PERSCOMMUNIQUE nr. 34/05
14 april 2005
Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-341/02
Commissie van de Europese Gemeenschappen / Bondsrepubliek Duitsland
EEN LIDSTAAT IS NIET VERPLICHT OM BIJ HET TOEZICHT OP DE
BETALING VAN HET MINIMUMLOON AAN WERKNEMERS DIE VANUIT EEN
ANDERE LIDSTAAT TER BESCHIKKING ZIJN GESTELD ALLE TOESLAGEN
EN BIJSLAGEN IN AANMERKING TE NEMEN
Kwaliteitstoeslagen en toeslagen voor vuil, zwaar of gevaarlijk werk zijn geen elementen die
bij de berekening van het minimumloon per se in aanmerking moeten worden genomen.
De verwezenlijking van de interne markt biedt een dynamisch kader voor de
grensoverschrijdende dienstverlening. Een groeiend aantal ondernemingen stelt namelijk
werknemers ter beschikking om tijdelijk werk te verrichten in een andere lidstaat dan die
waarin deze werknemers gewoonlijk werkzaam zijn. Het internationaliseren van de
arbeidsverhouding levert echter problemen op ter zake van het op deze verhouding
toepasselijke recht.
De terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten is
geregeld in richtlijn 96/711. Deze beoogt een eerlijke mededinging en eerbiediging van de
rechten van werknemers te garanderen. Daartoe moeten de wettelijke regelingen van de
lidstaten worden gecoördineerd en moet worden voorzien in een aantal dwingende regels
inzake de minimumbescherming, die de werkgevers die de werknemers ter beschikking
stellen in de lidstaat waar de dienst wordt verricht, in de lidstaat van ontvangst in acht moeten
nemen. Dit minimumstelsel omvat met name bepalingen inzake het minimumloon. Indien een
lidstaat in een dergelijk loon voorziet, geldt dit ook voor ter beschikking gestelde
werknemers. Het begrip minimumloon wordt bepaald door de wetgeving en de nationale
praktijk van de lidstaat waarin de werknemer ter beschikking is gesteld.
In 2002 heeft de Commissie tegen Duitsland een beroep wegens niet-nakoming ingesteld op
het gebied van de terbeschikkingstelling van werknemers. Dit beroep betreft meer in het
1 Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de
terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18, blz. 1).
bijzonder de verenigbaarheid met richtlijn 96/71 van de door deze lidstaat gehanteerde
methode om het door de nationale bepalingen vastgestelde minimumloon te vergelijken met
het loon dat daadwerkelijk wordt betaald door een in een andere lidstaat gevestigde
werkgever.
De Commissie verwijt Duitsland dat het met uitzondering van de bouwtoeslag de
toeslagen en bijslagen die in andere lidstaten gevestigde werkgevers aan hun in Duitsland ter
beschikking gestelde werknemers in de bouwsector betalen, niet als bestanddelen van het
minimumloon erkent. Volgens de Commissie leidt het niet in aanmerking nemen van de
toeslagen en bijslagen vanwege het feit dat in andere lidstaten een andere berekeningswijze
wordt gehanteerd tot hogere loonkosten voor de in andere lidstaten gevestigde werkgevers,
die hierdoor worden belet hun diensten aan te bieden in Duitsland.
Duitsland wijst dit verwijt van de hand met het betoog dat werk dat buiten de normale
werkuren wordt verricht, werk waarvoor bijzonder hoge eisen inzake kwaliteit en resultaat
gelden, of werk dat bijzonder lastig of gevaarlijk is, een hogere economische waarde heeft
dan het tijdens de normale werkuren verrichte werk en dat de desbetreffende toeslagen niet in
aanmerking mogen worden genomen voor de berekening van het minimumloon. Als deze
bedragen bij de berekening daarvan in aanmerking zouden worden genomen, zou aan de
werknemer de met die werkuren overeenkomende economische tegenprestatie worden
onthouden en zou de verhouding tussen de door de werknemer verschuldigde beloning en de
door de werknemer te leveren prestatie ten nadele van deze laatste worden gewijzigd.
Duitsland baseert zich op richtlijn 96/71, volgens welke het aan de lidstaten is het
minimumloon te bepalen.
Het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen merkt allereerst op dat partijen het
erover eens zijn dat, overeenkomstig de richtlijn, vergoedingen voor overwerk, bijdragen aan
aanvullende bedrijfspensioenregelingen, vergoedingen voor wegens de terbeschikkingstelling
daadwerkelijk gemaakte kosten en op een andere dan op uurbasis berekende vaste bedragen,
niet als bestanddelen van het minimumloon in aanmerking moeten worden genomen. Het is
het brutoloon dat in aanmerking moet worden genomen.
Tijdens de niet-nakomingsprocedure heeft Duitsland verschillende wijzigingen van haar
regeling vastgesteld en voorgesteld, waaromtrent het Hof van oordeel is dat zij verschillende
incoherenties tussen het Duitse recht en de richtlijn zullen opheffen. Het betreft met name de
inaanmerkingneming van de door de werkgever betaalde bijslagen en toeslagen die bij de
berekening van het minimumloon geen wijziging aanbrengen in de verhouding tussen de
prestatie van de werknemer en de tegenprestatie die deze ontvangt, en onder bepaalde
voorwaarden de inaanmerkingneming van de uitkeringen voor een dertiende en veertiende
maand. Aangezien deze wijzigingen echter te laat zijn aangebracht om door het Hof in
aanmerking te kunnen worden genomen, namelijk na het verstrijken van de in het met
redenen omklede advies gestelde termijn, stelt het Hof vast dat in dit verband sprake is van
niet-nakoming.
Ten slotte stelt het Hof vast dat het volstrekt normaal is dat wanneer de werkgever in
bijzondere omstandigheden verlangt dat de werknemer meer werk verricht of meer uren
maakt, voor deze extra prestatie een vergoeding wordt betaald, zonder dat dit gevolgen heeft
voor de berekening van het minimumloon. Volgens het Hof vereist de richtlijn niet dat
dergelijke vergoedingen (die, wanneer zij bij de berekening van het minimumloon in
aanmerking worden genomen, een wijziging aanbrengen in de verhouding tussen prestatie en
tegenprestatie) als bestanddelen van het minimumloon worden beschouwd. Op dit punt
verwerpt het Hof dus het beroep van de Commissie.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.
Beschikbare talen: DE, EN, FR, GR, IT, NL, PL, PT
De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina
van het Hof
http://curia.eu.int/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=nl
vanaf ongeveer 12.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der Jeught.
Tel: 00 352 4303 2170 Fax: 00 352 4303 3656
European Union