Groen schreef
daarover: Het verschil tussen Thorbeckes praktijk en de mijne lag in
de aard van het iets doen. Iets doen betekent op zijn standpunt,
ontwerpen van wet maken Wij hebben vooraf iets anders te doen; wij
hebben te onderzoeken of de beginselen waarop wetten gebouwd worden
waar en juist zijn. Wanneer wij dit beproeven, is het onaangenaam voor
de andere partij, die dit als tijdverspillen beschouwt, bij ons is het
tijdsbesteding; wij zijn ook dan werkzaam, wanneer wij onderzoeken of
er op goede bodem gebouwd wordt. Schutte constateert met recht dat
deze woorden van Groen ook voor onze tijd geschreven konden zijn en
hij verwijst daarbij naar het debat naar aanleiding van het aantreden
van het eerste kabinet-Balkenende, waarin toenmalig
VVD-fractievoorzitter Zalm het geloof als iets heel persoonlijks
bestempelde en godsdienst en levensovertuiging naar het privédomein
verwees. Intrigerend is overigens dat Schutte ook stelt dat premier
Balkenende de heer Zalm feitelijk gelijk gaf toen hij in het
waarden-en-normen-debat van december 2002 in reactie op mijn pleidooi
voor erkenning van de bijbelse waarden, antwoordde dat de heer Rouvoet
vanuit zijn uitgangspunt gelijk heeft. Ik ben benieuwd hoe deze
minister-president het ervaart om in het kamp van de liberaal
Thorbecke te worden ingedeeld en daarmee dus tegenover de
antirevolutionair Groen van Prinsterer!
Er bestaat een hardnekkig misverstand dat de gedachte van scheiding
van kerk en staat noodzakelijkerwijs leidt tot een scheiding van
geloof en politiek. De gedachte van de neutrale overheid betekent in
die opvatting kennelijk dat ook ons politieke spreken over de
inrichting van de samenleving neutraal, zonder binding aan religie,
geloof of moraal zou moeten zijn of tenminste dat de betekenis daarvan
principieel niet verder kan (of zelfs mag) reiken dan de spreker en
zijn medestanders. Dat is niet alleen klinkklare onzin, het is ook
feitelijk onmogelijk. Bovendien haalt het het hart uit de democratie.
De essentie van democratie is immers dat mensen op grond van hun
diepste overtuigingen ernaar streven om langs de weg van debat en
overreding de samenleving op een bepaalde wijze in te richten. Daarbij
is het geloof een bron van onschatbare waarde als het gaat om
gemeenschappelijke oriëntaties. Overigens is de keerzijde daarvan
natuurlijk dat de rol van de secularisatie voor het verlies van die
gemeenschappelijke oriëntaties eveneens ongekend groot is. Dáárom
hecht mijn fractie zoveel belang aan de rol van de kerken in het
waarden-en-normendebat: dit raakt immers aan hun core business! Zowel
in het WRR-rapport als in het kabinetsstandpunt heb ik dan ook
aandacht voor de rol van de kerken pijnlijk gemist. Minister Donner
maakte het onlangs nog een graadje erger door te stellen dat de kerken
zich wel mogen mengen in het algemene debat over waarden en normen,
maar zich niet moeten bemoeien met de concrete vertaling daarvan in
bijv. het armoedebeleid of het asielbeleid. Is dat ook de opvatting
van de M-P?
Kortom: het debat over onze fundamentele waarden is essentieel voor
een gezonde samenleving. Gisteren viel mijn oog op een advertentie van
een bekend accountantskantoor met de tekst: Voldoen aan de norm begint
met het vaststellen ervan. Die wijsheid gaat ook op voor het leven
conform shared values, om een term van Etzioni te gebruiken!
Het WRR-rapport gaat precies hierover en stelt drie vragen centraal:
de vraag naar gedeelde of fundamentele waarden, de vraag of daarvan
een (limitatieve) opsomming kan worden gegeven én de vraag in hoeverre
die waarden dan daadwerkelijk gedeeld worden, in het licht van de
pluriforme samenleving. Oftwel: hoe staat het met de
gemeenschappelijke waarden die onmisbaar zijn om met elkaar werkelijk
samenleving te kunnen zijn? Zijn we het over die waarden en normen
grosso modo eens? En wat is de rol van de overheid in het uitdragen en
overdragen van die waarden?
Cruciaal is hoofdstuk 5, dat ingaat op de gemeenschappelijke waarden
van de democratische rechtsstaat. Ik ben wel ongelukkig met het schema
waarin een zestal grondwaarden van de westerse samenleving worden
gezet tegenover evenzoveel tegenwaarden. Dat suggereert dat zaken als
eerbied voor het verleden, traditie en collectiviteit zijn vervangen
door toekomstgeloof, rede en individualiteit. Dat lijkt me niet de
bedoeling. Tijdens de eerder genoemde bezinningsdag verving prof.
Schuyt de term tegenwaarden gelukkig door complementaire waarden. Daar
ben ik blij om, omdat zo beter tot uitdrukking wordt gebracht dat het
niet gaat om een structurele waardenhiërarchie of om het vervangen van
de ene, als achterhaald beschouwde set waarden door een andere.
Wat de taak van de overheid in het overdragen van waarden betreft:
daarover heb ik in het vorige debat (18 december 2002) gezegd dat de
overheid niet de eerste, laat staan de enige instantie is die hiertoe
is geroepen. Hier liggen grote verantwoordelijkheden voor gezin, kerk
en school. Ook de WRR stelt dat de belangrijkste bijdrage aan het
herstel van waarden en normen uit de samenleving zelf moet komen. Dat
begint met een gezonde sociale controle, met andere woorden: het
opstellen én handhaven van goede gedragsregels van instituties en
maatschappelijke verbanden, zoals bijv. de school, die volgens de Raad
een belangrijke morele en pedagogische taak heeft. Zoals gezegd vind
ik het een misser van de eerste orde dat er in het rapport geen
aandacht is voor de cruciale functie van de kerk en evenmin voor de
rol van het gezin in het overdragen, of liever: voorleven van
fundamentele waarden en normen. Het verweer van de WRR dat men vindt
dat de kerk daar zelf over gaat, vind ik bepaald niet overtuigend. Een
gemiste kans dus.
Maar erkenning van de bijzondere taak van maatschappelijke instanties
mag ons er niet brengen om van de weeromstuit de overheid buiten het
belangrijke debat over moraliteit en normativiteit te houden. Politiek
gaat niet alleen over recht, maar in essentie ook altijd over moraal.
Natuurlijk: overeenstemming over waarden leidt niet vanzelf tot
politieke eensgezindheid of gewenst gedrag van alle burgers. Daarvan
zijn in het WRR-rapport ook voorbeelden te vinden. Ik was getroffen
door de constatering van de WRR dat het met name een relatief kleine
groep van mannelijke jongvolwassenen van tussen de 15 en 30 jaar is
die onacceptabel gedrag vertonen en verantwoordelijk zijn voor geweld
en agressie op school, in het openbaar vervoer, in het verkeer en rond
het voetbalstadion, maar dat daarmee bepaald niet is gezegd dat deze
mannen de algemene waarden en normen van onze samenleving niet
onderschrijven!
Dat brengt ons bij de vraag die onlosmakelijk is verbonden met het
waardendebat, nl. de vraag naar de bandbreedte van de individuele
vrijheid om naar eigen overtuigingen te leven en zich te gedragen: wat
kan in dat opzicht wel en wat kan niet geaccepteerd worden? Bij
normoverschrijdingen (wetsovertredingen) is het antwoord wel helder,
maar hoe zit dat bij waarden?
We hebben te leven met pluraliteit en tolerantie, of zoals het rapport
het noemt de noodzakelijkheid van vreedzame onenigheid: Uitgangspunt
van tolerantie is het achterwege laten van negatieve reacties op
overtuigingen of handelwijzen waar men het in principe niet mee eens
is (p.141). Boeiende vraag is hoe de WRR in dit licht over het
incident tussen de imam en minister Verdonk zou oordelen! Ik zeg het
nog maar eens voor de zekerheid: tolerantie is dus niet hetzelfde als
morele onverschilligheid. Dat is een pseudo-tolerantie! Tolerantie is
in essentie het aanvaarden dat de ander afwijkende opvattingen omtrent
de waarheid, over goed en kwaad of over het goede leven heeft en daar
ook naar handelt. Het moet ons er niet om gaan om weliswaar via
democratische procedures een nieuwe waarheid te construeren, als een
soort grootste gemene deler, maar om in een pluriforme samenleving het
we agree to disagree niet in de weg te laten staan aan een vreedzaam
samenleven.
Een punt dat in het kader van gedeelde waarden niet onbesproken mag
blijven is het thema van de multiculturele samenleving en de
integratie. We hebben daarover ook al uitvoerig gesproken bij de
behandeling van het rapport van de commissie-Blok. Toch houden juist
hier nog veel vragen mij bezig. Ik noem er een paar.
Wanneer noemen we iemand geïntegreerd? Wanneer is een gelovige moslim
geïntegreerd? Welke westerse waarden moet hij of zij aanvaarden? De
zes moderne waarden uit het WRR-rapport? Waar moet de inburgering op
gericht zijn? Is de losgeslagen Marokkaanse jongere die de coffeeshop
frequenteert en zich actief mengt met een groep overlast bezorgende
Nederlandse hangjongeren, geïntegreerd? Waarom heet een goed
Nederlands sprekende Turkse vrouw met hoofddoek die thuiszit en zich
daar wel bij voelt niet geïntegreerd?
In algemenere termen: in hoeverre moet je de kleur van de samenleving
hebben aangenomen om voor een geïntegreerd en dus volwaardig lid van
de samenleving door te kunnen gaan? Hoeveel ruimte gunnen we elkaar om
daarvan af te wijken? En over welke kleur van de samenleving hebben we
het dan eigenlijk? Die van de Amsterdamse grachtengordel of van de
Urker vissersgemeenschap? Is een orthodox gelovige moslim in Rotterdam
per definitie minder geïntegreerd dan een orthodox gelovige christen
in Zeeland of op de Veluwe? Of is het sowieso een voorwaarde om het
gesloten wereldbeeld van het seculiere humanisme te aanvaarden om echt
mee te tellen als goed Nederlands burger? Als ik de discussies in het
liberale kamp zon beetje volg, zou ik het haast gaan denken Ik kan mij
eerlijk gezegd af en toe wel iets voorstellen bij de term
verlichtingsfundamentalisten die door minister Donner in een interview
werd gebruikt. Ook de WRR benadrukt dat de overheid moet bevorderen
dat culturele verschillen zoveel mogelijk geaccepteerd worden.
Opblazen van die verschillen leidt volgens de Raad tot een monocultuur
en strijdt met het beginsel van de waardenpluriformiteit die in de
Nederlandse samenleving centraal staat.
Dat brengt me tot een ernstige waarschuwing op het punt van de
overheidsrol ten aanzien van moraliteit en dus in het
waarden-en-normendebat: laten zeker diegenen die zo beducht zijn voor
zedenmeesterij en betutteling zich ervoor hoeden om het secularisme
dwingend op te leggen aan de burgers en hun organisaties! De
principiële ruimte voor een cultureel-religieuze verscheidenheid, die
dus óók de vrijheid omvat om zich te onttrekken aan het seculiere
denken, is op zichzelf een waarde die het verdedigen meer dan waard
is. Om het provocerend te stellen: het is niet op voorhand zeker dat
een seculiere dictatuur minder bedreigend is voor de vrijheid van
burgers en de vrede in de samenleving dan een religieuze dictatuur.
Een laatste aspect van het waarden-en-normendebat waar ik bij stil wil
staan betreft het feit dat er, als we het over waarden hebben, vrijwel
altijd eenzijdig in termen van rechten wordt gesproken. Het was de
Franse oud-president Giscard dEstaing die in september tijdens een
door de M-P georganiseerd debat over Europese waarden benadrukte dat
waarden óók plichten en verantwoordelijkheden omvatten. Die notie
vinden we bijv. ook in de preambule van de Universele Verklaring van
de rechten van de mens: een ieder heeft plichten jegens de
gemeenschap, zonder welke de vrije en volledige ontplooiing van zijn
persoonlijkheid niet mogelijk is. Iets dergelijks staat in het
VN-verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Merkwaardig
genoeg vinden we van deze noties in de Nederlandse Grondwet helemaal
niets van terug. Onze rechtsorde ontbeert derhalve een politieke
vertaling van het waarden-en-normen-debat in concrete plichten.
Oud-minister De Graaf zei ergens in een interview met betrekking tot
het vraagstuk van botsende grondrechten dat er weliswaar geen verbod
om te shockeren is, maar dat er wel een maatschappelijk gebod zou
moeten zijn om niet onnodig te grieven en te kwetsen, want de
achterkant van de vrijheid van meningsuiting heet maatschappelijke
verantwoordelijkheid. Ik was het daar zeer mee eens. En gisteren trof
mij dat zijn opvolger, minister Pechtold, in wezen exact dezelfde
observatie verwoordde in zijn brief over Burgerschap en andere
overheid, die de Kamer gisteren ontving. Hij heeft het over algemene
beginselen van behoorlijk burgerschap, een term die ik ook al
tegenkwam in een nota van de liberale Telders Stichting, over Respect
en Burgerzin (2003). Ik heb de indruk dat er een breed draagvlak is
voor de gedachte dat burgerrechten gepaard gaan met burgerplichten en
verantwoordelijkheden. Dat lijkt mij uiterst relevant, júist in het
kader van het waarden-en-normendebat en daarom wil ik graag het
pleidooi herhalen dat ik al eerder met mijn partijgenoot Schuurman uit
de Eerste Kamer via een opinie-artikel in NRC-Handelsblad heb
gehouden, nl. om bij voorkeur via een Staatscommissie, met daarin
vertegenwoordigers van de verschillende levensbeschouwelijke
stromingen in ons land te komen tot wat ik dan maar noem een Handvest
van burgerplichten. Wil de M-P dat serieus overwegen? Graag een
reactie.
Na drie jaar debat over waarden en normen is mijn conclusie dat de
betekenis ervan niet zozeer is gelegen in het streven naar een
limitatieve opsomming, een canonisering van een x aantal waarden, als
wel in de bewustwording dat een samenleving niet zonder een zekere
mate van eensgezindheid over fundamentele waardenoriëntaties kan. Én
om de erkenning dat de politiek als verantwoordelijke institutie voor
de inrichting van de publieke ruimte niet over het waardensubstraat
dat onder politiek en recht ligt kan heenstappen; zij kan zich niet
beperken tot procedures en concrete normstellingen. Dan zingt de
politiek zich los van de samenleving, van de burgers voor wie waarden
nu juist heel direct bepalend zijn voor hun gedrag, waaronder ook de
keuze in het stemhokje. Daarom is het debat winst. Nu de drie sporen
van de kabinetsaanpak zijn bewandeld, is het zaak om het
waarden-en-normendebat op de agenda te houden, vooral door het
voortdurend handen en voeten te geven in alle concrete zaken die om
politieke discussie en besluitvorming vragen. Met dit onderwerp is het
adagium: waarden hebben hun waarde, hoe concreter hoe beter.
Dat brengt mij bij mijn laatste punt. En dat is een cadeautje dat ik
wil aanbieden aan de M-P en aan de collegas. Enige tijd geleden werd
mijn aandacht getrokken door een nieuw spel dat op de markt was
gebracht: het waardenspel, door de bedenker omschreven als een
praktisch hulpmiddel met onbegrensde toepassingsmogelijkheden voor het
onderzoeken van persoonlijke kernwaarden. Het is een hulpmiddel bij
school- en beroepskeuze, de opvoeding, het bepalen van beleid in een
bedrijf óf de koers van de politiek, allemaal keuzes waar waarden aan
ten grondslag liggen. De centrale vraag volgens de handleiding is: wat
is werkelijk belangrijk in het leven? De spelers mogen kiezen uit 154
waarden, dus me dunkt dat er voor iedereen voldoende bij moet zitten.
Ik wil exemplaren van dat spel graag aanbieden aan mijn
collega-fractievoorzitters en aan de M-P. Volgens de spelbeschrijving
kan het spel individueel gebruikt worden en in een groep, dus dat
biedt mooie kansen voor de verschillende fractievergaderingen en voor
de Ministerraad!
---