ChristenUnie


Bijdrage debat Waarden en normen Donderdag 14 April 2005 - 12:00

Alleen de uitgesproken tekst geldt.

André Rouvoet: Het is maar goed dat fundamentele waarden de tand des tijds wel kunnen doorstaan, anders hadden we dit debat niet meer hoeven voeren. Het is immers alweer 1½ jaar geleden dat de WRR met haar rapport over Waarden, normen en de last van het gedrag kwam en ook de kabinetsreactie ligt er al weer ruim een jaar. Gelukkig dus maar dat échte waarden niet zo tijdgebonden zijn. Laat ik aan het begin van mijn bijdrage mogen zeggen dat dit rapport naar de mening van de ChristenUnie-fractie een waardevolle bijdrage vormt aan het politieke en maatschappelijke debat over waarden en normen. Aanvankelijk was dat naar onze smaak te smal, namelijk teveel gericht op wat het kabinet noemde de dagelijkse ergernissen van de burger en op fatsoen en respect. Hoe belangrijk op zichzelf ook, dit rapport het derde spoor in de kabinetsaanpak heeft een belangrijke verbreding en verdieping van het debat gebracht, door de vraag centraal te stellen wat waardevol is in het samenleven met anderen.

Intussen zit die ongewoon lange tijd tussen de verschijning van het rapport en de kabinetsreactie (d.d. 5 maart 2004) mij niet lekker. Het debat werd enkele malen uitgesteld. Ik heb sterk het gevoel dat daar ook een zekere verlegenheid achter zit om een fundamenteel debat over de grondslagen van onze samenleving te voeren. Dat zijn we in de politiek gewoon niet gewend; ik heb dat bij eerdere gelegenheden ook al geconstateerd. Het is wel aardig om te vertellen dat ik in januari 2004 tijdens een bezinningsdag van toen nog de Samen-op-Weg-kerken over het WRR-rapport in discussie mocht gaan met de hoofdauteur, prof. Cees Schuyt. De stelling voor die discussie gaf blijk van een vooruitziende blik: Het inhoudsvolle debat ontbreekt in de politiek In de aanloop naar dit debat is mij van verschillende kanten al voorzichtig gevraagd of ik er nog wel behoefte aan had, aangezien we toch al debatten over fraudebestrijding en terrorismebestrijding hebben gevoerd. Natuurlijk, ook ik vind het van het grootste belang dat we ook in concrete zin over waarden en normen en hun vertaling in ons maatschappelijke gedrag met elkaar spreken. Op het terrein van de multiculturele samenleving en integratie, in kwesties van veiligheid en openbare orde, onze omgang met de schepping (het natuurlijke milieu), in sociaal-economische vraagstukken, maar ook in onderwijs en opvoeding. Dan gaat het dus over de spanning tussen bestrijding van criminaliteit en terrorisme en de bescherming van de privacy van burgers. Of over de topinkomens bij energiebedrijven en zorginstellingen tegenover de verslechterde inkomenspositie van ouderen, chronisch zieken en gezinnen. Dat gaat ook over de vraag of een imam minister Verdonk mag weigeren de hand te schudden. En of het grote goed van de persvrijheid betekent dat we alles maar goed moeten vinden, op de buis en in columns. Over al die concrete vragen moeten we vooral met elkaar blijven spreken. In dat opzicht valt er ook wel wat aan te merken op het WRR-rapport, dat zoals ook collega Van de Camp van het CDA bij de presentatie opmerkte wel de waarden omschrijft, maar op het punt van de concretisering van de normen tekort schiet.

Maar naast of eigenlijk: voorafgaand aan dit soort discussies heeft een bezinning op de basiswaarden van onze samenleving naar onze overtuiging een geheel eigen betekenis. Díe bezinning is van onze kant steeds toegejuicht en waar het kon bevorderd. Wij hebben het dan ook zeer gewaardeerd dat deze minister-president dat debat sinds zijn aantreden met verve heeft opgepakt en op de agenda heeft gehouden, nationaal en Europees, ook tegen de zin van zijn coalitiepartners in. Daarvoor onze welgemeende lof. En natuurlijk kan er dan verschil van mening zijn over de weging van waarden en daarmee over de politieke uitkomsten van een debat; die zijn er genoeg geweest. Ik denk aan onze discussies over de overheidstaak om met name op te komen voor de kwetsbare groepen in de samenleving, waarbij ook ik wel eens het gevoel kreeg dat op beslissende momenten onvoldoende wordt beseft dat het spreken over waarden en normen niet vrijblijvend is, maar ook verplicht tot het maken van besliste keuzen die direct samenhangen met heel basale waarden als solidariteit en gerechtigheid.

De M-P en ik zijn het er in elk geval over eens dat er voor verlegenheid of schroom om dit fundamentele debat hier in het parlement te voeren geen enkele reden is. Er zijn wat mij betreft voldoende redenen om het als wetgever, als volksvertegenwoordiging en regering, wél over waarden te hebben. Ik noem er drie.
1. Het parlement is dé plaats waar levensbeschouwingen, ideologieën en visies op de samenleving en haar fundamentele waarden elkaar ontmoeten en om (h)erkenning strijden.

2. Een praktisch argument: onze debatten over beleid, wetgeving, oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken komen in het luchtledige te hangen als we geen zicht hebben op de onderliggende waarden. Of het nu over een nieuw belastingstelsel gaat of over de legalisering van euthanasie, steeds gaat het over een weging van waarden en belangen. Die blijven in het politieke debat te vaak impliciet.

3. Mensen verwachten ook van de politiek dat we het hebben over essentiële waarden, dingen die hen bezighouden, en ze willen dat politici hun beweegredenen voor het innemen van bepaalde standpunten expliciet maken. De samenleving verwacht met andere woorden moreel leiderschap van de politiek.

Nu wordt daar vaak tegenover gesteld dat de overheid zich moet hoeden voor moralisme, betutteling. De overheid moet zich bezighouden met het maken en handhaven van wetten en het spreken over waarden en moraal moet zij overlaten aan anderen. Moraal is net als religie privé-terrein en daar heeft de overheid niets te zoeken. Ik heb dat wel eens het elfde gebod genoemd: gij zult niet moraliseren. Dit argument kan m.i. geen stand houden. Misschien mag ik een parallel trekken met opvoeding en onderwijs, waar die discussie ook wel wordt gevoerd. In wat dan heet moderne benaderingen van opvoeding en onderwijs wordt overdracht van waarden en normen als bevoogdend en betuttelend verworpen en ingeruild voor methoden als values clarification. Ik las ergens een voorbeeld uit Amerika van een leerkracht die haar leerlingen vroeg op te schrijven wat ze het liefste deden. De lijstjes waren duidelijk: seks, drugs, drank en spijbelen. De leerkracht was geschokt, maar machteloos: de leerlingen hadden hun waarden geëxpliciteerd en het pedagogisch principe van het lesprogramma verhinderde haar om daar iets van te zeggen. Daar komt dus de machteloosheid van het principieel relativisme aan het licht, dat óók achter de visie van de moreel neutrale overheid zit. Wie het relativisme aanhangt en de morele taak van de overheid afwijst, heeft geen verweer tegen evident onverantwoordelijke of zelfs schadelijke keuzes. Het spreken over goed burgerschap is dan loos en leeg.

Dan dringt de vraag zich op waarom er toch zon aarzeling is om het debat over de dragende en samenbindende waarden van onze samenleving met elkaar te voeren. Zou het er mee te maken kunnen hebben dat we het zelf niet goed meer weten? Wellicht ook speelt de oer-hollandse eigenschap ons parten dat we tegenstellingen niet op de spits willen drijven, dat we willen inzetten op consensus en compromis. Fundamentalisme (in de zin van gehechtheid aan ideologische of religieuze uitgangspunten) hoort niet thuis in de polder! En dus hebben we de neiging om een globale eensgezindheid over onze waarden te veronderstellen.
Dat trof mij in de terrorismebrief van 10 november, waar doodleuk staat dat moskeebesturen zich wel moeten houden aan de Nederlandse waarden en normen. Maar zodra we die concreet moeten benoemen, slaan verlegenheid en verdeeldheid toe en stellen we het debat erover nog maar een keertje uit.

Dat heeft volgens mij ook alles te maken met de weerstand die bij veel liberalen en libertijnen leeft ten aanzien van het spreken over beginselen, althans voorzover die te maken hebben met religie of geloof. Die weerstand bestaat al eeuwen. In zijn Groen van Prinsterer-lezing van januari 2003 verwijst onze oud-collega Gert Schutte naar het verschil tussen Groen en zijn liberale rivaal Thorbecke en ik herkende in hun discussies zonder moeite onze eigen debatten. Voor Thorbecke was geloof een privézaak, die niets met politiek te maken had: een politicus moest wetten maken! Groen schreef daarover: Het verschil tussen Thorbeckes praktijk en de mijne lag in de aard van het iets doen. Iets doen betekent op zijn standpunt, ontwerpen van wet maken Wij hebben vooraf iets anders te doen; wij hebben te onderzoeken of de beginselen waarop wetten gebouwd worden waar en juist zijn. Wanneer wij dit beproeven, is het onaangenaam voor de andere partij, die dit als tijdverspillen beschouwt, bij ons is het tijdsbesteding; wij zijn ook dan werkzaam, wanneer wij onderzoeken of er op goede bodem gebouwd wordt. Schutte constateert met recht dat deze woorden van Groen ook voor onze tijd geschreven konden zijn en hij verwijst daarbij naar het debat naar aanleiding van het aantreden van het eerste kabinet-Balkenende, waarin toenmalig VVD-fractievoorzitter Zalm het geloof als iets heel persoonlijks bestempelde en godsdienst en levensovertuiging naar het privédomein verwees. Intrigerend is overigens dat Schutte ook stelt dat premier Balkenende de heer Zalm feitelijk gelijk gaf toen hij in het waarden-en-normen-debat van december 2002 in reactie op mijn pleidooi voor erkenning van de bijbelse waarden, antwoordde dat de heer Rouvoet vanuit zijn uitgangspunt gelijk heeft. Ik ben benieuwd hoe deze minister-president het ervaart om in het kamp van de liberaal Thorbecke te worden ingedeeld en daarmee dus tegenover de antirevolutionair Groen van Prinsterer!

Er bestaat een hardnekkig misverstand dat de gedachte van scheiding van kerk en staat noodzakelijkerwijs leidt tot een scheiding van geloof en politiek. De gedachte van de neutrale overheid betekent in die opvatting kennelijk dat ook ons politieke spreken over de inrichting van de samenleving neutraal, zonder binding aan religie, geloof of moraal zou moeten zijn of tenminste dat de betekenis daarvan principieel niet verder kan (of zelfs mag) reiken dan de spreker en zijn medestanders. Dat is niet alleen klinkklare onzin, het is ook feitelijk onmogelijk. Bovendien haalt het het hart uit de democratie. De essentie van democratie is immers dat mensen op grond van hun diepste overtuigingen ernaar streven om langs de weg van debat en overreding de samenleving op een bepaalde wijze in te richten. Daarbij is het geloof een bron van onschatbare waarde als het gaat om gemeenschappelijke oriëntaties. Overigens is de keerzijde daarvan natuurlijk dat de rol van de secularisatie voor het verlies van die gemeenschappelijke oriëntaties eveneens ongekend groot is. Dáárom hecht mijn fractie zoveel belang aan de rol van de kerken in het waarden-en-normendebat: dit raakt immers aan hun core business! Zowel in het WRR-rapport als in het kabinetsstandpunt heb ik dan ook aandacht voor de rol van de kerken pijnlijk gemist. Minister Donner maakte het onlangs nog een graadje erger door te stellen dat de kerken zich wel mogen mengen in het algemene debat over waarden en normen, maar zich niet moeten bemoeien met de concrete vertaling daarvan in bijv. het armoedebeleid of het asielbeleid. Is dat ook de opvatting van de M-P?

Kortom: het debat over onze fundamentele waarden is essentieel voor een gezonde samenleving. Gisteren viel mijn oog op een advertentie van een bekend accountantskantoor met de tekst: Voldoen aan de norm begint met het vaststellen ervan. Die wijsheid gaat ook op voor het leven conform shared values, om een term van Etzioni te gebruiken! Het WRR-rapport gaat precies hierover en stelt drie vragen centraal: de vraag naar gedeelde of fundamentele waarden, de vraag of daarvan een (limitatieve) opsomming kan worden gegeven én de vraag in hoeverre die waarden dan daadwerkelijk gedeeld worden, in het licht van de pluriforme samenleving. Oftwel: hoe staat het met de gemeenschappelijke waarden die onmisbaar zijn om met elkaar werkelijk samenleving te kunnen zijn? Zijn we het over die waarden en normen grosso modo eens? En wat is de rol van de overheid in het uitdragen en overdragen van die waarden?

Cruciaal is hoofdstuk 5, dat ingaat op de gemeenschappelijke waarden van de democratische rechtsstaat. Ik ben wel ongelukkig met het schema waarin een zestal grondwaarden van de westerse samenleving worden gezet tegenover evenzoveel tegenwaarden. Dat suggereert dat zaken als eerbied voor het verleden, traditie en collectiviteit zijn vervangen door toekomstgeloof, rede en individualiteit. Dat lijkt me niet de bedoeling. Tijdens de eerder genoemde bezinningsdag verving prof. Schuyt de term tegenwaarden gelukkig door complementaire waarden. Daar ben ik blij om, omdat zo beter tot uitdrukking wordt gebracht dat het niet gaat om een structurele waardenhiërarchie of om het vervangen van de ene, als achterhaald beschouwde set waarden door een andere.

Wat de taak van de overheid in het overdragen van waarden betreft: daarover heb ik in het vorige debat (18 december 2002) gezegd dat de overheid niet de eerste, laat staan de enige instantie is die hiertoe is geroepen. Hier liggen grote verantwoordelijkheden voor gezin, kerk en school. Ook de WRR stelt dat de belangrijkste bijdrage aan het herstel van waarden en normen uit de samenleving zelf moet komen. Dat begint met een gezonde sociale controle, met andere woorden: het opstellen én handhaven van goede gedragsregels van instituties en maatschappelijke verbanden, zoals bijv. de school, die volgens de Raad een belangrijke morele en pedagogische taak heeft. Zoals gezegd vind ik het een misser van de eerste orde dat er in het rapport geen aandacht is voor de cruciale functie van de kerk en evenmin voor de rol van het gezin in het overdragen, of liever: voorleven van fundamentele waarden en normen. Het verweer van de WRR dat men vindt dat de kerk daar zelf over gaat, vind ik bepaald niet overtuigend. Een gemiste kans dus.

Maar erkenning van de bijzondere taak van maatschappelijke instanties mag ons er niet brengen om van de weeromstuit de overheid buiten het belangrijke debat over moraliteit en normativiteit te houden. Politiek gaat niet alleen over recht, maar in essentie ook altijd over moraal.

Natuurlijk: overeenstemming over waarden leidt niet vanzelf tot politieke eensgezindheid of gewenst gedrag van alle burgers. Daarvan zijn in het WRR-rapport ook voorbeelden te vinden. Ik was getroffen door de constatering van de WRR dat het met name een relatief kleine groep van mannelijke jongvolwassenen van tussen de 15 en 30 jaar is die onacceptabel gedrag vertonen en verantwoordelijk zijn voor geweld en agressie op school, in het openbaar vervoer, in het verkeer en rond het voetbalstadion, maar dat daarmee bepaald niet is gezegd dat deze mannen de algemene waarden en normen van onze samenleving niet onderschrijven!

Dat brengt ons bij de vraag die onlosmakelijk is verbonden met het waardendebat, nl. de vraag naar de bandbreedte van de individuele vrijheid om naar eigen overtuigingen te leven en zich te gedragen: wat kan in dat opzicht wel en wat kan niet geaccepteerd worden? Bij normoverschrijdingen (wetsovertredingen) is het antwoord wel helder, maar hoe zit dat bij waarden?
We hebben te leven met pluraliteit en tolerantie, of zoals het rapport het noemt de noodzakelijkheid van vreedzame onenigheid: Uitgangspunt van tolerantie is het achterwege laten van negatieve reacties op overtuigingen of handelwijzen waar men het in principe niet mee eens is (p.141). Boeiende vraag is hoe de WRR in dit licht over het incident tussen de imam en minister Verdonk zou oordelen! Ik zeg het nog maar eens voor de zekerheid: tolerantie is dus niet hetzelfde als morele onverschilligheid. Dat is een pseudo-tolerantie! Tolerantie is in essentie het aanvaarden dat de ander afwijkende opvattingen omtrent de waarheid, over goed en kwaad of over het goede leven heeft en daar ook naar handelt. Het moet ons er niet om gaan om weliswaar via democratische procedures een nieuwe waarheid te construeren, als een soort grootste gemene deler, maar om in een pluriforme samenleving het we agree to disagree niet in de weg te laten staan aan een vreedzaam samenleven.

Een punt dat in het kader van gedeelde waarden niet onbesproken mag blijven is het thema van de multiculturele samenleving en de integratie. We hebben daarover ook al uitvoerig gesproken bij de behandeling van het rapport van de commissie-Blok. Toch houden juist hier nog veel vragen mij bezig. Ik noem er een paar.

Wanneer noemen we iemand geïntegreerd? Wanneer is een gelovige moslim geïntegreerd? Welke westerse waarden moet hij of zij aanvaarden? De zes moderne waarden uit het WRR-rapport? Waar moet de inburgering op gericht zijn? Is de losgeslagen Marokkaanse jongere die de coffeeshop frequenteert en zich actief mengt met een groep overlast bezorgende Nederlandse hangjongeren, geïntegreerd? Waarom heet een goed Nederlands sprekende Turkse vrouw met hoofddoek die thuiszit en zich daar wel bij voelt niet geïntegreerd?

In algemenere termen: in hoeverre moet je de kleur van de samenleving hebben aangenomen om voor een geïntegreerd en dus volwaardig lid van de samenleving door te kunnen gaan? Hoeveel ruimte gunnen we elkaar om daarvan af te wijken? En over welke kleur van de samenleving hebben we het dan eigenlijk? Die van de Amsterdamse grachtengordel of van de Urker vissersgemeenschap? Is een orthodox gelovige moslim in Rotterdam per definitie minder geïntegreerd dan een orthodox gelovige christen in Zeeland of op de Veluwe? Of is het sowieso een voorwaarde om het gesloten wereldbeeld van het seculiere humanisme te aanvaarden om echt mee te tellen als goed Nederlands burger? Als ik de discussies in het liberale kamp zon beetje volg, zou ik het haast gaan denken Ik kan mij eerlijk gezegd af en toe wel iets voorstellen bij de term verlichtingsfundamentalisten die door minister Donner in een interview werd gebruikt. Ook de WRR benadrukt dat de overheid moet bevorderen dat culturele verschillen zoveel mogelijk geaccepteerd worden. Opblazen van die verschillen leidt volgens de Raad tot een monocultuur en strijdt met het beginsel van de waardenpluriformiteit die in de Nederlandse samenleving centraal staat.

Dat brengt me tot een ernstige waarschuwing op het punt van de overheidsrol ten aanzien van moraliteit en dus in het waarden-en-normendebat: laten zeker diegenen die zo beducht zijn voor zedenmeesterij en betutteling zich ervoor hoeden om het secularisme dwingend op te leggen aan de burgers en hun organisaties! De principiële ruimte voor een cultureel-religieuze verscheidenheid, die dus óók de vrijheid omvat om zich te onttrekken aan het seculiere denken, is op zichzelf een waarde die het verdedigen meer dan waard is. Om het provocerend te stellen: het is niet op voorhand zeker dat een seculiere dictatuur minder bedreigend is voor de vrijheid van burgers en de vrede in de samenleving dan een religieuze dictatuur.

Een laatste aspect van het waarden-en-normendebat waar ik bij stil wil staan betreft het feit dat er, als we het over waarden hebben, vrijwel altijd eenzijdig in termen van rechten wordt gesproken. Het was de Franse oud-president Giscard dEstaing die in september tijdens een door de M-P georganiseerd debat over Europese waarden benadrukte dat waarden óók plichten en verantwoordelijkheden omvatten. Die notie vinden we bijv. ook in de preambule van de Universele Verklaring van de rechten van de mens: een ieder heeft plichten jegens de gemeenschap, zonder welke de vrije en volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is. Iets dergelijks staat in het VN-verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Merkwaardig genoeg vinden we van deze noties in de Nederlandse Grondwet helemaal niets van terug. Onze rechtsorde ontbeert derhalve een politieke vertaling van het waarden-en-normen-debat in concrete plichten. Oud-minister De Graaf zei ergens in een interview met betrekking tot het vraagstuk van botsende grondrechten dat er weliswaar geen verbod om te shockeren is, maar dat er wel een maatschappelijk gebod zou moeten zijn om niet onnodig te grieven en te kwetsen, want de achterkant van de vrijheid van meningsuiting heet maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ik was het daar zeer mee eens. En gisteren trof mij dat zijn opvolger, minister Pechtold, in wezen exact dezelfde observatie verwoordde in zijn brief over Burgerschap en andere overheid, die de Kamer gisteren ontving. Hij heeft het over algemene beginselen van behoorlijk burgerschap, een term die ik ook al tegenkwam in een nota van de liberale Telders Stichting, over Respect en Burgerzin (2003). Ik heb de indruk dat er een breed draagvlak is voor de gedachte dat burgerrechten gepaard gaan met burgerplichten en verantwoordelijkheden. Dat lijkt mij uiterst relevant, júist in het kader van het waarden-en-normendebat en daarom wil ik graag het pleidooi herhalen dat ik al eerder met mijn partijgenoot Schuurman uit de Eerste Kamer via een opinie-artikel in NRC-Handelsblad heb gehouden, nl. om bij voorkeur via een Staatscommissie, met daarin vertegenwoordigers van de verschillende levensbeschouwelijke stromingen in ons land te komen tot wat ik dan maar noem een Handvest van burgerplichten. Wil de M-P dat serieus overwegen? Graag een reactie.

Na drie jaar debat over waarden en normen is mijn conclusie dat de betekenis ervan niet zozeer is gelegen in het streven naar een limitatieve opsomming, een canonisering van een x aantal waarden, als wel in de bewustwording dat een samenleving niet zonder een zekere mate van eensgezindheid over fundamentele waardenoriëntaties kan. Én om de erkenning dat de politiek als verantwoordelijke institutie voor de inrichting van de publieke ruimte niet over het waardensubstraat dat onder politiek en recht ligt kan heenstappen; zij kan zich niet beperken tot procedures en concrete normstellingen. Dan zingt de politiek zich los van de samenleving, van de burgers voor wie waarden nu juist heel direct bepalend zijn voor hun gedrag, waaronder ook de keuze in het stemhokje. Daarom is het debat winst. Nu de drie sporen van de kabinetsaanpak zijn bewandeld, is het zaak om het waarden-en-normendebat op de agenda te houden, vooral door het voortdurend handen en voeten te geven in alle concrete zaken die om politieke discussie en besluitvorming vragen. Met dit onderwerp is het adagium: waarden hebben hun waarde, hoe concreter hoe beter.

Dat brengt mij bij mijn laatste punt. En dat is een cadeautje dat ik wil aanbieden aan de M-P en aan de collegas. Enige tijd geleden werd mijn aandacht getrokken door een nieuw spel dat op de markt was gebracht: het waardenspel, door de bedenker omschreven als een praktisch hulpmiddel met onbegrensde toepassingsmogelijkheden voor het onderzoeken van persoonlijke kernwaarden. Het is een hulpmiddel bij school- en beroepskeuze, de opvoeding, het bepalen van beleid in een bedrijf óf de koers van de politiek, allemaal keuzes waar waarden aan ten grondslag liggen. De centrale vraag volgens de handleiding is: wat is werkelijk belangrijk in het leven? De spelers mogen kiezen uit 154 waarden, dus me dunkt dat er voor iedereen voldoende bij moet zitten. Ik wil exemplaren van dat spel graag aanbieden aan mijn collega-fractievoorzitters en aan de M-P. Volgens de spelbeschrijving kan het spel individueel gebruikt worden en in een groep, dus dat biedt mooie kansen voor de verschillende fractievergaderingen en voor de Ministerraad!

---