Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Toespraak
Directie:
Voorlichting
Publicatiedatum:
14-04-2005
Status:
Informatie
Toespraak van minister Van der Hoeven bij de conferentie `Samen leren
in de Euregio' op donderdag 14 april 2004
N.B.: Alleen het gesproken woord geldt
Dames en heren,
Niet zo lang geleden kwam ik toevallig in aanraking met een half
Nederlands, half Duits gezin. De vader was in Berlijn geboren en
werkte in Nederland, moeder kwam uit Amsterdam en samen hadden ze een
zoon van vijf. Dat jongetje, Thomas, was volmaakt tweetalig en
schakelde voortdurend, zonder er bij na te denken tussen Duits en
Nederlands. Dat leverde hem veel bewondering en vertedering op.
Volwassenen vinden het geweldig als een kind iets kan dat ze zelf
moeilijk vinden.
Zijn vader vertelde mij dat hij het heel belangrijk vond dat Thomas
zowel Duits als Nederlands sprak. Zijn vrouw en hijzelf voelden er
veel voor om zich over een paar jaar in Berlijn te vestigen. Ze hadden
er vertrouwen in dat die overgang voor Thomas, dankzij z'n goede
Duits, geen enkel probleem zou zijn. Daar investeerden ze dus nu al
in.
Dames en heren,
Deze anekdote over de kleine Thomas illustreert aardig wat ik hier
vandaag over het voetlicht wil brengen: dat investeren in talenkennis
een investering in onze toekomst is.
Ik wilde hier vandaag graag zijn, in dit uitgelezen gezelschap van
echte taalliefhebbers. Ik zal u uitleggen waarom.
`Samen leren in de Euregio' is de titel van uw conferentie van
vandaag. Ook geeft u vandaag de aftrap van het project
`Schoolpartnerschappen en buurtaalonderwijs in het Nederlands-Duitse
grensgebied'. Dit is een Interreg-project. Dit betekent dat het wordt
betaald uit regionale, nationale en Europese geldpotten. Daarmee is
het een bewijs van een goede regionale, nationale en Europese
samenwerking.
`Samen leren' ligt me na aan het hart. `Leren van elkaar' was, zoals u
wellicht weet, het hoofdthema van het Nederlandse EU-voorzitterschap
op onderwijsgebied.
En de Euregio waarover het vandaag gaat, is de regio waar ik ben
opgegroeid en nog steeds woon.
Ik voel me dan ook zeer vereerd dat ik u toe mag spreken in een gebied
dat mij lief is, over onderwerpen waar ik me sterk voor wil maken. Het
voelt aan als een thuiswedstrijd, in een spel dat ik zelf mag kiezen.
Ministerin Schäfer,
Ik voel me ook vereerd dat ik hier juist met ù sta. Eind augustus
vorig jaar hebben we elkaar ontmoet in Den Haag. We hebben het toen
onder andere gehad over schoolpartnerschappen en buurtaalonderwijs. We
volgden daarbij de Gemeenschappelijke Verklaring tussen
Nordrhein-Westfalen en Nederland.
We kunnen vandaag vaststellen dat het niet bij woorden is gebleven. Ik
ben heel blij met de goede samenwerking tussen onze ministeries. Ik
hoop dat deze samenwerking in de toekomst nog vele mooie resultaten
oplevert.
Dames en heren,
Wij staan hier vandaag in het midden van de Euregio Maas-Rijn, het
geografisch en historische snijvlak van Nederland, Duitsland en
België. Dit zijn de drie landen die ruim vijf decennia geleden tot de
mede-oprichters van de Europese Unie behoorden.
De Europese Unie is destijds met veel idealisme opgezet. De hoop was
dat we door economische samenwerking oorlogen en conflicten op een
afstand konden houden. Sinds die tijd hebben steeds meer landen zich
aangesloten. De Europese gedachte van samenwerking in harmonie staat
nog altijd overeind. Die gedachte, dat we samen sterk zijn, moet nog
altijd onze leidraad zijn. Ook in het Europa van 25 lidstaten.
De huidige unie is vele malen groter dan die uit de jaren vijftig. In
het Europa van vandaag wonen mensen met allerlei overtuigingen bijeen.
Zo is het altijd geweest in Europa, en zo moet het blijven. Voor al
die mensen is een plek, als we kunnen accepteren dat we veel dingen
gemeen hebben, maar ook allemaal anders zijn.
Ik hecht hier grote waarde aan. Europa is van ons allemaal en het is
de verantwoordelijkheid van ons allen om het uitgebreide Europa tot
een succes te maken.
Daarom vind ik de Europese grondwet zo belangrijk, waar wij in
Nederland op 1 juni een referendum over houden. Want die Europese
grondwet met z'n eerlijke en duidelijke spelregels, is de basis voor
een krachtig Europa.
Dames en heren,
Deze Euregio bestaat uit drie landen en kent drie talen. Vandaag gaat
het over Nederland en Duitsland en de bijbehorende talen. Twee talen
waarmee ik, afkomstig uit deze streek, grote verwantschap heb. Twee
landen, voor wier samenwerking ik me sterk wil maken.
Nog niet zo lang geleden vormde de landsgrens een bijna
vanzelfsprekende barrière, zeker wanneer die samenviel met de
taalgrens. Maar we leven nu in een nieuw Europa. De nieuwe Europese
regio's zullen steeds meer tweetalig zijn, juist omdat we zo
gemakkelijk de grens passeren.
Op enkele scholen in de grensregio's wordt al in twee talen les
gegeven. U kent aan Nederlandse kant allemaal het voorbeeld van het
Valuas College uit Venlo, een middelbare school die tweetalig
onderwijs aanbiedt. Hier worden vakken als geschiedenis,
aardrijkskunde en biologie in het Duits gegeven.
In het primair onderwijs zijn voorbeelden te noemen van vroeg
vreemdetalenonderwijs, zoals hier in Kerkrade op basisschool `De
Schatkist', waar leerlingen van groep één tot en met acht één uur per
week Duits krijgen van een `native speaker', in nauwe samenwerking met
de klassenleraar.
Ik wil niet verhullen dat er in Nederland mensen zijn die helemaal
niet zo enthousiast zijn. Die bang zijn dat het ten koste gaat van
lessen in de eigen taal. Ik wil daar met de tegenstanders graag de
discussie over aangaan. Ik ben ervan overtuigd dat kinderen veel
hebben aan lessen in vreemde talen, zolang die in evenwicht zijn met
de aandacht voor de eigen taal.
Het leren van de taal van je buren opent de deur naar het andere land,
en daarmee naar andere mensen. Als je elkaars taal beheerst, draagt
dat bij tot begrip van elkaars cultuur, geschiedenis en
eigenaardigheden. Ik zei het net al: investeren in talenkennis is
investeren in onze toekomst.
We werken in Europa aan een kennissamenleving en richten ons speciaal
op de bèta- en technieksector. Wat moet een Nederlandse ingenieur
zonder Duits? De meeste vakliteratuur is in het Duits. Hoe kunnen
onderzoekers een wetenschappelijk discours hebben, als ze hun talen
niet spreken? Zonder een grondige talenkennis kan de Europese
kennissamenleving niet bestaan.
Ik ben dus een uitgesproken voorstander van projecten voor tweetalig
onderwijs en vroeg vreemdetalenonderwijs. Wat mij betreft mogen er
best meer tweetalige scholen aan Nederlandse en Duitse kant komen. Ik
wil scholen oproepen om initiatief te tonen. Alleen dan kan zo'n
project een succes zijn. En ik wil me op mijn beurt inzetten om er
geld voor vrij te maken.
Dames en heren,
Vandaag staat in het teken van Nederland en Duitsland. En als we het
hebben over Nederland en Duitsland, hebben we het natuurlijk over hun
inwoners, over Nederlanders en Duitsers. En die hebben zo hun
eigenaardigheden. Enige tijd geleden sprak ik een jonge Duitse vrouw,
die al vijf jaar in Nederland woont en werkt. Zelfs na vijf jaar bleef
zij zich verbazen over alledaagse zaken in Nederland. En verbazen, zo
zei ze, gaat bij haar samen met het stellen van vragen.
Zo vroeg zij zich af waarom Nederlanders een rood stoplicht meer zien
als een advies dan als een gebod, en dus massaal negeren. En waarom
bij Nederlanders een handtekening zetten verschilt van hun naam
schrijven. Nederlanders schijnen, zo had zij gehoord, hun handtekening
zelfs te oefenen! Allemaal Duitse vragen, waar ze geen goed Nederlands
antwoord op kreeg.
Het is wel eens lastig om elkaars eigenaardigheden te doorgronden.
Veel dingen `zijn nou eenmaal zo'. Maar door samen te werken, leer je
elkaar beter begrijpen. Vandaag gaat u het hebben over `samen leren'.
U weet daar al veel van en gaat er vandaag nog meer over horen.
Er zijn al vele mooie voorbeelden van `leren van elkaar'. Zo ben ik
onder de indruk geraakt van het taalassistentenprogramma en het
project `Van assistent tot docent Duits', waarbij moedertaalsprekers
worden 'klaargestoomd' om als assistent of docent Duits in het
Nederlandse onderwijs te kunnen werken.
Een ander mooi voorbeeld is het Elos-programma. Dit staat voor `Europa
als leeromgeving op scholen'. Ik ben hierover erg enthousiast. Met dit
programma leren leerlingen dat ze op hun school, in hun stad, in hun
land èn in Europa thuishoren.
School, stad, land en Europa zijn geen gescheiden werelden. Ze horen
bij elkaar. De leerlingen realiseren zich dat Europa niet abstract is,
maar de dagelijkse werkelijkheid. Het project bereidt leerlingen
hierdoor intensief voor op hun toekomst als Europees burger.
Ik ben dan ook zeer verheugd dat het Europees Platform en het
ministerie van onderwijs van Nordrhein-Westfalen onlangs hebben
afgesproken dat Elos ook hier in het programma kan. De heer Oonk van
het Europees Platform kan u hierover meer vertellen.
Dames en heren,
In het hoger onderwijs is internationalisering al heel gewoon. U bent
hier vandaag bijeen om de internationalisering in het voortgezet en
beroepsonderwijs mede vorm te geven. Het zou mooi zijn als
internationalisering een vaste plek zou krijgen in het voortgezet
onderwijs, het beroepsonderwijs maar ook in het primair onderwijs. En
ik ben graag bereid dat te ondersteunen.
Duits is op Nederlandse scholen een belangrijk vak. Zelf vind ik Duits
een prachtige taal, met een rijke literaire traditie. Het is dan ook
treurig dat de kennis van het Duits bij veel Nederlanders een beetje
wegzakt en dat het aantal nieuwe studenten Duits op hogescholen en
universiteiten dit jaar erg laag is.
Laten we de moed niet verliezen. Nederlandse studenten en scholieren
komen graag in Duitsland. Er is geen ander land waarmee Nederlandse
scholen zoveel uitwisselingsprogramma's aangaan. Op hun beurt
ontdekken Duitse scholieren en studenten mijn land. Ook de Nederlandse
taal wordt in Duitsland steeds geliefder. Dit zijn verheugende
ontwikkelingen.
Ik vind het ook bemoedigend dat scholieren en studenten veel
belangstelling tonen voor de website www.duitslandweb.nl van het
Duitsland Instituut Amsterdam. Een teken, dat de interesse voor het
land Duitsland in ieder geval toeneemt.
We zullen alle handen ineen moeten slaan om ervoor te zorgen dat meer
jonge mensen kiezen voor studie in het vak Duits. Zo leiden we
vakbekwame leraren Duits op voor alle niveaus, die trots zijn op hun
vak. Hoe denkt u daar in deze zaal eigenlijk over? Hoe kunnen we
volgens u stimuleren dat meer jonge mensen kiezen voor een studie
Duits of Nederlands? Ik wil u verzoeken om vandaag ook over deze vraag
te discussiëren. En ik hoor natuurlijk achteraf graag wat die
discussie heeft opgeleverd.
Het doet me veel genoegen dat ik u hier alvast kan vertellen dat ik
onlangs een programma voor versterking van Duits en Frans in het
primair en voortgezet onderwijs heb goedgekeurd. Dit programma zorgt
dat er extra aandacht, geld en lesmateriaal komt voor Frans en Duits.
In het najaar kunnen tien basisscholen en tien scholen in het
voortgezet onderwijs beginnen met Duits, of eigenlijk Duits plus! Op
deze manier stel ik tot 2007 op jaarbasis 200.000 euro beschikbaar
voor de versterking van het talenonderwijs Duits in het primair en
voortgezet onderwijs. Scholen die belangstelling hebben voor dit
project kunnen zich aanmelden bij het Europees Platform.
Dames en heren,
Ik keer aan het einde van mijn verhaal nog even terug naar de kleine
Thomas, die al zo goed Nederlands én Duits spreekt. Thomas is pas vijf
en hij heeft nu al een streepje voor.
Wij willen het toch niet bij Thomas laten? Wij willen toch álle
kinderen in Europa zo goed uitrusten? Ik hoop dat ik u ervan heb
overtuigd dat een investering in hun talenkennis, een investering is
in onze toekomst.
Daar kunt u vandaag een bijdrage aan leveren door kennis uit te
wisselen en de samenwerking aan te gaan. En daarmee geeft u onze
scholieren de kans uit te groeien tot Europese burgers!